Vereniging van Archiefonderzoekers te Dokkum

Nederland of Amerika... een blik op de landverhuizing en de emigratiegolf in het midden van de 19e eeuw.

E. Smits


Beschrijving van de Hollandse trek naar Amerika, gedurende enkele eeuwen. Het ontstaan en gevolg van toen tot nu en de ontwikkeling die hiervan een gevolg was.

Als 't Vaderland zijn gunsten weigert

Aan hem, die werkt en zwoegt en draaft;

Als drukkende armoed hooger steigert,

Hoe hij ook door natuur begaafd,

Met zijn talenten om moog dwalen,

Toch zijne plannen steeds ziet falen,

En 't noodlot zijn fortuin begraaft,

Dan zwerft hij eenzaam en verlaten

Langs 't ongebaande vlak der zee,

En vindt welligt in vreemde Staten

Een leven van geluk en vree.

 

Dokkum, april 1991 (c)

Voorwoord.

De laatste jaren horen en zien we veel meer over het onderwerp wat wij hier in een korte reeks zullen laten passeren. Velen die er een bezoek brachten is gevraagd hun ervaringen via de media bekend te maken, zodat ook anderen een inzicht zullen krijgen in de toestand van onze verre voorouders die de grote stap waagden.

Ik ben niet in Amerika geweest, toch lijkt het mij geen beletsel om deze serie te schrijven. Naar mijn mening heeft het zelfs een voordeel daar men niet afgeleid wordt van het doel: het schrijven van een algemeen relaas.

Men zou kunnen afdwalen van dingen en zaken en vervallen in bijkomstigheden die het zicht op het geheel doen verliezen.

Men dient zich te realiseren dat het volgend verhaal slechts een millimeter is op de kilometerslange ontwikkeling van het hedendaagse Amerika.

Voor diepere studie van elk onderdeel zijn vele bronnen aanwezig en men zou zijn leven ermee kunnen vullen om ze te lezen. Er zijn door mij vele ingangen gebruikt en is er authentiek materiaal gelezen, doch hoop ik dat dit verhaal een rol mag spelen in uw belangstelling voor het 'verre' Amerika.

ES.

Inleiding tot het emigratieproces.

Aan de hand van deze reeks artikelen en onderwerpen is het mogelijk een inzicht te krijgen in het proces van de emigratie. Voor een compleet beeld zou een jarenlange studie nodig zijn, doch met gebruik van de vele authentieke bronnen en beschikbare literatuur is getracht d.m.v. een kleine studie u een idee te geven van de Nederlandse emigratie naar Amerika over een lange tijd.

Bijna alle beschrijvingen die er zijn over de Nederlandse emigratie komen nogal éénzijdig over. Ze vertellen weinig over het land zelf, het ging meer om de belevenissen van de landverhuizer. Het waren daarom vooral de Amerikaanse geschiedschrijvers, die vanaf de eerste vooruitgang het land zelf op de voorgrond zetten. Onder het motto van "het land der onbegrensde mogelijkheden" schreven zij Amerika de wereld in. En niet zonder reden! Er is denk ik geen land, welk in zo'n korte tijd -zeg 100 jaar- zo'n grote verandering onderging als Noord-Amerika. De Hollandse emigratieverhalen moeten we daarom ook niet toepassen op geheel het Amerikaanse land. Er woonden al eeuwen mensen in dat land die, behalve enkele stammen of groepen, zelf hun evolutionaire ontwikkeling doormaakten. Het is daarom ook dat men door de Amerikaanse literatuur een heel andere kijk op de feiten krijgt. De Amerikanen zagen heel anders tegen de emigratie aan. Eerst waren ze nogal sceptisch, maar later veranderde dat. Men prees de volharding van de landverhuizers die probeerden in de onherbergzame gebieden te slagen. De bevolking ter plaatse vond dat ze de problemen aan zich zelf te danken hadden, volgens hen zochten ze de moeilijkheden. Twee redenen waren hieraan debet: Ten eerste probeerde men zoveel mogelijk bij elkaar te blijven en ten tweede was de financiële positie zwak.

Het overwicht van de leiders was vaak enorm en de taal gaf eveneens het probleem dat men zich, vooral in het begin, niet gauw onder de bevolking begaf. Om een inzicht te krijgen in de emigratie van de Hollanders naar Noord-Amerika moeten we vele eeuwen terug.

Daar er voor elke handeling een reden is, zo ook heeft de handeling van emigratie veel stof tot schrijven gegeven en zijn vele discussies gevoerd. Toch zijn en blijven de redenen vele, die leidden tot een wereldwijde bekendheid met ons kleine landje.

Nederzettingen van slechts een paar honderd mensen ontpopten zich tot steden van miljoenen gedurende een periode van pakweg 30 tot 40 jaar. Als men bedenkt wat voor een werk er gedaan moest worden voor het zover was, denk eens aan al de voorzieningen die nodig waren, men kan zich dan ook wel voorstellen dat er uiteindelijk met heel andere ogen tegen de 'Dutchman' aangekeken werd.

Toch is het waar dat vele grote steden ontstonden uit deze kleine nederzettingen mede door de moed van de emigranten. Niet alleen uit Nederland, doch evenzeer uit Engeland, Ierland, Duitsland en de Scandinavische landen. Globaal ging men, naar eigen gebruik en landsgewoonten, op dezelfde manier te werk.

De latere tijd bracht ook voor de handwerkslieden meer mogelijkheden door de snel toenemende industrialisatie, hierdoor kreeg iedereen een gelijke kans. Een domper op de ontwikkeling waren de burgeroorlogen, hoewel diegene die meegevochten hadden een andere indruk overhielden van het Amerika. De politiek kwam in de belangstelling en de Amerikaanse manier van verkiezingen houden deden onze Hollanders erg kermisachtig aan.

Men koos ook niet altijd op de manier die men in gedachten had, maar men koos, d.w.z. er werd gediscuseerd en gebakkeleid over de politiek en men kreeg een bredere kijk op veel meer zaken dan het werken alleen. De verzamelde brieven van Herbert J. Brinks geven een redelijk beeld van een breed scala landverhuizers. Deze mensen, soms heel gebrekkig, schreven op een eerlijke manier naar hun familieleden in Holland. Hun brieven zijn dan ook erg gericht geschreven in de periode 1830 - 1880 en steeds vanuit hun geloofovertuiging. "Their duty is protection, no direction, of the church"

De emigratie tot ca 1830 heeft een erg persoonlijk karakter gehad. Men ging hoofdzakelijk uit werkoverweging emigreren, als boer, bouwvakker of als handelsman. De laatste bijna altijd met het idee, geld te verdienen, carriere maken en dan met geld en aanzien terug naar Nederland. Op die manier raakten de Nederlanders over de gehele wereld bekend, doch nergens werden echte kolonies gesticht.

De aantallen waren veelal te klein en men had het daarentegen ook te druk met het werk. Het werk voor eigen genot of in opdracht van diverse Commissies in het thuisland. De Raden van Bestuur hadden geen idee van de echte toestand en reageerden dan ook fout op de brieven die zij kregen van de leiders ter plaatse. Denk hierbij aan de V.O.C. en meer van dezen. Desalniettemin probeerde men soms toch een Hollands dorp of stad te stichten, hetgeen in de meeste gevallen mislukte. Een duidelijke uitéénzetting vindt men in het boek "Holland aan de Hudson" 1963 van W.J.van Balen. De grote ommekeer ontstond omstreeks 1834, dit als gevolg van de ontevredenheid en onrust op het kerkelijk gebied. Vervolging en dicriminatie van bepaalde kerkelijke groeperingen, ontslag en zelfs gevangenis en veel armoe in grote delen van ons land gaven de eerste aanzet. Vooral de voorgangers in de kerken die steeds paraat waren in de situaties gaven de aanzet tot de landverhuizingen in de 19e eeuw. Later komen we hier nog uitvoerig op terug.

