Site hosted by Angelfire.com: Build your free website today!
";} Mijn religieuze gedichten

Mijn Religieuze Gedichten

Gedichten deel 2.

Hier onder heb ik gedichten geplaats met een religiueze toon. Dus ja deze site heeft voor iedereen misschien een bijzonder karakter. Lees en neem in je op wat je zelf aanspreekt...Muziek is een stuk uit de gezangbundel van de Nieuw Apostolische Kerk en heeft als titel `Veilig in Jezus armen`.Dit nummer heb ik al mijn leven lang als 1 van mijn lijfliederen van mocht er iets met mij gebeuren ik me een veilige haven weet.

HET GROOTSTE WONDER.

IK HAD VANNACHT EEN VREEMDE DROOM;
IK WAS IN ‘t VADERHUIS.
MIJN PELGRIMSTIJD LAG ACHTER MIJ,
MIJN ZIEL WAS EIND’LIJK THUIS.
IK ZAG SLECHTS ZAAL’GEN OM MIJ HEEN
IN LICHT EN REIN GEWAAD.
EN BLIJDE KLONK HUN LOFZANG
IN DEEZ’ZO ZAAL’GE STAAT.
IK GING DE VELE ZALEN DOOR,
DOCH BLEEF TOEN PLOTS’LING STAAN.
WIE ZAG IK DAAR,IN SCHONE GLANS
ZOJUIST VOORBIJ MIJ GAAN ?
HET WAS EEN ZUSTER,NIET GETELD
TOEN ZIJ OP AARDE WAS;
ZE VIEL NOOIT OP EN SPRAK NIET VEEL
EN MEN VERGAT HAAR RAS.
TOCH KREEG ZIJ IN HET VADERHUIS HAAR LOON:
EEN ERE KROON.
OOK DAT WAS EEN WONDER IN MIJN OOG,
EEN WONDER,HEERLIJK SCHOON.
IK DACHT:IN ‘t HEERLIJK VADERHUIS
ZAL OOK DIE BROEDER ZIJN.
WAAR IK OP AARD’ ZO VEEL VAN HIELD;
HIJ WAS ZO GOED,ZO REIN!
IK ZOCHT EN ZOCHT.......MAAR VOND HEM NIET,
WAAR IK OOK LIEP OF GING
EN IN MIJN HART WAS STIL VERDRIET
EN OOK ........VERWONDERING
IK DWAALDE IN GEDACHTEN ROND
EN KWAM TOEN IN EEN ZAAL
WAAR IK EEN GROTE SPIEGEL VOND.
TOEN SCHROK IK HELEMAAL !
IK ZAG DAAR PLOTS MIJN EIGEN BEELD
IN ‘t HUIS DER ZALIGHEID.
OOK MIJ HAD GOD EEN PLAATS BEREID
IN d’ EEUW’GE HEERLIJKHEID.
IK KEERDE TOT MIJ ZELVE IN
EN VOELDE MIJ HEEL KLEIN,
WANT ‘t GROOTSTE WONDER WAS TOCH WEL,
DAT IK DAAR OOK MOCHT ZIJN !

KERSTMIS.

ZO HEIM’LIJK EN ZO ZACHTKENS
NADERT DE STILLE NACHT.
WIJ,GODESKIND’REN,WETEN
WAT DIE ONS HEEFT GEBRACHT.

WAT EENS IN JUBELKLANKEN
WEERKLONK UIT ‘t ENG’LENHEIR,
IS THANS DE BLIJDE BOODSCHAP:
O WAAK ! DRA KOM IK WEER !

HET STEEKT IN ONZE HARTEN
HET SCHOONSTE LICHTJE AAN.
MAG OOK DE BOOM STEEDS DOVEN,
DIT LICHT NOOIT UIT MAG GAAN.

DIT LICHT HEELT ALLE SMARTEN,
BESCHIJNT DE DIEPSTE NACHT.
HET IS EEN MILDE SCHITT’RING,
EEN WONDERGROTE NACHT.

L.U.

DAT IS DE JUISTE HUWELIJKSBAND
WAAR BEIDE OPRECHT VAN MENING ZIJN,
DOOR ELK GELUK EN ELKE PIJN
TROUW TE WANDELEN,HAND IN HAND.
DE EEN NEEMT DE STAF VAN DE ANDER AAN
ALS LIEVE LAST TEGELIJK.
SAMEN RUSTEN EN VERDER GAAN,
MET ALS DOEL:HET HEMELRIJK!

EEN DROOM,DIE GEEN BEDROG IS.

IK DROOMDE EENS EN ZIE IK LIEP
AAN ‘T STRAND BIJ LAGE TIJ
IK WAS DAAR NIET ALLEEN,WANT OOK
DE HEERE LIEP AAN MIJN ZIJ.
WE LIEPEN SAAM HET LEVEN DOOR
EN LIETEN IN HET ZAND,
EEN SPOOR VAN STAPPEN,TWEE AAN TWEE;
DE HEERE LIEP AAN MIJN HAND.
IK STOPTE EN KEEK ACHTER MIJ
EN ZAG MIJN LEVENSLOOP,
IN TIJDEN VAN GELUK EN VREUGD
VAN DIEPE SMART EN HOOP.
MAAR ALS IK GOED HET SPOOR BEKEEK,
ZAG IK LANGS HEEL DE BAAN,
DAAR WAAR HET JUIST HET MOEILIJKST WAS,
MAAR EEN PAAR STAPPEN STAAN...
IK ZEI TOEN:”HEERE WAAROM DAN TOCH?”
JUIST TOEN IK U NODIG HAD,
JUIST TOEN IK ZELF GEEN UITKOMST ZAG
OP HET ZWAARSTE DEEL VAN HET PAD...
DE HEERE KEEK TOEN VOL LIEFD’ MIJ AAN
EN ANTWOORDDE OP MIJN VRAGEN:
“MIJN LIEVE KIND,TOEN ‘T MOEILIJK WAS,
TOEN HEB IK JOU GEDRAGEN.

VANMORGEN,OP STRAAT,
HEB IK CHRISTUS GEZIEN
HIJ WAS OUD EN SJOFEL,ZWAK EN VERSLETEN,
ZIJN OGEN VOL WANHOOP,ELENDE EN PIJN.
LIEFDE EN GELUK WAREN HEEL LANG VERGETEN,
TOEN KEEK HIJ MIJ AAN MET EEN VRAGENDE BLIK.
IK HUIVERDE VOOR MIJN HEBZUCHTIG IK.
VANMIDDAG,OP STRAAT, HEB IK CHRISTUS GESPROKEN.
HIJ WAS JONG EN FORS EN ZIJN LICHAAM STERK.
MAAR DE KRACHT VAN ZIJN GEEST WAS VOOR GOED GEBROKEN
DOOR HET WREDE GEDOE VAN ONS MENSENWERK,
HIJ VROEG:”ZEG MIJ,WAARHEEN KAN IK GAAN?”
IK WIST GEEN PLEK WAAR NOG GELUK KAN BESTAAN.
VANAVOND,OP STRAAT, HEB IK CHRISTUS GEZOCHT.
IK VOND ENKEL DE VROUW DIE HAAR LICHAAM VERKOCHT
IN HUIVERING VOOR HET LEVEN DAT ZIJ BEGON.
DIE NIET MEER WIST HOE ZE LEVEN MOEST,
OMDAT HET GELUK IN HAAR DOOR EEN MENS WERD VERWOEST.
IK VOND GEEN WOORD DAT IK SPREKEN KON
IK VOEL MIJ VERWARD EN MIJN HART DOET PIJN.
IS HET LEVEN NIET MEER DAN ILLUSIE EN SCHIJN?
EN ALS IK HEM ZIE
MOET IK HEM VOLGEN?
OF ACHTERLOOS VOORBIJ GAAN
EN NAUWLIJKS GROETEN?
WANT MORGEN,OP STRAAT, ZAL IK CHRISTUS ONTMOETEN.

