Site hosted by Angelfire.com: Build your free website today!

Mexico & Guatemala 1998

Mexico & Guatemala 10 juli - augustus '98

"Terug naar de bewoonde wereld"

Santa Elena is verschrikkelijk. De straten liggen open, de zwartgeblakerde gebouwen stammen nog van voor de Spaanse overheersing, de mensen zijn chagrijnig, er zijn geen parken, bomen of zelfs maar een graspol, en het ergste, het regent er continu. Santa Elena is niets meer dan een aanlegplaats op weg naar Tikal, de Maya-ruines die bekend werden door de Fanta-commercial.

Iedereen is plots je beste vriend als je zegt dat je naar Parque Nacional Tikal wilt gaan, want iedereen heeft wel een auto en wil je er graag heen taxi'en. Men kijkt wat vreemder op, als je zegt dat je terug naar Mexico wilt gaan. Een zware reis, zegt iedereen aan wie ik vraag welke bus ik moet nemen. In een oude Amerikaanse schoolbus zoek ik, wat lijkt, de beste plek op in de bus. Helemaal voorin, direct achter de chauffeur, is een zee aan beenruimte. Niets lijkt een ontspannen busrit in de weg te staan. Al snel ben ik uit de droom, want de bus stopt op iets meer locaties, dan me lief is. Om de vijf minuten stappen er weer mensen in. In the middle of nowhere staan mensen op deze bus te wachten. Al snel zijn er alleen nog maar staanplaatsen vrij. Het dak blijft vooralsnog onbemand, behalve de bagage, ook omdat de moesson weer een uitbarsting heeft.

Ergens langs een afgelegen weggetje, in het midden van de jungle, stapt een gezin in. Of beter: er stapt een moeder in, met twintig om haar heen ronddartelende en krijsende kinderen. Als bagage hebben ze voldoende boodschappen voor het komend jaar bij zich, inclusief twintig kippen die met de kop aan de pootjes vastgebonden zijn en meer dood dan levend zijn, en een container aardappelen, eieren en uien door elkaar heen. Aangezien de bus qua vloeroppervlak inmiddels geheel bezet is, wordt deze vrachtlading pontificaal voor mijn neus neergekwakt. Ik had mijn benen al ingetrokken. Nog meer van dit soort families volgen. Bij iedere bocht of hobbel in de weg, schuift de vrachtlading aan containers vervaarlijk heen en weer. Dat ik met handen en voeten tracht de container met aardappels niet om te laten vallen, leidt slechts tot een mager glimlachje. Het ongemak houdt uren aan en mijn broek en tas raken inmiddels besmeurd met kippenkots en andere kipdelen, met bijbehorende geuren.

Plots stopt de bus en hij is in no-time leeg. Ik wurm mijn hoofd nieuwsgierig door een busraampje om te kijken wat er aan de hand is. Met mijn gebrekkig Spaans tracht ik te achterhalen waar we zijn en waarom we zijn gestopt. "Bethel, seņor! Frontera!". Warempel, de grens is bereikt. "Donde esta Immigracion?", vraag ik aan de buschauffeur. Het antwoord is een wijzende vinger op een boot. In een krakkemikkig schuitje, met een geīmproviseerd dakje vol gaten, waar het dwars door heen regent, varen naar de overkant van het riviertje. "No piranha's, seņor", verzekert de kapitein, een jongetje van een jaar of tien met een grote zeemanspet op zijn hoofd.

Aan land worden we begroet door mannen in groene legerpakken met geweren, die iets te nadrukkelijk onze kant op wijzen. "Passaporta" brullen ze. Niemand in de boot, en zeker niet de ongeveer tien toeristen, twijfelt en heeft binnen 10 seconden zijn paspoort ingeleverd. Ze gebaren dat we in de boot moeten blijven. De soldaten verdwijnen een hutje in en we zien hen pas na een klein kwartiertje terug. Ze wijzen met de loop van hun geweer op mij en maken dan de beweging met de loop richting een steiger, of iets dat daarop moet lijken. Het zijn slechts zes palen in het water met daarop drie houtjes getimmerd met een totale lengte van een meter. De mannen worden nerveus, even verderop komt een volgend bootje al aanvaren. Ze duwen me naar een huisje, waar met witte verf 'Immigracion Mexico' op staat gekladderd. Na enige onverstaanbaar geharrewar krijg ik een stempel in mijn paspoort, de mannen in het groen zijn dan al vertrokken.

"Donde esta autobus para Palenque", vraag ik. Een iets beter Spaans sprekende mede-bootganger neemt het over en krijgt te horen dat de man van de immigratiedienst wel wat 'vrienden' heeft, die ons naar Palenque kunnen brengen. Voor een vriendenprijsje uiteraard. Als ik een minibus zie passeren, ren ik er meteen achteraan. Hij blijkt vol te zijn, maar de chauffeur, belooft dat hij een tweede minibusje zal laten komen, dat ons over een kwartiertje zal komen oppikken. De wonderen zijn de wereld nog niet uit: het busje komt inderdaad en brengt ons zonder botsingen naar Palenque.