Henry Hudson.

In de tijd nu dat men druk bezig was de Hollandse handelsreizen met Indie uit te breiden en men probeerde er nog meer winst uit te halen gebeurde het dat er een Engelsman genaamd Henry Hudson zich in Nederland aanmelde. Met ongetwijfeld goede geloofsbrieven aangaande zijn verkenningstochten op zee en met name naar het Noorden had de V.O.C. wel oren ernaar om met hem een dienstverband aan te gaan. Om het gehele stuk geschiedenis te verhalen wat ervoor afging zou hier te ver voeren. Het is een gegeven dat, met de dolk in de rug van Franse zijde, om een andere vaarroute naar China te vinden, de V.O.C. met deze kaptein-zonder-boot en een goede kennis van de vaargebieden, men besloot het erop te wagen.

Op deze manier wist deze handige Engelsman de hele V.O.C. te overbluffen en dachten ze de Franse staat te vlug af te zijn. Door deze toch een beetje naar oplichterij ruikende praktijk kreeg Henry Hudson een schip en met de opdracht dat wanneer het niet lukte deze noordelijke doorvaart naar China te vinden hij meteen terug moest keren naar Holland. Een uitgebreid verslag van deze reis leest men in het boek " Henry Hudson's reize onder Nederlandse vlag in 1609" van L'Honore Naber. Men had in deze Hudson een stijfkop genomen die, toen het allemaal anders liep, zijn eigen gang ging. Hij wist van een grote rivierarm in het gebied ten zuiden van Nova Zembla en liever dan in het poolijs te raken ging hij op zoek hiernaar. Hij voer van Nova Zembla naar Amerika; een moeilijke reis maar met kennis van zaken uitgevoerd. Hij kwam in Amerika aan op het punt waar nu de grens ligt met Canada. Na eerst nog een andere rivierarm te hebben geprobeerd en enkele schermutselingen met Indianen besloot hij een iets zuidelijker rivier op te varen met zijn "Haelve Maen". Dit werd later de naar hem genoemde rivier de Hudson!

Deze in 1609 door de Engelsman Hudson in opdracht van de Republiek der Verenigde Nederlanden ontdekte rivier, bracht ons in aanraking met het vaste land van het hedendaagse Amerika. Wegens het niet nakomen van z'n afspraken met de Vereniging om de weg naar China te vinden kwam hij in opspraak en raakte in ongenade. Het zou tot 1616 duren voordat de eerste Nederlandse nederzetting gesticht werd op de plaats waar nu Albany ligt. Hier werd het fort Nassau gebouwd en een aanvang gemaakt met een ruilhandel met de indianen.

De vele schepen met waardeloze snuisterijen zoals spiegeltjes en kralen en niet te vergeten de sterke drank waren een geliefde handel voor de ruil met bontvellen. Door deze zaken werd veel geld verdient in die tijd en keerden de schepen rijk beladen terug. Het was helaas nog een te los-vaste handel, die pas in 1623 enigszins geregeld werd door de W.I.C.

Dit sloeg goed aan en vanaf 1624 toen de eerste groep Nederlanders naar de nieuwe wereld vertrok nam de emigratie een aanvang.

Deze groep vestigde zich vooral in de buurt van fort Nassau, hoewel ze totdat men woningen had, op het schip bleef wonen.

In 1625 gingen vier schepen richting Nieuw-Nederland met een nog grotere groep Nederlanders, maar zoals reeds gezegd men ging die tijd alleen voor de handel en probeerde z'n levensstandaard te verbeteren. Men kwam niet zozeer om hard te werken. Men was er op uitgestuurd en veel dingen lagen aan banden door allerlei gebodjes en verboden door de W.I.C. opgelegd. Daar kwam nog bij dat de opdrachtgevers in Nederland propaganda gingen maken die niet helemaal naar waarheid overkwam. Velen kwamen daardoor in de ellende en het heeft ook veel slachtoffers geëist, doordat men niet ter plaatse kundig mocht handelen.

Onkunde, drank en het niet willen werken waren de grootste fouten die men maakte. Ook de strijd tegen de indianen van 1643 tot 1645, door verkeerd inzicht ontstaan, kostte één derde van de nederlanders het leven. Alleen al de bevolking van Nieuw-Amsterdam - nu New York - daalde in twee jaar tijd van 2500 naar 500 zielen. (zie J.A.A.Hartland,pag 117)

Zo zou men nog een hele tijd door kunnen gaan, maar daarover is literatuur genoeg, zodat we de 17e eeuw kort kunnen samenvatten.

Het Nederlandse emigratiebeleid.

Het Nederlandse" emigratiebeleid", als het er al was, was er niet op gericht mensen te helpen met de landverhuizing, doch alleen eigenbelang en eigen verdiensten stonden voorop. Een reden dat het veelal mislukte was dat men zich, onbekend met taal en gewoonten, ergens vestigde. Zonder goede motivatie, een sterke wil en doorzettingsvermogen was veel initiatief tot ondergang gedoemd.

Voordat we nu een sprong in de tijd maken nog even een paar jaartallen voor de liefhebber: De periode van de tweede helft der 17e eeuw is de tijd dat Peter Stuyvesant zich liet gelden. Na alle problemen en wantoestanden kreeg hij de opdracht hierin verbetering te brengen. Het was dan ook aan "Koppige Piet", zoals hij genoemd werd, rust te brengen onder de Indianen. Met de Indianen werd nogal wat oorlog gevoerd waar vooral Willem Kieft debet aan was.

Het jaar 1664 is een belangrijk jaar geweest voor Nederland overzee. Het was nl. op 8 sept. van dat jaar de overdracht van Nieuw-Nederland aan de Engelsen. Het was tevens 55 jaar geleden dat Henry Hudson voor het eerst de naar hem genoemde rivier opvoer. De eerste echte nederzetting van Nederlanders vierde zijn 50 jarig bestaan. Nieuw-Amsterdam was 39 jaar geleden gesticht en had sinds 11 jaar zijn stadsrechten, toen het dit jaar overging in Engelse handen. Na nog enkele schommelingen in de geschiedenis was het de Vrede van Westminster die in 1674 een definitief einde maakte aan de Hollandse bezittingen in dit nieuwe land.

Als we dan nu een sprong in de tijd maken naar 1825, de tijd na Napoleon, zien we weer een toeneming van de emigratie. Mede het gevolg van de sociale toestand in Holland. Lage prijzen van de granen, de lovende brieven uit de verre verten gaven een goede aanstoot. Dit was een trek die erop gericht was te emigreren naar familie of kennissen die er reeds jaren al woonden en niet om er nieuwe kolonies te stichten. Men wilde meer in een opgemaakt bed stappen.

De bekende Ds.Wijckoff te Albany was in Amerika de gangmaker, daar hij alle hulp toezei aan hen die overkwamen. Hij stichtte de "Prot. Evang.Holl. Verhuizings Vereniging" en spoedig daarna kwamen er meer van die groepen, die met brieven en beloftes de mensen uit Nederland toeriepen tot komen. Deze brieven zijn er vele van bewaard gebleven temeer daar ze vaak gepubliceerd werden. Er was geen tijd en geld voor een afzonderlijke post. Men stuurde een brief naar familie in Holland en vroeg of men die wilde laten drukken en op deze manier verspreiden. Dit resulteerde o.a. in 1846 tot het komen van de groep van Ds. van Raalte.