(van Peter Kempkens uit “OVERTOCHT”)

TIEN KAARSJES
1) ER WAREN EENS TIEN KAARSJES,MET VLAMMETJES ZO FIJN.
ZE WILDEN OP HET KERSTFEEST GRAAG GOEDE LICHTJES ZIJN.
2) ÉÉN KAARSJE VIEL HET TEGEN,ALTIJD IN VLAM TE STAAN.
HET DOOFDE SNEL ZIJN LICHTJE EN IS TOEN WEGGEGAAN.
3) ER WAREN NEGEN KAARSJES,ÉÉN VAN DE NEGEN ZEI:
”IK VIND HET HIER NIET GEZELLIG” EN STAPTE UIT DE RIJ.
4) ER WAREN NOG ACHT KAARSJES,HET WAS EEN MOOI GEZICHT.
MAAR ÉÉN DACHT “IK BEN DE BESTE”,METEEN VERDWEEN ZIJN LICHT.
5) TOEN STONDEN VAN DE KAARSJES ER ZEVEN NOG IN VLAM.
MAAR.....ÉÉN VERGAT TE BRANDEN,HIJ WIST NIET HOE DAT KWAM.
6) DE VLAMMEN VAN DE KAARSJES DIE BRANDDEN HONDERD UIT.ÉÉN ZEI:
“IK BEN DE MOOISTE”,PECH...WANT TOEN GING ZIJN LICHTJE UIT.
7) NOG MAAR VIJF KAARSJES OVER.WAT ZULLEN WIJ GAAN DOEN ?
ÉÉN BRANDDE VEEL TE HAASTIG,OPEENS VERDWEEN HIJ TOEN.
8) ER STONDEN MAAR VIER KAARSJES,ZE BRANDDEN FELLER OP.
ÉÉN WERD ER UITGEBLAZEN,HIJ LETTE NIET GOED OP.
9) VAN DIE DRIE LAATSTE KAARSJES GING ÉÉN MET HET DONKER MEE.
HIJ VOND HET NIET MEER ZO NODIG,TOEN STONDEN ER NOG TWEE.
10) DIE BEIDE KLEINE KAARSJES,WAT WAREN ZE ALLEEN.
ÉÉN GING ER VAN MOEHEID SLAPEN,TOEN WAS ER NOG MAAR ÉÉN.
11) HET LAATSTE KLEINE KAARSJE,DAT EENZAAM ACHTERBLEEF,
DACHT:”ALS IK NU MIJN LICHTJE,EENS AAN EEN ANDER GEEF.”
12) TOEN HEEFT DAT ENE KAARSJE HET FEEST NOG JUIST GERED.
HET HEEFT ALLE KAARSJES OPNIEUW IN VLAM GEZET.
13) NU BRANDDEN ALLE KAARSJES MET VLAMMETJES ZO FIJN.
ZE WILDEN OP HET KERSTFEEST GRAAG GOEDE LICHTJES ZIJN.

DE ACHTIEN DOODEN.
Een cel is maar twee meter lang en nauw twee meter breed,
wel kleiner nog is het stuk grond dat ik nu nog niet weet,
maar waar ik naamloos rusten zal,mijn makkers bovendien,
wij waren achtien in getal,geen zal de avond zien
O,lieflijkheid van lucht en land van Hollands vrije kust -
eens door den vijand overmand,vond ik geen uur meer rust;
wat kan een man,oprecht en trouw,nog doen in zulk een tijd?
hij kust zijn kind,hij kust zijn vrouw en strijdt den ijdelen strijd.
Ik wist de taak die ik begon een taak van moeiten zwaar
maar ‘t hart dat het niet laten kon schuwt nimmer het gevaar;
het weet hoe eenmaal in dit land de vrijheid werd geëerd,
voordat een vloekb’re schennershand het anders heeft begeerd.
Voordat die eeden breekt en bralt het misselijk stuk bestond
en Hollands landen binnenvalt en brandschat zijnen grond,
voordat die aanspraak maakt op eer en zulk germaansch gerief,
een land dwong onder zijn beheer en plunderde als een dief
De rattenvanger van Berlijn pijpt nu zijn melodie;
zoo waar als ik straks dood zal zijn,de liefste niet meer zie,
en niet meer breken zal het brood nog slapen mag met haar -
verwerp al wat hij bied of bood,de sluwe vogelaar
Gedenkt die deze woorden leest,mijn makkers in de nood
en die hen nabestaan ‘t allermeest in hunnen rampspoed groot,
zoals ook wij hebben gedacht aan eigen land en volk,
er komt een dag na elke nacht,voorbij trekt iedere wolk.
Ik zie hoe ‘t eerste morgenlicht door ‘t hooge venster draald -
mijn God,maak mij het sterven licht,en zo ik heb gefaald
gelijk een elk wel falen kon,schenk mij dan U genâ,
opdat ik heenga als een man als ik voor de loopen sta.

Jan Campert

CREDO

En tòch geloof ik rostvast in Uw leiding,
(al zie ik het “waarom” der dingen niet)
bij elk ontmoeten en bij elke scheiding,
bij elke vreugde en bij elk verdriet.
En ik geloof onwrikbaar in Uw liefde
die altijd als het zonlicht om mij stond;
ook dan,wanneer ik was als een gekliefde,
een trotse boom,ontworteld op de grond.
En ik geloof,dat hoe ik ook mocht falen,
(al dacht ik zelf dat ik het goede deed)
dat Gij mijn schuld,hoe groot ook,wilt betalen
met ‘t lijden,dat Gij eens op aarde leed.
Ja,ik geloof dat Gij Uw licht laat schijnen,
en overvloed van vreugde hebt bereid
voor groten in ‘t geloof èn voor de kleinen ...
Heer,help mij in mijn ongelovigheid!

GEBED OM MOED

Ik vraag U niet om vreugde en geluk,
hoewel ‘k ernaar verlang met heel mijn wezen.
Ik weet te goed:de zoetste vreugd breekt stuk,
en er zijn wonden,die nooit meer genezen;
Ik tracht te zeggen: Wat Gij doet is goed -
Maar geef mij toch een heel klein beetje moed!
Ik vraag niet om een leven zonder strijd:
De vrede is het waard,ervoor te vechten.
Als in mijn hart maar groeit de zekerheid
dat ‘k mij door alles meer aan U ga hechten.
Want als ik bij U ben is alles goed -
Maar geef mij toch een heel klein beetje moed!
Ik vraag U niet dat ik begrijpen mag
waarom Gij déze weg mij hebt gewezen;
Mijn denken is verward en elke dag
brengt nieuwe twijfel,doet opnieuw mij vrezen.
En toch geloof ik:Gij maakt alles goed -
Maar geef mij alstublieft een beetje moed!