Helaas was de tijd zeer slecht gekozen, n.l. de winter van 1846/47, zodat alles verkend en opgebouwd moest worden in sneeuw en ijs en een strenge kou. "Zie vooruit en niet achterom" was in die tijd een slogan die het moest doen, hoezeer zou dat later ook nog gelden. Slechts de kerk en het diepe geloofsvertrouwen en de steeds aanmoedigende stem van de leiders hebben het mogelijk gemaakt dat men slaagde enige kolonies te stichten.

Deze eerste belangstelling tot emigreren duurde tot ca 1855, daarna nam het snel af en het duurde tot 1880, voordat er weer een opleving kwam. De oorzaak lag in de crisis in Nederland.

De afname in de periode 1855/80 lag voornamelijk in het feit dat er meer godsdienstvrijheid kwam, de vervolging van de Afgescheidenen was zo goed als voorbij en alles leefde weer wat op. In 1880 ontstond er een landbouwcrisis en zo werd de economische toestand de voornaamste reden tot emigreren. Werkeloosheid in Nederland bracht velen tot bittere armoede en ellende.

Men ging nu ter verbetering van de maatschappelijke status en die werd geboden doordat na de oorlog North-South van 1860 tot 1864 er veel vraag was naar arbeidskrachten in de industrie.

Veel brieven uit die tijd eindigen dan ook met de kreet "Zend ons langzamerhand ook alle getrouwe arme huisgezinnen uit Holland".

We zien nu ook meer mensen van buiten het boerenbedrijf vertrekken en zich vestigen in de steden en de randgebieden. Een dagloner verdiende in die tijd gemiddeld 8 shilling en heeft de kost vrij, aan een vaste arbeider wordt zo'n 10 tot 12 dollar per maand betaald. Omgerekend naar Hollandse koers was dat 25 tot 30 gulden. Een heel groot bedrag voor de eind 19e eeuw. Op één ding drong men wel steeds aan en dat was dat men of van te voren of anders zo snel mogelijk Engels moest leren, daar dat nog aanmerkelijk kon schelen in de verdienste.

Er ontstond nu een ware race tussen de elkaar beconcurerende stoomvaartmaatschappijen, want het aanbod was groot.

De overtochtsprijzen daalden van ca f 90.- naar een niveau van f 35.-.

Er zijn zelfs gegevens bekend dat men vanuit Engeland vertrekken kon voor een prijs van slechts 7 dollar. Deze trend zette zich voort op het vaste land van Amerika tussen de spoorwegmaatschappijen. Sommige trajecten verlaagden de prijs van 5 naar 1 dollar.

Men kon van New York naar St. Louis met de trein voor maar één dollar: een afstand van iets meer dan duizend mijl. Door al deze concurrentieslagen ontstond in het oosten al in de jaren 1880/90 een teruggang, zodat we van die tijd af ook een trek zien naar het westen. Hier waren de lonen nog hoger en het land goedkoper. Ook ontstond er onder de arbeiders ontevredenheid vanwege de immigratie. Men was bang voor te grote opkomst van de buitenlanders, die de werkgelegenheid zouden kunnen beinvloeden. Door de druk van verschillende partijen kwamen er nu ook enkele wetten van regeringszijde, maar een groot beletsel was er nog niet. Later werd dat anders met de z.g. quotumregeling.Een regeling die tot doel had per jaar niet meer dan een vantevoren vastgesteld aantal buitenlanders toe te laten. Deze regeling had tot gevolg dat velen Canada als emigratieland kozen, waar deze regeling niet van toepassing was. (1924)

Dit land komt hier niet ter sprake toch willen we nog wel vermelden dat het meestal de boeren waren die in Canada gingen wonen. Dit vanwege het gunstige klimaat en de beschikbare gronden. Het waren de agrarische gronden die de meeste aantrekkingskracht hadden.

Oorzaak van de landverhuizing.

In 1816 was de Gereformeerde kerk in Nederland bijna Staatskerk geworden door reglementen en bemoeiingen van regeringszijde. Daardoor kreeg men een godsdienstige leer met een levenloze vorm en slapheid die de bezieling miste van de vrome voorouders.

Binnen dit gebeuren waren er groepen die gericht op de bijbel zich niet konden verenigen met de gang van zaken en in verzet kwamen. Het was in 1822 dat Ds.J.W.Vijgeboom met nog enkelen de eersten waren die zich afscheidden van de kerk. Doordat er in Duitsland al enige tijd onrust was op kerkelijk gebied en dit overwaaide naar ons land kwam men ook hier in verzet en werd het volk opgewekt door woord en schrift. Men kreeg van de verschillende voorgangers stof tot nadenken en werd opgeroepen terug te keren tot het ware evangelie zoals de Bijbel aangaf.

Namen zoals Da Costa, Groen van Prinsterer, Wormser en Smidt gaven uiting aan hun ontevredenheid over de toestand.

Uiteindelijk resulteerde dit in de ontwikkeling van de Hollandse kolonieën in Amerika, zowel op maatschappelijk als geestelijk terrein. Bekende namen zoals Brummelkamp, de Cock, Scholte, van Raalte, Ypma en van Velzen waren voorlopers, die de aanzet gaven om het gezag der " Staatskerk" te weigeren en vrijheid te wensen.

De eigenlijke Afscheiding vond plaats in 1834 en dit jaar is dan ook bekend geworden als "de Afscheiding".

De mensen begonnen zich te verzamelen om hun leiders en zo ontstonden de eerste Gemeenten en met dezen ook de vervolging. Een ketterijjacht ontstond onder Koning Willem I, die vreesde voor een maatschappelijke achteruitgang van het land door deze verdeeldheid. Ook speelden zijn raadslieden in deze een grote rol.

Vele malen werden dan ook de predikanten en leden van de Afgescheidenen als boeven en criminelen behandeld. Boete, verbeurdverklaring, gevangenis en uitstoting uit de maatschappij was de prijs die velen betaalden. Door het gezag opgehitst waren vaak de gewone mensen nog angstaanjagender in hun doen en laten.

De jeugd liet zich ook niet onbetuigd, mede aangemoedigd door de ouderen kregen ze vrij spel als het ging om pesten, plagen en vernederen van de andersdenkenden. Zelfs brandstichting werd oogluikend toegestaan.

Dit duurde tot Koning Willem II koning werd en er een iets milder klimaat ontstond voor de Afgescheidenen. De vervolging voor de wet hield op, doch nog lang niet was de rust weergekeerd en men maakte elkaar nog steeds het leven zuur. Natuurlijk was, zoals altijd, in die periode ook de arbeidersklasse de groep die het meeste leed. De armoe was al groot en werd zo nog groter, daar men geen werk meer kreeg en bij ziekte vaak overgeleverd was aan het lot.

Als we 1844/45 schrijven bedoelen we vaak het jaar van de aanvang van de landverhuizing. Het was een erg slecht jaar met veepest en mislukte oogsten en men ging zoeken naar een uitweg, naar een land Kanaan. Het waren vooral Ds.van Raalte, Scholte en Brummelkamp die zich gingen oriënteren op het buitenland en daar probeerden te vinden wat men hier miste.

Dit resulteerde in de keuze van Amerika en nog in 1845 werd een Vereniging opgericht te Arnhem, die tot doel had de toch al arme bevolking te helpen met de oversteek. Men belegde in verschillende plaatsen voorlichtingsbijeenkomsten verspreid over het gehele land. Van Noord naar Zuid probeerde men de plannen van een landverhuizing onder de mensen te brengen.

Dit gebeurde niet zonder slag of stoot en vaak ontstond er ruzie en laster ten aan zien van hen die er wel oren naar hadden om te verhuizen. Familie banden werden erdoor verbroken en zo stond men dan ook vaak binnen eigen omgeving weer alleen. Dankzij het overtuigende en krachtige beroep van de leiders werd er doorgezet en de keuze viel op Iowa en Wisconsin. "Voor f 500.- kan een heel gezin overkomen en zich all-in inrichten, vraag de rijken om de armen uit het slijk der armoe op te beuren", was een gezegde welke veel werd gebruikt.