CAPRE DIEM

Leer mij de kleine vreugden zien van elke dag,
De goedheid en de liefde en ‘t begrijpen;
Leer mij de zoete vruchten zien,die ‘k plukken mag,
en die Gij ook voor mij hebt laten rijpen.
Leer mij,om blij te zijn met ieder viendlijk woord;
Geef mij wat vrolijkheid,van binnen en van buiten;
En leer mij luist’ren tot mijn hart U hoort
in ‘t fluist’ren van de wind,in ‘t vogelfluiten
Leer mij,om blij te zijn met ‘t bloeien van een roos,
met zoveel mooie,goede herinneringen;
Laat mij gelukkig zijn in ‘t werk,dat ik mij koos;
En vul mijn kinderhand met kleine dingen.

A DIEU

Je bént niet dood - de Heer heeft je geroepen
bij Hem te wonen in Zijn glanzend huis;
Je hoeft geen rust en vrede meer te zóeken,
Je hébt ze nu - want je bent veilig thuis.
Je bent niet dood - je mag voor eeuwig leven,
Je bent verlost van onvolkomenheid,
van pijn en verdriet.God zal je geven
een onbegrensd geluk in onbegrensde tijd -
Je bent niet dood. - Maar ach,ik zal je missen
zoals een mens de meest-geliefde mist.
De jaren van geluk zijn nooit meer uit te wissen,
En ik geloof:God heeft zich níét vergist...

HET ENIGE HOUVAST

Wanneer je niet meer bidden kunt,
en alles in je hart lijkt dood;
wanneer je staat op ‘t dode punt,
en niemand weet iets van je nood,
Wanneer je zoekt naar houvast,
want God lijkt soms zo eindloos ver -
Wanneer je moedeloos torst je last,
en aan je hemel blinkt geen ster,
Wanneer de liefste mens ontviel,
wanneer God vroeg je mooist bezit,
Luister dan maar - en wacht - en kniel:
‘t Is Gods Geest zelf,Die voor je bidt.

ADVENT

Wat zucht je toch in ‘t donker,kind?
Ik deed het grote licht ontbranden!
Toe,open maar je lege handen,
Je weet het toch:Wie zoekt,die vindt.
Ik kwam toch voor de rijken niet?
Niet voor de sterken,de gezonden?
Ik kom barmhartigheid verkonden
Aan elk,die pijn heeft,of verdriet
Heb je geen kleren voor Mijn feest?
Ik zal je witte kleed’ren geven.
‘t Is moeilijk,van gena te leven;
Ik weet ‘t Ik ben ook arm geweest.
In Bethlehem zie Ik je weer,
Daar moet Ik vélen plaats bereiden;
Mijn ster zal hen er henen leiden.
Jij komt toch ook? Aarzel niet meer!

KERSTSFEER

Hier ligt,in een kribbe van hout,
op Wie men straks ‘t kruishout zal laden;
Nu brengen de wijzen Hem goud,
straks wordt Hij voor zilver verraden;
Nu dalen er engelen neer,
nu daagt er hemels licht in het oosten;
In de donkerste nacht heeft de Heer
één engel slechts om de Heer te troosten;
Nu komen de herders met haast
aanbidden,geknield aan Zijn voeten;
Eens zullen soldaten,verdwaasd
als”Koning der Joden”Hem groeten;
Nu zingen de heem’len Gods eer,
straks zullen de duivelen juichen
als ‘t volk zijn gegeselde Heer
al schreeuwend z’n haat betuigen;
Nu eren wij Hem als een kind,
(een prinsje uit sprookjesverhalen)
Maar dat Hij ons zó zeer bemint
dat Hij met Zijn bloed wil betalen,
dat schuiven we maar van ons af:
Het lijden,het kruis en het graf
ze zouden de Kerstsfeer bederven-

VOOR JOU

Dank je voor alles wat je hebt gedaan:
dank voor je glimlach,toen ik ‘t moeilijk had,
dank voor de arm die j’om me heen wou slaan
maar dank vooral,omdat je voor me bad.

De wereld staat in brand! Red haar,o God!
En blus het vuur met tranen van Uw liefde.
God,laat de muren vallen,deuren openspringen,
zodat Uw licht,Uw warmte kunnen binnendringen.
Uw gebed is geen alternatief voor uw verantwoordelijkheid.
Door de hoop zien we de Toekomst in het heden.

GOD ZIJ DANK.

Dank,Heer,dat ik Uw glimlach zag in kleine dingen,
dat ik Uw stem mocht horen in een mensenwoord
vol zorg en liefde,dat mijn herinneringen
blijft klinken,door geen voortgaan van de tijd verstoord.

ZO HOOG ALS DE HEMEL

Ik zou zo graag,Heer,alles aan U zeggen
over mijn angst en mijn bezorgdheid,mijn verdriet,
gewoon maar alles vóór U willen leggen
en vragen:”Heer,hoe moet dat nou?Ik weet het niet.”

‘k Zou mijn gedachten,die onrustig dwalen,
een ogenblik tot stilstand brengen in mijn hoofd;
maar ‘k vind geen rust,al zeg ik honderd malen:
“Zo ik niet had geloofd,mijn God,niet had geloofd...”

Ik wil nog steeds mijn eigen weg bepalen
en bidden of U goedkeurt wat ik zèlf besloot;
ik wil niet,dat een ander moet betalen
voor wat ik schuldig ben.Hoe raak ik uit de nood.

Als ik dan helemaal ben vastgelopen,
geen weg terug kan vinden door de duisternis,
hoor ik Uw stem:”Blijf op Mijn liefde hopen
die machtig,als de hemel boven d’aarde,is!”

ONGELOOFLIJK

God,dat ik al mijn zorgen met U mag bepraten -
‘t Is ongelooflijk dat U naar mij luist’ren wilt,
dat U mij hielp toen ‘k bang was en verlaten,
dat U zo vaak mijn onrust hebt gestild.

‘t Is ongelooflijk dat U door mij wilde spreken
en dat Uw liefde klank kreeg door mijn stem;
en dat ik bronnen vond en held’re beken
op de woestijnweg naar Jeruzalem.

‘t Is ongelooflijk,Heer,dat ik vrijuit mag vragen
en dat geen ding bij U onmogelijk is;
dat ik,als kind van U,Uw naam mag dragen,
dat ik geloven mag wat ongelooflijk is!

SCHEEPJE ONDER JEZUS’ HOEDE

Dit is afschuwelijk:die zwarte eenzaamheid,
dit weggeslagen zijn van ied’re kust,
dit drijven op de stroom van tijd naar eeuwigheid,
dit worstelen vóór de eindelijke rust.
Ik ben een drenkeling,wiens schip te pletter sloeg
en klem me vast aan nog een wrakstuk hout,
waarom?Ik wou toch dat de zee mij niet meer droeg
en dat ik zonk - ik krijg het al zo koud -
O God,waar is het schip met ‘s Vaders Zoon aan boord?
Waar is de kruisvlag,wapp’rend in de top?
Wanneer Gij spreekt,al is het maar een enkel woord,
dan vecht ik door. - Maar nu geef ik het op.

“Het is niet ver meer naar het veilige strand,
nog éven,kind,dan trek Ik je aan land.”

VOOR DE LAATSTE REIS

Wees niet bevreest,Mijn kind,en laat je niet verschrikken;
Je hebt lang in Mijn wijngaard dienst gedaan,
je hebt trouw op Mijn muur op wacht gestaan,
al trachtten velen ook aan je geloof te wrikken.
Wees niet bevreesd, Mijn kind,als schaduwen gaan lengen,
wanneer je vaart op wateren des doods;
je levensschip heeft een ervaren Loods,
Die zal je veilig brengen in behouden haven.

Wees niet bevreesd,Mijn kind,want Ik sta op de voorplecht;
en is volbracht de lange,zware reis
dan zet je voet aan wal in ‘t paradijs
en treedt vol vreugde in Mijn rijk,Mijn goede dienstknecht!

IN MEMORIAM

Een echte vriend is van ons heengegaan -
die wetenschap is moeilijk te bevatten;
wie zoals hij in ‘t leven heeft gestaan
was tot een zegen die niet is te schatten.

Gedreven door de liefde van zijn Heer
is hij een gids en steun geweest voor velen,
totdat God Zelf zei:”Kind,het hoeft niet meer,
je mag nu eeuwig in Mijn vreugde delen.”

Het lichaam,dat zijn kracht verloren had,
mag nu gaan rusten,tot zijn Heer zal komen
Die hem zal brengen in de eeuw’ge stad
waar al Gods kinderen in vrede wonen.

ANGST

wanneer ik eenmaal oud zou zijn,
geen mens meer langs mijn wang zou strijken,
geen oog vol liefde naar mij kijken,
niemand zou delen in mijn pijn;

als ‘k van de vrienden uit mijn kring
ook,een voor een,zou moeten scheiden,
en niemand mij zou begeleiden
wanneer ik naar hun graven ging;

wanneer ik daar alleen zou staan
en eind’loos eenzaam mij zou voelen,
niets zou verstaan van Gods bedoelen,
alléén zou komen en weer gaan,

dan zou het leven zijn ontzind,
het zou te zwaar zijn om te dragen;
en daarom bid ik alle dagen:

VOOR MIJN KINDEREN

Mijn lieve kind’ren,als ‘k aan jullie denk
voel ik mijn hart vol liefde en warmte stromen:
want jullie zijn voor mij een Godsgeschenk
en de vervulling van mijn liefste dromen.
Nu jullie zelf meer van het leven weet,
meer van zijn vreugden,meer ook van zijn zorgen,
en zelfs soms ook je brood met tranen eet,
al houd je dat voor anderen verborgen,
nu weet je ook,hoe sterk liefde is
die niet door banden van het bloed gebonden
maar enkel in het hart geboren is:
een vreugdeboodschap,door God Zelf gezonden.

Bij al wat ik verloor,bij al wat ‘k won
voel ik mij warm gekoesterd door Gods zon...

God neemt soms een voorschot van ons af,
om ons een kapitaal te geven.
Als Gods vuur onze tong in vlam zet,
kan iedereen ons verstaan.
Zo is het goed,zo moest het altijd zijn:
zo zonder vragen mij geborgen weten;
In ‘t licht van God het donker vergeten.
En in Zijn Vaderarm weer kind te zijn en klein.

AFSCHEID

Elk afscheid nemen doet een beetje pijn:
‘t Is of een draad wordt doorgesneden
waarmee je vast zat aan het heden,
waardoor je deel van een geheel mocht zijn.
Je bleef jezelf en werkte met elkaar;
ik vond hier zoveel goede dingen -
dat worden nu herinneringen
die ‘k zuinig in mijn hart bewaar.

Het woordje “Dank” - het zijn vier letters maar
en toch kun je er veel mee zeggen;
ik wil er heel mijn hart in leggen ...
God zeeg’ne jullie met elkaar,
Hij zij met elk persoonlijk.IK ben blij
dat ‘k werken mocht in jullie midden;
en,ben je niet verleerd te bidden,
bid alsjeblieft dan ook nog eens voor mij.

PORTRET

Bescheiden denkend over eigen kunnen
geeft ze de ander voorrang,waar ze kan
en geeft met vreugde óp het eigen plan
om,wie ze liefheeft,dieper vreugd te gunnen.

Gevoelig voor het schone en het ware,
dat ze wil zien in ied’re vrouw of man,
vindt ze,wat haast geen ander vinden kan,
ziet ze in ‘t donker zelfs het lichte,klare.

Verdriet verbijt ze in een hulploos zwijgen;
ze wil haar tranen wel als parels rijgen
tot een lang snoer,dat ze nooit af zal krijgen.

Maar alle tranen van de mens die lijdt
worden tot parels,tot een kostbaarheid
die God bewaart,voor tijd en eeuwigheid.

PORTRET

Een vrouw alleen,die op haar smalle schouders
‘t gewicht van zorg,maar ook van vreugde torst;
en die alleen de taak van beide ouders
vervult met wijsheid die geen tijd vermorst;
een vrouw die kinderlijk geniet van vreugde
en die verdriet verwerkt in ‘t diepste zelf,
die al het goeds dat haar van vroeger heugde
bewaart en koestert in het diep gewelf
van haar herinnering.Vrouw met veel gaven,
maar zonder trots en zelfverzekerdheid;
gelijkend op een schip dat naar de haven
op weg is,maar verrast wordt door de tijd.

DROMEN

Dromen zijn goed,zolang ze duren,
maar komt de werk’lijkheid en slaat ze stuk,
dan moet je dikwijls wreed bezuren
het zo kortstondige,het broos geluk.
En toch kan ‘k zonder droom niet leven:
want in de droom zond God soms eng’len neer;
en hebben dromen niet gegeven
wat werk’lijkheid mij afnam,keer op keer?

Te leven zonder lichte dromen
is als een lange,zware nacht
waaraan geen einde lijkt te komen,
in ‘t huis,waar niemand op je wacht.

STERVENDE AARDE

De bomen weten het,de vogels en de vissen,
de bloemen en het water en het land,
de mensen kunnen zich er niet meer in vergissen:
In de rivieren stroomt het giftig water,
we leven in het nù,we denken niet aan later,
het gif zit in de grond,de bomen worden kaal.

Het gif zit in de lucht,het regent op de daken,
ons leven wordt bedreigd van alle kant;
hoe lang nog zullen wij de wereld maken
tot woestenij,vol onherbergzaam land?

Wanneer,o God,herschept Gij alle dingen,
herstelt Gij wat door mensen werd verknoeid?
zodat er bronnen in de wildernis ontspringen
en de woestijn weer als een roos ontbloeit?

KERTSFEEST 1985

Weer dennegroen en lichtjes in de stad,
en luide kerstmuziek in alle winkelstraten,
stemmen van mensen,die luidruchtig praten
óver de klank heen van “De Heil’ge Stad”.