Spoedig daarna trokken vele tientallen gezinnen en later honderden met hun leiders naar de Grote Verten. Alles werd achtergelaten en ten gelde gemaakt voor de overtocht, alleen met de dierbaarste bezittingen in een schamele kist en de kleren die men aan had, vertrok men.

Het vertrek uit Nederland.

Zoals reeds vermeld had men het weinige dat men nog bezat, verkocht en afscheid genomen van allen die men lief had. Men wist dat het een afscheid voor het leven was in de meeste gevallen. Het gezegde van "de schepen achter zich verbranden" was hier erg van toepassing en er was in de meeste gevallen geen weg terug. Voor hen die geen genoeg geld hadden werd er ingezameld en Van Raalte en Scholte pleitten voor hen bij hen die beter gesitueerd waren. Zo vertrok men eindelijk naar de havens van Rotterdam, Hoek van Holland en Antwerpen. Voor velen begonnen de ontberingen en zorgen al voordat men water zag. Men kreeg te maken met zwervers en landlopers in de havens, die zoals overal, leefden van diefstal en beroving. Zelfs de weinige bezittingen van de landverhuizers werden niet ontzien buiten het ongenoegen waar men mee te maken kreeg van uitschelden en andere pesterijen. Een geregelde afvaart was er niet zodat men soms uren en zelfs dagen bij de haven moest rondhangen. Het gebeurde ook wel eens dat een boot te vol gepland was en men geen toegang kreeg. Het enige wat men kon doen was dan: wachten op een volgende mogelijkheid. Dat wachten was dan vaak een tijd van ongemak, men moest een hotel zoeken o.i.d. hetwelk weer extra geld kostte en het meeste geld was al besteed aan proviand. In het begin moest men hier zelf voor zorgen wilde men iets anders te eten hebben tijdens de lange overtocht dan scheepsbeschuit. Doordat veel mensen op de verkeerde manier omgingen met de verdeling van het nodige kwam er van regeringswege enig toezicht en probeerde men op deze manier problemen te voorkomen.Ook de kapteins van de schepen kregen opdracht hierop toe te zien. Eindelijk kon dan de afvaart plaats vinden en zat men vele weken aan boord van een boot die naar onze maatstaven maar heel weinig gerief bood.

Het leven aan boord.

Over de wensen aan boord en het mee te nemen voedsel en ander gerei schrijft J.A.Buekenhorst nogal uitvoerig en is in het Orgaan van de Vereniging van Archiefonderzoekers "de Sneuper" reeds een serie artikelen verschenen, waarvan we hier een samenvatting willen geven.

Samengeperst in de donkere, vochtige en slecht geventileerde ruimten waar de zweetlucht te snijden was, had bijna elke passagier last van zeeziekte. Men sliep,at en leefde in dezelfde ruimte alleen als het weer het toeliet moest men het dek op. De corveeploegen, door de kapitein aangewezen hadden dan tijd om alles enigszins schoon te maken met de gebrekkige middelen die men had. Een ding waar geen aandacht aan geschonken werd, was de gezondheid bij het aan boord gaan en had iemand een ziekte bij zich die aan boord zich openbaarde, dan was de ellende vaak groot. Een kleine longontsteking of één of andere besmettelijke kinderziekte kon vele slachtoffers maken en de verzorging was in vergelijking met nu vaak hopeloos. Tevens was er een groep die al spoedig last kreeg van heimwee en dat werkte zeker niet gunstig op lichaam en geest. Men was hierdoor vatbaarder voor ziektes. Heel veel mensen hebben tijdens de overtocht aan de reling gestaan en afscheid genomen van een hunner geliefden.

Er zijn reizen bekend waarbij door ziekten, meer dan 50 personen het leven lieten. Tijdens een reis in 1866 brak er een cholera epidimie uit aan boord van een schip en men rapporteerde op die reis meer dan 400 sterfgevallen. Er waren dagen bij dat men 45 keer aan de reling stond om iemand aan de zee toe te vertrouwen. Het zal dan ook niemand verwonderen dat er wel eens gemord werd en men zich terugwenste naar Holland. Grote steun werd onder vonden van de predikanten en ouderlingen en elke avond werd er weer gezongen en gebeden voor de weldaden. Natuurlijk waren die er ook; wanneer er een kind geboren of een huwlijk gesloten werd waarbij menige ruige zeebonk stil geworden zal zijn. Het gebeurde ook nogal eens dat het vele dagen stormde en men kan zich dan voorstellen dat buiten het ongemak van het niet aan dek mogen, de zeeziekte velen tot wanhoop bracht.

Toch, zoals Brummelkamp in zijn "Stemmen uit Noord-Amerika"in 1847 vanuit een zeer godsdienstig oogpunt schreef:

" 't Is de Heer die ons oordeelt; dit is ons genoeg, maar wij vragen: vanwaar dit alles?"

Hieruit kan men een zekere berusting opmaken, die voor velen onder ons maar moeilijk te begrijpen is. "De Heer is goed" was een gezegde waar men elkaar mee groette aan boord. Zo had men tijdens de reis genoeg tijd voor godsdienstoefeningen. Het was geen uitzondering dat men tweemaal per dag een samenkomst hield en onderling goedbedoelde raadgevingen uitwisselde. Veel werd er gezongen tot onderlinge bemoediging. Tussen de bedrijven door waren de vrouwen bezig met het maken van kleren en andere huishoudelijke karweitjes en leerde men elkaar de kunstgrepen van het eerste pionierswezen.

Aan privacy werd niet gedacht aan boord, een afgeschut hoekje met wat dekens was in het begin het enige wat te maken viel. Op de vrachtschepen was het soms helemaal bar en boos. Het gebeurde maar al te vaak dat bij te weinig vracht een timmerman opdracht kreeg om met behulp van wat hout een passagiersaccomodatie te maken. Dit was meestal op een slordige en snelle manier gegaan, maar de lege ruimte bracht op deze manier nog wat geld op.

Al deze landverhuizers waren mensen die zo uit het zwoegende, drukke bestaan met lange werktijden waren gestapt en de overgang naar het niets doen aan boord, was iets wat voor sommigen moeilijk te verkroppen was. Men moest een leefbaar klimaat bewaren en elkaar helpen de tijd door te komen met samenkomsten en verhalen. Als het gebeurde dat er iemand aan boord was die de reis al meerdere malen gemaakt had, dan was het ook geen probleem, zo iemand vond altijd gretig gehoor als het op vertellen aan kwam. Gelukkig kwamen later de stoomschepen en werden de voorzieningen beter en de reizen korter. Veel zaken zouden nog aangehaald kunnen worden, maar als het gaat om een algemene indruk waarover in de inleiding gesproken wordt, is het beter het hierbij te laten. Voor diegenen onder de lezers die zich dieper in deze stof willen bijten, verwijs ik naar de literatuurlijst.

De eerste emigratiewet van 1861.

Tot ca 1860 waren er totaal geen regels en toezicht die het personenvervoer over zee regelden. Iedereen deed naar goeddunken en het laat zich raden naar de toestanden aan boord en de opvang in het totaal vreemde land.

In het begin zag de regering ook helemaal geen heil in de emigratie. Sterker nog men sprak van een soort lafheid als men het land uitging. Het hele emigreren had daarom ook steeds een zeer individueel karakter, waar velen zich niet in konden vinden. Men zag immers maar al te vaak de beter gesitueerden wegtrekken samen met goedkope arbeidskrachten. Waarom zou men die mensen in bescherming nemen?