En ieder rept zich langs de ander voort
en ziet alleen zichzelf en zijn belangen,
en is geconcentreerd op het ontvangen:
het kerstfeest werd tot in het hart doorboord.

Van alle kanten klinkt het “Stille Nacht”,
maar niemand hoort daarin nog eng’len zingen:
wij zijn te zeer vervuld van aardse dingen,
God komt te laat - Hij wordt niet meer verwacht.
Of toch?Zijn er nog ogen voor Zijn licht
Nog oren die Zijn woorden willen horen?
Heeft God om ons niet alle hoop verloren?
Of gooien wij de deuren voor Hem dicht?
Kom tot ons,Heer,en neem ons bij de hand;
Uw krib lijkt verder weg dan ooit tevoren,
wij zijn de weg naar Bethlehem verloren,
steek Zelf Uw ster aan in dit donker land!

BOODSCHAP VAN HET CHRISTUSKIND

Nu is het feest weer haast voorbij,
maar ‘k wil nog even met je praten:
dacht je die dagen ook aan Mij’
of voel je je van Mij verlaten?

Heb je het feest alleen gevierd,
of was je één tussen velen?
Heb je je huis nog wel versierd,
of kon ‘t je allemaal niets schelen?
Ben je nog in de kerk geweest,
en heb je daar van Mij gezongen?
Of heb je al wat leek op feest
uit je gedachten weggedrongen?
Kruip je nog steeds verder in een hoek,
bang,dat Mijn licht je zou verblinden?
Weet dan,Mijn kind,dat ‘k naar je zoek
tot jij je eindelijk laat vinden.

GOD RIEP

De Heer heeft vol liefde Zijn armen geopend
en heeft je geroepen:”Kind,nu is het tijd
voor wat je gelovend,volhardend en hopend
zo graag wou ontvangen:de kroon na de strijd.
Kom binnen,je plaats is bereid en Ik wacht,
nu mag je ontwaken uit ‘t zwart van de nacht!”

En Hij,Die vol liefde Zijn kind heeft ontvangen,
kent ook ons verdriet,ons gemis,onze pijn;
Hij troost ons en zegt:”Ik zal blijven verlangen
tot al Mijn geliefden bij Mij zullen zijn;
het duurt niet zo lang meer,dan vier Ik het feest
met wie tot het einde toe trouw zijn geweest!”

GEBED VAN EEN MOEDER

O God,ik bid U voor mijn kind,
want ik ben bang dat hij U zal vergeten,
en dat hij van veel dingen veel zal weten,
maar niet,hoe hij de echte vrede vindt.

Ik bid U voor dit kind van mij;
soms denk ik dat ik hem niet kan bereiken
en dat ik enkel macht’loos toe kan kijken.
Wilt U dan staan,Heer,aan zijn rechterzij

O God,ik bid U voor mijn zoon,
want hij heeft pijn en allerhande zorgen.
Voor mij houdt hij die meestal goed verborgen:
hij wil niet,dat ik mijn bezorgheid toon.
Ik bid voor hem,nu hij een man
geworden is,voor ik het had begrepen.
Heer,laat hem nooit de band met U verbreken,
toon hem Uw liefde,meer dan ik dat kan!

DE OUDE MAN

Soms voelt hij zich nameloos alleen,
want al zijn oude vrienden zijn gestorven;
de tijd heeft groeven om zijn mond gekorven.
Wie noemt zijn voornaam nog?Immers niet één.

En ook zijn kind’ren zijn van hem vervreemd:
‘t is moeilijk soms om vader te begrijpen.
Moet men dan eerst tot ouderdom gaan rijpen
voordat men ziet dat wie niet gééft,ontneemt?
Zo leeft hij langzaam naar het einde toe
waaraan hij denkt met vrees en met verlangen.
Wil in U grote liefde hem ontvangen
God,steek Uw moede kind Uw handen toe!

AFSCHEID VAN MOEDER

Moeder,je hebt veel moeten lijden,
het was soms niet om aan te zien;
dan bad ik God,je te bevrijden,
genadig naar je om te zien.
En nu Hij je heeft weggenomen
ben ik pas weer tot rust gekomen.

Je lichaam is zo smal geworden
dat ik er al je pijn uit las;
‘t is als bij bloemen die verdorden:
een schaduw van wat eenmaal was.
De dood heeft alles weggenomen
waardoor ik je nabij kon komen.

Ik kus nog eens je koude wangen,
ik streel nog eens je koude hand -
Dag moeder - God zal je ontvangen
daar waar geen pijn je kracht verbrandt;
want Hij heeft alles weggenomen
wat tussen jou en Hem wou komen.

ALS HET DONKER WORDT

Wees maar niet bang wanneer de nacht gaat komen:
Juist als het donker is ben Ik je zéér nabij;
Ik wil Mijn liefde over je doen stromen
Mijn moede kind- Vertrouw je toe aan MIJ.
Ik zal je helpen om je pijn te dragen,
want Ik droeg ook Mijn deel aan smart en pijn.
Geef MIj je hand.Durf je het zó te wagen
met Mij te gaan?Ik zal je Helper zijn.
Wees maar niet bang kind,want je zult Mij vinden
wanneer je over ‘t water loopt,recht naar Mij heen.
Je zult niet zinken:Ik beveel de winden
en stil de storm.Ik laat je nóóit alleen.

SLAAPLIED

Slaap nu,mijn kind,probeer maar te vergeten,
en sluit je ogen als de weeë pijn
van het verdriet,waarvan geen mens mag weten
je dwingt om met jezelf alleen te zijn.

Slaap maar,mijn kind,en denk niet meer aan morgen,
als alle zorgen,wanhoop en verdriet
je met hun wrede vingers willen worgen;
want,luister goed:-in Gods naam-dat kan niet!

Je dacht toch niet,dat God maar toe blijft kijken
wanneer jij dreigt te zinken in ‘t moeras?
Hij steekt Zijn hand uit,trekt je uit het slijk en
verbrandt je zorgen tot wat stof en as.
Doe nu je ogen dicht,vergeet wat je zo griefde,
zorg,dat je sterk bent voor een nieuwe taak;
God dekt je met de mantel van Zijn liefde;
Hij geeft het Zijn beminden in de slaap.

VAKANTIEHERINNERING

Een reisgids kwam op weg een bijbel tegen,
ze zaten beiden in een weekendtas.
De reisgids was een tikkeltje beduimeld,
de bijbel of hij pas gebonden was.
“Zeg”sprak de reisgids aarz’lend tot de bijbel
en uit zijn stem klonk zachtjes een verwijt-
“jij blijft zo nieuw ondanks het vele reizen,
terwijl ik bijna zienderogen slijt...

Ze moeten mij natuurlijk veel gebruiken
op mijn gegevens kun je altijd aan,
de mens zegt waar hij heen wil reizen,
ik geef vertrek- en halteplaatsen aan.”

Toen sprak de bijbel en hij zuchtte even:
“Ik ben de mensen niet zo naar de zin.
‘k Wijs wel de weg,maar wat zij lastig vinden:
bij mij staan er geen aankomsttijden in!”