Doordat er later meer en meer belangstelling ontstond om naar vreemde oorden te trekken, het avontuur tegemoet, kreeg men ook meer zicht op de vaak hopeloze en mensonterende toestanden aan boord van de schepen. Niet zonder reden werden ze soms 'drijvende doodskisten' genoemd. Ook de tegenpartij deed zich gelden en werd er reclame gemaakt om per boot naar verre oorden te gaan. Men deen dit vaak in open brieven via de kranten, er werd op een gegeven ogenblik zelfs geschreven dat het reizen per boot de veiligste manier was. Als verklaring werd er bij gezet dat er steeds meer verzekeringsmaatschappijen kwamen die ondanks de lage premies toch schatrijk werden. Dit kon alleen maar als men weinig schade gevallen hoefde uit te keren en er dus bijna geen rampen gebeurden. Dit was inderdaad het geval en men had hierin wel gelijk, maar andere zaken speelden een grote rol nl. het ging om de toestand van de passagiers. De kundigheid van de bemanning en de accuratesse moest ervoor zorgen dat er geen ongelukken gebeurden. Aanvaring met een ander schip of een ijsberg had in die hoedanigheid niets met het schip zelf van doen. Als we de ongelukken nagaan waarbij inderdaad een schip met man en muis ver- ging, dan viel dat ook wel mee, vooral in de verhouding tot het aantal mensen dat vervoerd werd.

De Wet van 1861 was de aanzet tot een verbetering, hoewel deze eerste Wet hoofdzakelijk bepalingen bevatte die op de emigrant zelf sloeg.

Er werden Commissies van Toezicht ingesteld, die voor een zo goed mogelijke naleving zorgden. Een naleving die betrekking had op een registratie van de personen, een opgave van vertrek en aankomst, het kunnen tonen van het benodigde geld en verder het controleren van de schepen op de beschikbare ruimte per persoon en het verwerken van de mee te nemen spullen. Tevens werd nog vermeld de naam van de boot en schipper en de dag waarop men als emigrant aan boord mocht komen. Er werd een bepaling opgenomen t.a.v.een verzekering die alleen betrekking had op onderdak als de afvaart uitgesteld moest worden. Al deze dingen werden vermeld op de z.g. vervoersbiljetten en geen schip mocht vertrekken zonder deze goedgekeurde papieren.

Ook bevatte de wet nog een aantal artikelen, die zo onbepaald omschreven waren dat er nog ruim kon worden gesjoemeld door de vaagheid en het onvolledig zijn.

Dit hield in dat, hoewel de stap tot verbetering was gezet, er nog lang geen waterdichte regels waren, die de emigrant voldoende konden beschermen. De eigen inventiviteit zowel van de scheepsbemanningen als de passagiers moest groot zijn, wilde men voor de grootste ongemakken gespaard blijven. Aan deze wet werd ook nog een practische uitvoering ten laste gelegd met betrekking tot de indeling van de schepen voor landen buiten Europa.

Hoe slecht dat soms was laat art.1 uit deze wet ons wel vermoeden. Hierin staat dat het schip volledig uitgerust moest zijn met één reddingsboot, de bemanning moest compleet zijn, de minimale dekhoogte mocht niet minder dan 1m53 zijn. (anders kon de gemiddelde nederlander niet rechtop staan). Per persoon werd een vloeroppervlakte gegund van 1.75 m2. Als het dek hoger was, werd de vloeroppervlakte minder. Er werden eisen gesteld aan de luchtverversing en via lichtdoorlatende openingen moest voldoende daglicht binnen kunnen komen. Het beddegoed (van de landverhuizers zelf) moest zindelijk en heel zijn, het stro vers.

Overdag moest men op het dek verblijven en bij slecht weer benedendeks, waarbij alles afgesloten werd. Dit hield in dat men dan ook geen warm eten mocht bereiden, daar hier geen vuur gemaakt mocht worden. Al deze toestanden worden uitvoerig beschreven in "De geschiedenis van de emigratie tot de Tweede Wereldoorlog" van J.A.A.Hartman 1959. Ook aan het zelf mee te nemen eten voor de overtocht werden eisen gesteld. Per persoon moest per week ingeslagen worden: 1.5 kg hard brood, 0.5 kg gezouten vlees, 0.5 kg gerookt spek, 0.12kg koffie, 0.75kg rijst, 0.75kg gort, 0.5 kg meel, 0.67kg erwten en bonen, 2.5 kg aardappelen en naar behoefte zout en azijn.

Hoewel het na 1861 vrijwel alleen stoomboten waren die naar Amerika voeren en de overtocht korter werd dan met de traditionele zeilboten, geven we een lijstje van wat een gezin van 5 pers. nodig had voor een overtocht van 8 weken:

60 kg hard brood, 20 kg gezouten vlees, 20 kg gerookt spek, 4,8 kg koffie, 30 kg rijst, 30 kg gort, 20 kg meel, 26.8 kg erwten, 100 kg aardappelen en daarnaast nog zout, azijn en vitaminesappen.

Dit alles moest binnen handbereik blijven en vaak zelf verscheept worden, naast de materiele goederen als huisraad. De hygiene was een zaak van eigen inzicht en netheid, hoewel de schipper wel corveeploegen moest instellen. Het sanitair werd ook aandacht aan besteed en voorgeschreven.

" Tot de honderd personen aan boord moeten er TWEE reukloze gemakken zijn ". Voor elke honderd personen meer moest er één gemak bij. Dat zal wel eens dringen geblazen zijn of een emmer. De reling was nooit zover weg.

Ook bij de bereiding van de maaltijden moest een kok bijgestaan worden door een ploeg die uit de passagiers was samengesteld. Deze kok was vanaf 1861 verplicht aan boord, daarvoor ging ieder zijn eigen weg en werd er op het dek gekookt.

Gelukkig zijn in de loop der jaren de wetten aangepast, de schepen moderner geworden en als zodanig de overtochten ook aangenamer. Toch is het goed ons in gedachten eens te verplaatsen naar de manier waarop onze voorvaderen vertrokken naar een voor hen onbekend land als wij onze tickets laten afscheuren voordat we in een straalvliegtuig stappen welk ons vaak binnen 24 uur ter plaatse brengt waar ook ter wereld.

Nu U zich enigszins een beeld heeft kunnen vormen over het totale verloop van de emigratie zullen we op de diverse facetten hiervan wat dieper ingaan.

De reis.

Om U een indruk te geven van de problemen en vaak omslachtige manier van reizen, zullen we eens een willekeurige familie op hun reis naar Noord-Amerika volgen.

Het is 6 oktober 1846 en we zijn ingedachten in een plaats in Drente:

Heel vroeg verlaten we onze woonplaats nadat we de avond tevoren afscheid genomen hadden van familie en kennissen en gaan naar Borger.

Vertrek naar Meppel, op de Meppeler kade inschepen en per beurtschip naar Amsterdam.

8 okt. aankomst te Amsterdam en 's avonds per trekschuit naar Rotterdam.

9 okt. aankomst vroeg in de morgen te Rotterdam.

10-13 okt. inslaan van proviand.

13 okt. van Rotterdam naar Hellevoetsluis.

14 okt. met de "Isabella Bath" onder kaptein Kellie onder zeil en het laatste afscheid van het vaderland.

28 okt. zwaar weer en nog steeds niet uit het Engelse Kanaal vanwege het weer.

23 nov. na enkele weken varen verandering van het weer, er komt storm. Alles wordt vastgezet aan dek en wij mogen niet meer naar boven. Opééngepakt en velen zijn zeeziek, verkeren we benedendeks.

24 nov. orkaan, nog steeds benedendeks en het is zeer benauwd. Velen zitten de hele dag te bidden of zingen, daar men vaak denkt te vergaan. De 130e psalm wordt vaak gezongen.

Twee keer per dag houden we godsdienstoefening en bij velen is de heimwee nu al van het gezicht af te lezen.

Er overlijden deze dag twee kinderen aan een ziekte.

19 dec. eindelijk land inzicht en we naderen New York. Het is zwaar winter en alles ligt dik onder de sneeuw.

22 dec. We mogen van boord en verblijven deze nacht te New York.

23 dec. per stoomboot uit New York en daarna per trein omdat de rivier de Hudson bevroren is.

De vrouw van een medereiziger sterft in de trein.

Bij Albany vaart de pont niet vanwege het ijs, lopend en alles dragend over het ijs komen we in de stad.

tot 26 dec. verblijf in een herberg daar wij moeten wachten op de kisten met goederen, woning gehuurd met vijftien man. Besloten door te gaan naar Buffalo doch door ziekte verhinderd. Er komen steeds meer zieken en in 14 dagen tijd sterven er 5 personen.

26 dec. onze goederen komen binnen, kunnen eindelijk een kachel gebruiken. Na 74 dagen voor het eerst een godsdienstoefening bij de warmte van een kachel.

1847 Door alle tegenslagen besluiten enkelen weg te gaan en werk te zoeken.

26 jan. Zeven personen vertrekken naar Buffalo.

In april we krijgen bezoek van Ds. Van Raalte en eind augustus eindelijk vertrekken ook wij naar Buffalo.

Na 11 dagen komen wij er aan en blijven er tot het voorjaar 1848.

Eind april 1848 gereedmaken voor vertrek naar Michigan per stoomboot en verder door naar Chicago. Van hier met een zeilboot naar Grand Haven, per boot verder naar Grand Ville.

30 april aankomst te Grand Ville.

1 mei vertrek per ossekar naar de kolonie waar we laat in de middag aankomen.

Met deze greep uit één van de vele verhalen blijkt wel hoelang men, vooral in het begin, soms onderweg was, voordat men op de plaats van bestemming aankwam. Vooral in die tijd waren de moeilijkheden hiermee nog lang niet ten einde, voor velen begon het pas echt.

Aankomst en vestiging.

Als de problemen van de reis een beetje achter de rug waren en men zich ook mentaal enigszins had ingesteld op de omgeving kwam de vestiging aan de orde. Na aankomst in de eerste haven en nadat men de bagage uitgeladen had, moest er voor vervoer gezorgd worden naar de plaats van bestemming. De bagage werd op de kade gezet samen met die van al de anderen, het hele gezin er bovenop dit ter voorkoming van diefstal en beroving en daar stond men dan..... Een vreemd land, een vreemde taal, dieven die probeerden iets van hun gading te vinden en uitbuiters die hun diensten aan boden. Gelukkig was er hier en daar een landgenoot die bereid was te helpen en het gezin onder zijn hoede te nemen. Nee, gemakkelijk was ook deze stap niet; het duurde soms dagen voordat men een wagen of boot vond die, vaak voor teveel geld, je naar een andere bestemming kon brengen. Het zal duidelijk zijn dat zonder huis, beroep, kennis van de taal en vaak zonder voldoende geld, de voorspoed niet in ruime mate aanwezig was. Er werd nu ook ontdekt dat de enkele pessimistische brieven die Holland bereikt hadden niet overdreven waren. Als ze hadden gekund, was er beslist een gedeelte teruggegaan naar Holland. Maar het geld ontbrak. Een brief van een gezin welke pas was aangekomen kreeg onderdak bij een landgenoot en gaf een goed beeld van de toestand, hoewel het niet als een universele omstandigheid beschouwd moet worden waarin iedereen verkeerde. Toch proberen we met een gedeelte uit deze brief de situatie in beeld te brengen.

"wij hebben onze intrek bij D... genomen die bijkans nog zoo zit of hij zoo pas uit Amsterdam is gekomen. Wij hebben 14 dagen op de grond geslapen, voor en bij allerlei soort van togten en zoo morsig dat wij daar niet langer blijven konden, de wandluizen marseerden dagelijks over ons beddegoed, mijn vrouw haalde ze tusschen haare borsten vandaan. Wij hebben omdat wij niet weten wat tedoen en omdat ons plan en onzen zin St.Louis niet is, alweer een kamer gehuurd, waar wij niet blijven kunnen. Wij hebben nu een kagchel gekogt voor 12 dollar, een voer hout, een emmer en voorts nog niets. Wij huizen nu op ons selfs maar onzen slaapplaats is nog op den grond, maar toch schoon. Ik heb hout gekogt voor een ledikant dat haast gereed is, onzen tafel is nog een kist, ik schrijf deze brief op een krukje waarop een plank ligt. Wij zijn nu ook twee stoelen rijk met houten zittingen. Voorts zijn wij omgeven met kisten en voorts al ons ander gebruik op de grond en langs de wand, het heeft veel van een pakhuis......

En voorts broeder wat zal ik U verder schrijven, wij zitten hier waarlijk verlegen. Wij hebben ons honderd malen in Holland teruggewenscht....... enz.enz."

Op deze manier verging het velen van de landverhuizers, maar ondanks deze tegenslagen zette men door.

Van Black Lake naar bestemming.

Veel van de landverhuizers hadden geen idee wat men zou tegenkomen op de weg naar een nieuw bestaan. De briefwisseling was zeer beperkt, het meeste kwam van rondtrekkende personen en de interpretatie was niet altijd volgens waarheid.

Men dacht na het overwinnen van de moeilijkheden tijdens de reis te zullen aan komen in een gerieflijk dorp. Maar het dorp of stadje had geen winkels, huizen en straten, zelfs geen normaal bed waarin men kon slapen. Hoop en verwachting werden bij velen de bodem ingeslagen bij het zien van de nederzetting. Hier en daar een blokhut of plaggehut in het bos, een tent of soms alleen een soort afdak, verspreid over een groot gebied dat was alles wat men vond. Geen wonder dat velen vroegen waar de stad was, als men onderweg een houthakker voorbij kwam. Men lachte hen uit en verzocht ze een plankje te nemen en daar de naam op te zetten.

"Spijker dit aan een boom en je hebt je stad" werd er gezegd.

De moed zonk hen meermalen in de schoenen en de bemoedigende woorden van van Raalte en zijn overtuigende boodschap zorgde ervoor dat velen niet rechtsomkeert maakten en teruggingen. Hoe Holland er omstreeks 1847 - het bestond toen plm. 1 1/2 jaar - uitzag beschrijft H. van Eyck in een brief alsvolgt: Op twee of drie mijlen afstand van elkander stonden nog de overblijfselen van loghutten, waarin werklieden hun verblijf hadden, terwijl de weg uitgekapt werd. Tegenover de stad gekomen zag ik hier en daar enen plek bosch geveld, enkele blokhutten en twee of drie planken huizen staan. Dit was dan de stad Holland, omringd door de rivier en moerassen. Toch woonden er in die tijd al enkele duizenden mensen maar in de omtrek van twintig mijl en slechts op kleine open plaatsen in het bos vond men elkaar niet gemakkelijk. Velen trokken ook van hieruit verder het land in en maakten ergens anders een stuk grond boomvrij en op deze manier zijn er nadien nog vele nederzettingen bij gekomen.- Het zal duidelijk zijn dat met de aanleg van goede wegen en een beter stratenplan pas het idee geschapen werd van een stad zoals heden ten dage te zien is.

Stichting der nederzettingen.

Toch kwam men uiteindelijk tot het stichten van Hollandse nederzettingen in grote gebieden van Amerika. Enkele belangrijke en van de eerste orde zullen we eens nader bekijken. We nemen niet zonder reden die gebieden die vooral door Friezen werden bevolkt.