OP WEG GAAN

De moed te hebben,tegen stromen op te roeien,
en te vertrouwen,dat je het ook kùnt,
geloof te hebben,dat God je doet groeien
en je wilt helpen over ‘t dode punt;
een lichtstraal in de nacht te mogen wezen
en op de dag een glimpje van Gods zon,
een brief van Christus,duidelijk te lezen,
en voor de dorstige een heldre bron:
dat kan alleen,wanneer je God blijft vragen
of Hij Zijn vuur in je ontbranden doet;
wanneer je zó je leven durft te wagen
dan komt God jou en jij God tegemoet.

BELIJDENIS

Nu komt de Here Jezus heel dicht naast je staan,
zó dicht,dat Hij je angstig-kloppend hart kan horen.
Niet bang zijn - alles wordt nu anders dan tevoren:
niet als een slaaf,maar als Zijn kind neemt Hij je aan.
Onthoud het goed:je bent nu Christus’ erfgenaam,
en alles,wat Hij door Zijn dood je heeft gegeven
dat is voorgoed van jou,je mag er blij mee leven,
je bent geen vondeling - je draagt met recht Zijn naam.

En kun je soms de taak die Hij je geeft,niet aan,
en moet je strijden met je zondige gedachten,
blijf dan,al zie je niet,toch op Hem wachten:
dan komt de Here Jezus heel dicht naast je staan.

VOOR JOU

Ik bid voor je - vier kleine woorden:
een wereld van barmhartigheid,
van liefde,die het roepen hoorde
om hulp,om mede-deel-zaamheid

Ik bid voor je - een samen weten:
dat je van God alleen de kracht,
de wil om ‘t donk’re te vergeten,
de moed om dóór te gaan verwacht.

Bidden en doen - helpen en horen,
maar ook een daad die àlles vraagt,
omdat het hart alleen de sporen
van liefde voor de ander draagt.

CORRY

Wat moet je dikwijls eenzaam zijn geweest:
het huis was leeg - je had alleen de buren;
soms stond je urenlang voor ‘t raam te turen
en als wij kwamen was het altijd feest.

Wat moet je vaak verdrietig zijn geweest
als wij in lange tijd niet konden komen,
(zo door ons leven in beslag genomen)
je klaagde niet - je had een sterke geest.

Wij wisten niet,hebben niet gemerkt
hoe vaak je pijn had;hoe je,ongeweten
door ons,die pijnen dapper hebt verbeten
totdat je niet meer kòn.Kracht is niet onbeperkt.

Toen heeft de Heer Zich over je ontfermd:
Hij wilde niet een eenzaam einde van dit leven
maar bracht je bij ons,zodat wij je konden geven
de liefde,die tot ‘t eind je heeft beschermd.

TE LAAT

Ik heb je vaak alleen gelaten
wanneer ik je troosten kon;
ik heb zo dikwijls zitten praten
wanneer ik beter zwijgen kon;
ik heb je niet de steun gegeven
die je van mij verwachten kon;
ik leefde zó mijn eigen leven
dat ik je zelfs vergeten kon.
En nu God je heeft weggenomen
omdat Hij je gebruiken kon,
nu wilde ik,dat je wéér kon komen,
dat ik je nog eens zeggen kon
hoe schuldig ik me soms kan voelen
omdat ik niet deed,wat ik kon,
omdat ik niet,naar Gods bedoelen
wat van Zijn vreugd verspreiden kon.
Maar wat voorbij is,kan ik niet ontlopen,
hoe vurig ik ook wou,dat ‘t kon;
en daarom blijf ik hierop hopen:
dat Christus deed,wat ik niet kon.

DE OUDE MAN

Hij was een wijze,oude man
en mild in spreken en in hand’len,
hij mocht,als Henoch,met God wand’len
totdat zijn Heer hem bij Zich nam.

Hij was een man,die metterdaad
God wilde dienen in zijn leven;
hem werd de heerlijkheid gegeven
die voor Gods kind te wachten staat.
Daarom is er,naast het gemis
van hem,die nu werd weggenomen
de blijde zekerheid gekomen
dat hij in ‘t Rijk van Vrede is.

THUISKOMEN

Vannacht riep God:”Mijn kind,je moet thuiskomen!
je plaats hier in Mijn woning is gereed,
en het geheim,waarvan geen sterf’ling weet,
is heerlijker dan in je mooiste dromen.

Je hebt je weg ten einde toe gelopen;
een weg vol vreugde,maar ook vol verdriet,
nu leg Ik in je mond het nieuwe lied
van de verlossing,waar je op bleef hopen.

En zij,van wie je afscheid hebt genomen,
die met je deelde al je lief en leed,
mag weten,dat Ik nooit Mijn kind vergeet.

Haar schip vaart veilig,ondanks tegenstromen,
de haven in van Mijn barmhartigheid,
waar vreugde zijn zal tot in eeuwigheid.”

ADVENT

Advent is wachten.Wachten en verlangen
totdat het eindelijk gebeuren gaat
wat werd voorspeld in de profetenzangen;
wachten,tot God het woord vervuld in daad.

Advent is luist’ren.Luist’ren en verlangen
totdat de hemel lichtend opengaat
en je omspoeld wordt door eng’lenzangen;
luisteren,totdat je hart méézingen gaat.

Advent is komen.Komen met verlangen
naar Bethlehem,waar God vlak bij ons staat
en onze mond vervult met nieuwe zangen
en waar geloof verandert in de daad.

Advent is bidden.Bidden vol verlangen
opdat Gods rijk van vrede komen gaat;
en Hij ons op de nieuwe aarde zal ontvangen
waar ons verlangen in aanbidding overgaat.

KERST

Stille nacht,heilige nacht:
door wie wordt daar nog aan gedacht?
De mensen jachten en jagen voort
bijna niemand is er die de boodschap hoort
men wordt er enkel door gestoord.

‘t Is geboren het goddelijk kind:
dat is iets wat men belachelijk vindt.
Het is een sprookje voor kinderen verteld,
wat voor de mens van nu niet meer telt.
De boodschap wordt niet op prijs gesteld.
Ere zij God,in de mensen een welbehagen:
men wil niet horen,het roepen om vragen
kerstmis is het feest waarop men drinkt en eet,
en de kerstgedacht maar liever vergeet,
het is aan ons toch niet besteed.

Nu zijt wellekome Jesu lieve Heer:
doe die radio uit ze beginnen weer
zo wordt door veel mensen gedacht
er wordt alleen nog op rijkldom gewacht
het Christuskind wordt door velen veracht.

Maar de christenen die deze werled telt
wachten blij tot de boodschap wordt gemeld
ze weten het zeker:eens komt Hij weer,
de Allerhoogste Koning,de Hemelheer;
het schimpen en schelden doet geen zeer.

Wacht rustig af,het duurt niet zo lang,
en wees op de grote dag niet bang.
Hij komt in vriendschap en in vrede,
neemt ons allen met zich mede?
Naar het huis van de Vader,het huis van de vrede.