In 1830 was de Staat Iowa een gebied waar nog geen noemenswaardige bevolkingsaantallen woonden, maar dat veranderde hierna snel, want 10 jaar later in 1840 werden er al 41000 mensen geregistreerd.

Pella.

Op de vraag waar men zich zou vestigen in Amerika ontstonden er twee partijen. De ene koos Iowa en de ander Wisconsin. Het was uiteindelijk Ds. Scholte die koos voor Iowa om daar een Pella te stichten en velen met hem probeerden op hun manier de mensen warm te maken voor deze keus. Dit alles moest nog in Holland gebeuren en zo werd op 1 juli 1846 de eerste vergadering belegd met die mensen die van plan waren naar Amerika te verhuizen. Op de tweede vergadering in december te Utrecht werd een organisatie in het leven geroepen die de overtocht en de eerste opvang daar moest regelen. Tevens moest men zorgen dat er het nodige kapitaal kwam in geld of in mensen die voldoende geld hadden en de armeren konden steunen. Ook moest men bezien wat er zoal nodig was aan eerste levensbehoeften en men ging de mensen na op antecedenten. Een goed zedelijk en onberispelijk gedrag was een eerste vereiste om te voorkomen dat men met uitschot te maken kreeg die alleen uit waren op persoonlijke winst. In tijd van een half jaar had de Vereniging al zo'n 1300 leden en vol goede moed ging Ds. Scholte vooruit om de zaak te verkennen en te vergelijken met de weinige brieven die daar vandaan kwamen.

Eindelijk was het zover en in april 1847 vertrokken de eerste vier schepen uit Nederland en twee en een halve maand later kwam men te Baltimore aan. De reis was goed verlopen met weinig tegenslag en stormen. Van de 700 personen waren er slechts negen overleden. Hoe gelukkig in vergelijk met latere reizen, waarbij het dodental soms opliep tot vele tientallen. Nu ging men verder per stoomboot of trein, een enkele zelfs per ossekar naar St.Louis. Hier woonde een Duitser, Grafe, die hen hielp met het vinden van onderdak en andere zaken voor hun regelde. Men kende geen taal, noch levensgewoonten en het geld was hun vreemd, zodat het goed was eerst eens uit te rusten van de vermoeiende reis en zich te oriënteren op dit nieuwe werelddeel. Van hieruit gingen ook groepjes mannen de omgeving verkennen om plaats te zoeken waar men zich kon vestigen. Ds. Scholte trok ook met enkelen te paard en lopend op weg en verkende de streek tussen Des Moines en Skunk River in Iowa: het gebied waarop in Holland z'n keus al gevallen was. Tijdens deze weken en maanden van ontdekkingstochten probeerden de achtergeblevenen iets te verdienen met houthakken en allerlei andere klusjes. Men moest toch iets doen om de kost te verdienen en omdat men weinig van het geld wist, liet men zich in natura betalen.

Als men uiteindelijk optrekt om via woest land, dichte bossen en gevaarlijke moerassen naar de plaats van bestemming te gaan, is de vreugde groot. Het onbekende tegemoet, onderweg overnachtend onder de blote hemel of in schuilhutten van vroegere bewoners steeds verder zuidwaarts trekkend. Op de plaats aangekomen vindt men één grote woestenij, een landschap doortrokken van het ongerepte, grote bossen en geen vruchtbare bouwgrond zoals men dat gekend had in Holland. De naam Pella werd gegeven, maar niet aan een dorp of stad doch aan een aantal tenten en vlug gebouwde van zoden opgetrokken hutten. Een groot gat in de grond, een muurtje erom heen van zoden en boomstammetjes eroverheen als dak. Zie hier de oorsprong van wat nu een prachtige plaats is.

Men vindt er weinig van terug maar bedenk dat deze hele omgeving gemaakt is door verbeten Hollanders die niet wilden opgeven en vaak niet terug konden. Bij het klinken van de eerste bijlslagen en het knarsen van de eerste spade in de grond, zouden nu de moeilijkheden pas echt beginnen. Velen hebben dan ook alleen maar de ellende meegemaakt en stierven; jong en oud, voordat men de vruchten kon plukken. De enige vruchten die men genoot, waren die van een heel sterk en ondersteunend geloof. Ondanks de moeilijkheden trok men psalmzingend door het bos om met een simpele bijl de strijd aan te binden met de enorme bomen.

Gelukkig kreeg men zo nu en dan de hulp en raad van in de buurt wonende indianen. Zomer en winter, vele jaren lang, ging men op pad om van het woeste land bouwland te maken. Had men ondertussen een stukje bos of prairieland gereed, dan werd er gezaaid, gemaaid en geoogst voor het dagelijkse voedsel. De avonden en nachten waren donker en gevaarlijk; straat verlichting was er zeker nog niet en de kans op verdwalen was levensgroot aanwezig. De enige verlichting waar men zich mee moest redden was een kopje met dierlijk vet en een dot katoen. Als men toch door omstandigheden 's nachts nog buiten verbleef, kon men vaak alleen kruipend over de grond vooruit komen. Dit vanwege de vele obstakels op het pad, zo dat er was, en het ondoordringbare bladerdak van de metershoge bomen waar geen maanlicht door kwam. Bestond het vermoeden van de thuisblijvers dat er iemand omzwierf in de stikdonkere nacht dan blies men om de 15 min. op een hoorn, zodat de verdwaalde een richting kon bepalen om thuis te komen.

De gastvrijheid was groot en elke reiziger onderweg kreeg onderdak en deelde mee in de armoede van de gastheer/vrouw. Samen onderging men het lot van die tijd.

Eén ding leerde men vlug en dat was het gebruik van alles wat voor handen was. Het gebruik van planten en dieren, als voedsel en kleding, leerde men van de indianen en rondtrekkende Amerikanen. Later kwamen de wegen en kon men beter andere plaatsen bezoeken om z'n inkopen te doen en handel te verkopen. Natuurlijk overkwam niet iedereen hetzelfde. Er waren ook de rijken uit Holland, die meegekomen, de goede grond kochten en meteen grote schuren konden laten bouwen en een goede woning lieten zetten. Zij hielpen op deze manier ook veel landgenoten aan werk. Ze kochten vee voor vlees en melk en konden al vrij snel handel drijven. Deze mensen stelden vaak grote sommen geld beschikbaar en het was oa. de taak van Ds. Scholte en van Raalte om ervoor te zorgen dat dit geld onder de armen werd verdeeld. Wekenlang was men dan onderweg om al deze pioniers in hun hutten verspreid over een groot gebied te bezoeken.

Het geld wat binnenkwam bij hen, werd besteed voor aankopen van duurzamere zaken. Zo bezat Ds. Scholte een steengroeve en kon men hier gratis z'n stenen graven. De voorwaarde was echter dat men 1/3 gedeelte moest afstaan en dit werd dan weer verkocht om anderen te helpen. Op deze wijze profiteerde iedereen van iedereen op een goede manier en trok men gezamenlijk door de tijd. Ook waren er zaken waar men niets aan kon doen, zoals ziekte en ongelukken. Zware koortsen teisterden soms hele gezinnen en medicijnen waren er niet. Door slechte voeding was men niet opgewassen tegen het verraderlijke moerasgas, het klimaat en dan ook nog de zware arbeid. Dit eiste een grote tol onder de mensen en het gebeurde meer dan eens dat een overledene dagen boven de grond stond, omdat er niemand was die de kracht had een graf te graven. Als er dan wel een graf gegraven kon worden stond men voor de keus dit te doen in het pas ontgonnen gedeelte of verder weg. Om van de duurzaam verkregen bouwgrond gewijde grond te maken was soms moeilijk: men had de opbrengst erg nodig. Was men in de gelegenheid dan begroef men de doden vaak aan de bosrand of in het bos. Vaak waren de graven ook niet diep genoeg en trokken ze wilde dieren aan. Deze dieren waren vreemd voor onze pioniers, bij uitzondering had men ze gezien in een dierentuin. Toch is niet gebleken dat er mensen omgekomen zijn door deze wilde dieren maar men bleef moeite houden om er aan te wennen. Ze waren bang voor beren, wolven, slangen en soms zelfs een panter. Hun aanwezigheid had men thuis niet gekend en hier hield men ze angstvallig op een afstand.