ADVENT

Wat zucht je toch in ‘t donker,kind?
Ik deed het grote licht ontbranden!
Toe,open maar je lege handen,
je weet het toch:Wie zoekt,die vindt.
Ik kwam toch voor de rijken niet?
Niet voor de sterken,de gezonden?
Ik kom barmhartigheid verkonden
aan elk,die pijn heeft,of verdriet.
Heb je geen kleren voor Mijn feest?
Ik zal je witte kleed’ren geven.
‘t Is moeilijk,van gena te leven;
ik weet ‘t,Ik ben óók arm geweest.
In Bethlehem zie Ik je weer,
daar moet Ik véle plaats bereiden;
Mijn ster zal hen er henen leiden.
Jij komt toch ook? Aarzel niet meer!

WINTERMORGEN IN HET BOS

Aan alle takken zag ik regendruppels beven:
net kerstballen,maar dan in het klein.
Ik zag de lichtjes dansend daarin leven,
en wist niet,dat het bos zó mooi zou zijn.
Soms viel een druppel stil in een plas water
dat gaf een zacht en muzikaal geluid;
ik dacht aan vroeger en ik dacht aan later...
Ik sloeg mijn droomboek dicht,maar ‘t was niet uit.

Ik dacht:nu mogen er geen mensen komen:
dit is zo goed,ik ben hier heel alleen,
ik zie niets anders dan de zwarte bomen
en allerhande vogels om mij heen.

En stil ben ik het bos weer uitgelopen.
Wat was het mooi,al leek het dor en kaal:
De deuren naar de lente stonden open,
en God reed naar binnen op een zonnestraal!

GEBED IN DE LENTE

Ik dank U voor de lichte zonnestralen
en voor de merel,zingend voor mijn raam,
en voode rust die ‘k in mijn hart voel dalen
omdat ik U mag noemen bij Uw naam,
en dat het lente wordt,en Gij de aarde
wilt strelen met Uw sterke Scheppershand;
omdat ik weet:mijnlevenstuin heeft waarde:
U heeft er Zelf Uw bloemen in geplant!
Geef,dat de bloesemknoppen niet bevriezen,
maar openbloeien in Uw lentezon,
en laat mij niet de stille vreugd verliezen
dat ik,ook ík,nog voor U bloeien kon!

BELIJDENIS

Durf je in deze tijd nog “ja” te zeggen?
Durf je belijden dat je bij God hoort?
Durf je nog de belofte af te leggen
dat je Hem zult vertrouwen op Zijn Woord?
Kun je ‘t verdragen,als de mensen spotten
omdat de bijbel toch allang is achterhaald?
omdat Gods woord voor kinderen is en zotten
omdat het Christendom volkomen heeft gefaald?

Geloof het niet,wanneer ze je vertellen
dat God gestorven is of niet bestaat,
en dat ook Christus je teleur zal stellen,
en dat Zijn kerk weldra verloren gaat.

Op elke weg zul je de Heer ontmoeten
wanneer je werkelijk naar Hem verlangt.
Zoek overal de sporen van Zijn voeten:
Wie zoekt,die vindt.- Wie bidden blijft,ontvangt!

BLIJDSCHAP

Gij hebt het licht gezaaid op al mijn paden,
en vreugde geurt uit ied’re bloem mij toe,
de bomen fluist’ren vrolijk met hun bladen,
de wind waait blijheid van ik-weet-niet-hoe,
en alle mensen zijn mij wèl genegen,
op lichte voeten loop ik hen voorbij
ik ben met mijn gevulde hand verlegen,
de zon verjaagt de somberheid uit mij,
de regen is mijn schild,de zon mijn wapen,
de wind,de bloemen,alles is zo zoet...
en als ik kijk naar wat Gij hebt geschapen,
dan weet ik dit alleen:het is zéér goed!

VERHEUG U IN UW JEUGD

Loop niet altijd zo te klagen:
waarom die en waarom dat.
Wees maar dankbaar alle dagen
dat God jou heeft liefgehad
Laat niet in de vele vragen
heel je jeugd ten onder gaan.
Jij hoeft alles niet te dragen
dat heeft Christus al gedaan.
Kijk niet naar de regenvlagen
door een zwaar beslagen ruit.
Loop eens langs de meidoornhagen,
hoor eens hoe die merel fluit.
God wil al je zorg verjagen,
leg je bij zijn plannen neer.
Durf het met je God te wagen
en zeg ook eens:Dank U Heer!

HERDENKING

De oude vlag,die daar te treuren staat,
vertoont de oorlogskleuren van ‘t verleden.
Het rood is vuil,zoals het vuil verraad,
en dood als ‘t bloed van hen die voor de vrijheid streden.
Het wit is vaal,zoals het bleek gezicht
van hongerenden,weerloos en vervallen;
en grauw,zoals ons land was,toen ‘t gewicht
van laarzen en van knoet zwaar drukte op ons allen.

Het blauw heeft van zijn diepte ingeboet,
en heeft het fletse van zeer oude ogen.
‘t Ontbeert de warmte en het mist de gloed:
was zo ons leven niet,zo kil,zo neergebogen?

Strijk toch die treurvaan,hijs weer Hollands vlag,
zoek naar het witste wit,de felste kleuren,
en dank God dat hij hier weer waaien mag!
Maar kniel bij allen die nog om hun doden treuren.

WEES NIET BEZORGD

Wees niet bezorgd kind,voor de dag van morgen,
heeft iedere dag niet aan zijn kwaad genoeg?
Laat elke dag maar voor het zijne zorgen,
voor ‘t kwaad van morgen is ‘t vandaag te vroeg.
Wees niet bezorgd,zie hoe de bloemen bloeien,
zie hoe ze wiegen in de lentewind,
zou God zich met de bloemen wèl bemoeien,
en niet meer zorgen voor Zijn eigen kind?

Wees niet bezorgd,hoor hoe de vogels zingen,
God zorgt zelfs voor de mussen in de goot,
zou Hij dan niet vèr boven alle dingen
Zijn kinderen willen bijstaan in hun nood?
Wees niet bezorgd,God zal ons nooit beschamen.
Verdoe geen tijd met bang gelamenteer.
God is getrouw!Zijn woord is ja en amen.
Wees niet bezorgd,verlaat je op de Heer.

ZONSONDERGANG AAN ZEE

Ik loop in gedachte de zilveren weg
die mij voert naar de stralende kim.
Ik loop heel voorzichtig,met overleg
als een kleine,donkere schim.
Want de weg is maar smal en de zee zo wijd,
voor je ‘t weet,glij je weg van het pad.
En de tocht duurt zo lang,wel een levenstijd
voor je komt in de zilveren stad.
Maar de zon reist te snel;als een gouden oog
verdwijnt ze nu achter de rand.
Het pad is verdwenen,mijn droom wiekt omhoog,
ik sta weer alleen op het strand.
Als ik eenmaal zal staan aan de glazen zee
met de gouden stad in ‘t verschiet,
laat mij aan Uw hand gaan,ga Gij met mij mee
want alleen Here,kom ik er niet.

IK BEN DE WEG,DE WAARHEID EN HET LEVEN

Er is één weg,die uit de diepte leidt,
één hand,die u kan trekken uit het slik
van doffe wanhoop en van eenzaamheid:
Die hand is Mijn hand en die Weg ben Ik.

Er is één waarheid,die niet wreed verwondt,
en die genade gelden laat vóór recht:
Ik ben de Waarheid,die de Vader zond,
Ik heb de leugen ‘t zwijgen opgelegd.
Er is één leven,glanzend als de zon,
waarin ge leven kunt verlost en blij:
Ik ben het Leven,dat de dood overwon;
en wie in Mij gelooft,- hij leeft met Mij

!

IK GA SLAPEN

Ik ga slapen,ik ben moe
‘k sluit mijn beide oogjes toe.
Here,houd ook deze nacht
over mij getrouw de wacht.
‘t Boze dat ik heb gedaan,
zie het,Here,toch niet aan.
Schoon mijn zonde vele zijn,
maak om Jezus’ wil mij rein.

Zorg voor d’arme kinderen,Heer,
en herstel de zieken weer.
Zorg voor alle mensen saam,
bid ik U in Jezus’ naam.
Doe mij dankbaar en gezond
opstaan in de morgenstond.
Als ‘k mijn oogjes open doe
straal de zon mij vriend’lijk toe.

Amen.

VOOR KINDEREN IS HET KONINKRIJK

Toen men kinderen eens bij de Here bracht
hielden boze discip’len hen tegen,
want ze vonden de kinderen veel te klein
om naar Jezus te gaan voor zijn zegen.
Maar bestraffend sprak Jezus de groten aan:
Jullie mogen de kleinen niet hind’ren.
Want ze gaan aan mijn hand in het Koninkrijk,
waar mijn Vader een plaats heeft voor kind’ren.
Wie zijn hart als een kind aan zijn Vader geeft
mag het Koninkrijk vrij binnenlopen.
Maar voor hem,die niet wordt als het kleine kind,
gaat de poort van het Rijk nimmer open.
Toen riep Jezus de kinderen naar zich toe,
want ze stonden daar stil en verlegen
Jezus legde zijn arm om de kleinen heen.
En zijn hand op hun hoofd was een zegen.

Alleen zijn betekend niet eenzaam.
Alleen zijn geldt niet als een straf.
Alleen zijn met mooie gedachten.
Gedachten neemt niemand je af.
Alleen zijn met dierbare doden.
Alleen zijn met herinnering.
Aan tijden,die lang reeds voorbij zijn.
Aan alles wat kwam en wat ging.
Alleen ongestoord in je kamer.
De dingen vertrouwd om je heen.
Een zuiver en rustig geweten.
Dan ben je gelukkig alleen.
Wie zo het alleen zijn kan dragen.
Wie zich verzoent met ‘t gemis.
Die spreekt niet van eenzame dagen.
Maar is dankbaar voor wat er nog is.

Hier een hele mooie van Nel Benschop. Deze sprak mij aan toen ik de gedichtenbundel van haar opensloeg na het overlijden van mijn oma en ik wil jullie deze niet onthouden.

Treurdicht

“Heer, sla Uw armen éven om mij heen
ik ben verdrietig, mateloos alleen,
want wie ik liefhad, die ging van mij heen.

Ik smeek U: wilt U naar mij luist’ren, Heer,
Ik zie geen uitweg en mijn hart doet zeer,
Want wie ik liefhad, hoort mij nu niet meer.

Zie in Uw liefde mij erbarmend aan,
Want ik heb niemand waar ik heen kan gaan
En wie ik liefhad, is hier ver vandaan

Vind ik ooit weer de rust die het geluk mij gaf?
Heer, buig U over mij en droog mijn tranen af
Want wie ik liefhad, ligt in een koud graf.

Heer, geef mij alstublieft een beetje licht,

Want donker is de nacht en loodzwaar zijn gewicht:

Haar die ik liefhad, sloot haar ogen dicht

Heer, ik wil luchten uit het hier en nu,
Want alles lijkt zo zinloos, klinkt zo cru
En wie ik liefhad, is voorgoed bij U.

-Zegt U nu:’Zet je voeten in Mijn spoor,
Ik zal je ondersteunen, kind, vecht dóór,
Want wie je liefhad, ging je enkel vóór…’

LIEFDE IS BLIJ ZIJN.
1) LIEFDE IS BLIJ ZIJN,
EEN ARM OM JE HEEN.
LIEFDE IS LACHEN,
IS NOOIT MEER ALLEEN.

LIEFDE IS LUIST’REN.
DE WOORDEN GAAN DOOR.
LIEFDE IS FLUIST’REN,
HEEL ZACHT IN JE OOR.

2) LIEFDE IS LOPEN,
MIJN HAND IN JOUW HAND.
LIEFDE IS HOPEN,
IS GAAN LANGS HET STRAND.
LIEFDE IS AMEN,
IS WOLKEN , IS WIND.
LIEFDE IS SAMEN,
IS SPELEN ALS ‘n KIND.

3) LIEFDE IS ZINGEN,
IS WIT EN IS GROEN.
LIEFDE IS ZACHT,
IS EEN KUS IN ‘t PLANSOEN.
LIEFDE IS LEVEN,
JE ADEMT WEER OP.
LIEFDE IS GEVEN,
IS LEVEN MET GOD.

Vandaag werd Wouter gedoopt
Het werd een dag zoals iedereen had gehoopt
Het was een dag om nimmer uit te wissen
Ook al omdat we vele moesten missen
Gisteren droegen we opa naar zijn laatste plek
Vlakbij zijn geliefde tuinderstek
Maar deze dag heeft ook mij blij gemaakt
Willeke heeft mijn ziel heel lief aangeraakt
Onze kleintje krijgen ook de Heilige Geest
Jemig dat wordt straks een waar feest.

Ook daarbij zul tranen rollen
Maar dan nu even zonder dollen
Aan gene zijde wordt nu al voorbereid
Onze plek in die heerlijkheid
Maar mogen we nu nog even genieten van het hier zijn
Daarom is familie hebben zo fijn
Dank jullie voor de fijne dag
Daarom dank ik God dat ik jullie nog hebben mag.

17-10-2004 MH

Het onderstaande stukje tekst is voor mij heel bijzonder.
Ik heb als wens dit ooit nog eens te kunnen zingen
en zal dit ook laten draaien als ik de laatste reis over de aarde maak.
Niet dat ik van plan ben er uit te stappen.
Maar de tekst is zo mooi dat ik het jullie niet wil onthouden.

Mine eyes have seen the glory

Mine eyes have seen the glory of the coming of the Lord;
He is trampling out the vintage where the grapes of wrath are stored;
He hath loosed faithful lightning of His terrible swift sword;
His truth is marchingon. Glory! Glory! Hallelujah!

I have seen Him in the watchfires of a hunderd circling camps;
they have builded Him an altar in the evening dews and damps;
I can read His righteous sentence in the dim and flaring lamps;
His day is marching on! Glory! Hallelujah!
In the beauty of the lilies, Christ was born across the sea.
With the glory in His bosom that transfigures you and me;
as He died to make men holy, let us die to make men free,
while God is marching on. Glory! Hallelujah! Amen!

(tekst is van Julia Ward Howe)

Heb helaas de nederlandse vertaling niet meer.
Mocht iemand die hebben zou ik die graag ontvangen.

Ook deze gedichten zijn op aanvraag verkrijgbaar bij mij. Groetjes, Marcel en hopelijk hebben jullie genoten.
Stuur mijn een e-mail

.