Op 2 mijl afstand van Pella ontstond nog een andere nederzetting die Amsterdam genoemd werd. Samen kwamen deze beide nederzettingen tot een goede samenwerking, doordat er in Amsterdam zowel een kalkgroeve als een steengroeve was. Later kwam er zelfs nog een steenkolenmijn bij en vanaf deze tijd ging men zich toeleggen op de stenen huizen bouw, die de tochtige huizen van boomstammen en zoden moesten vervangen. Men kreeg een betere beschutting tegen de kou en de regen hetwelk ook weer ten goede kwam aan de gezondheid. Het kleine griepje wat zovaak overging in een longontsteking en velen het leven kostte, kon zo beter in de hand worden gehouden. Zo ontstond langzaam een opgaande lijn in het totale levenspatroon. Ook de handel en het verkeer kwamen goed op gang, doordat de ingestelde Highway Commissies de dorpen gingen ontsluiten met goede wegen die op een verantwoorde wijze werden aangelegd.

Zo is er mede door geloofsmoed en volharding, een kolonie ontstaan die met recht een Hollandse genoemd kan worden.

Nederzettingen in Michigan.

Nu we Pella gehad hebben gaan we enkele andere nog even langs.

Michigan was in 1836 een lidstaat geworden van de Unie met haar oppervlakte van ca 65000 mijl2 had ze in 1846 al een inwonertal van meer dan 300.000. De beschikbare landbouwgrond was in het midden van de 19e eeuw 13 miljoen acres van verschillende samenstelling en kwaliteit. Een redelijke verbinding van Detroit naar New York was via het water in 4 dagen te doen, alle andere verbindingen waren omstreeks die tijd nog erg slecht en vaak veel langer dan over water.

Hoewel het op de meeste plaatsen op identieke wijze verliep is het toch leuk om deze plaatsen eens te vergelijken. Het noorden van deze staat was een geliefde plaats voor de Duitsers, omdat er zich hier een enigszins heuvelachtig terrein gevormd had, hetwelk ideaal was voor de wijnbouw. Het iets zuidelijker gedeelte was geschikter voor de landbouw, zodat dit een uitstekend gebied bleek te zijn voor de Hollanders.

In Michigan leefden reeds langere tijd al Hollandse families onder de Amerikanen, eveneens hadden velen zich gevestigd in Wisconsin. Een gebied hetwelk het meest geprezen werd om zijn landbouwmogelijkheden. Vooral de granen, waaronder de tarwe, deden het hier zeer goed. De echte rijkdom van deze staat werd aangebracht door de mijnen. De koper- en loodmijnen deden de schatkist snel vullen en trokken veel mensen, die hierin gingen werken.

Doordat deze zich nogal lovend uitlieten in de brieven naar huis over hun leven daar, besloten ook Ds.Scholte en van Raalte zich hier eens te oriënteren. Daar Wisconsin meer een gebied was van weide en bouwgrond en minder bebost was dan Iowa probeerde men hier ook een Hollandse kolonie te stichten naar voorbeeld van de dorpen in Nederland. Men kocht een groot stuk land en deelde dat in als een Drents dorp met een brink in het midden waar direct omheen de kerk, school en winkels werden gebouwd. Het omliggende land werd verpacht aan de mensen die overkwamen uit Holland. Dit werd thuis, door Ds. van Raalte besproken en samen met de groep landverhuizers vertrok hij op 2 okt. 1846 met de "Southerner", een zeilboot, naar New York waar ze op 17 november aankwamen.

Ze werden groots onthaald door hen die zich nog steeds Hollander voelden en men was blij zo'n grote groep te kunnen ontvangen.

Vooral in Albany werden ze hartelijk ontvangen en door de band van afkomst en geloof werd het de vermoeide landverhuizers zo aangenaam mogelijk gemaakt.

Een gezaghebbende dominee daar was Ds.I.N.Wijckoff, die tevens de Vereniging had opgericht, welke tot doel had zoveel mogelijk de Afgescheidenen in Nederland behulpzaam te zijn als ze in Amerika kwamen.

Dat het wel nodig was dat men hulp kreeg bleek in New York, waar men direct na aankomst vaak belegerd werd door Duitse en Hollandse bedriegers, die tegen hoge vergoedingen zich aanprezen als helpers. Dezen gingen er meer dan eens vandoor met de kostbaarste herinneringen en met het weinige geld dat men had. Door taalgebrek en onwetendheid was er weinig tegen te doen en men berustte hierin, door z'n zaakjes zo goed mogelijk te verdedigen.

Nog iemand die veel deed voor de emigranten was B.Grootenhuis, tot 1850 was hij de motor van de Hollandse nederzettingen in Michigan en waakte hij over het wel en wee der landverhuizers. Hoewel klein van stuk was hij groot in geest. Hij had het voordeel de engelse taal machtig te zijn en hij had een helder inzicht in zakelijke dingen, bij koopkontracten en vervoer maakte men veel van zijn diensten gebruik. Ook als dokter liet hij zich niet onbetuigd, hierin bezat hij een goede basiskennis die velen ten goede kwam en met zijn raadgevingen heeft hij veel mensen op het juiste spoor gezet.

Voor de landverhuizers was het na het overwinnen van deze eerste moeilijkheden een zaak dat er een geschikte plaats gevonden werd in Wisconsin waar men zich kon uitleven in het maken van een nederzetting. Het idee om zich daar te vestigen was door van Raalte naar voren gebracht, doch velen probeerden hem hiervanaf te brengen. Waarom naar Wisconsin als er in Michigan reeds bestaande kolonieën waren en de grond er beter was. Door de verschillende berichten die van Raalte kreeg stelde hij zijn besluit nog even uit en wilde eerst zelf eens op onderzoek uit.

Voor Michigan was inderdaad iets te zeggen; er was reeds een spoorlijn en ook de handel kwam er goed op gang. Maar één ding zat hem dwars: de grond was er in handen van speculanten en dat had de prijs soms vertienvoudigd in vergelijk met wat de regering ervoor vroeg. Hier kwam dus duidelijk de Hollandse zuinigheid om de hoek kijken en 't was zijn idee om zoveel mogelijk te krijgen voor het weinige geld dat beschikbaar was.

In december 1846 kwamen ze te Detroit aan en overwoog hij zelfs hier te blijven vanwege zijn vrouw. Die ziek geworden was en waarvoor het niet verantwoord was te reizen. Door het slechte weer zijn ze inderdaad gedwongen hier te overwinteren. Er vonden hevige discussies plaats tussen Grootenhuis en van Raalte, mede over de financieën want er was geen geld genoeg om iedereen hier te laten verblijven. Gelukkig kregen velen een baantje op de Scheepswerf te St. Clair, zodat uiteindelijk alleen van Raalte en Grootenhuis in Detroit achterbleven en ze een huis konden huren voor 4 dollar per maand. Nu het probleem van onderdak en de verantwoordelijkheid voor de rest van het gezelschap opgelost was, ging van Raalte zich inleven in de gemeenschap van Michigan. Hij oriënteerde zich op kerk en maatschappelijk gebied om op deze manier zijn kans te kunnen bepalen waar hij zich zou vestigen.

Hij ging van een standpunt uit dat er water in de buurt moest zijn, alsmede een verbinding met markten in de buurt. Tevens was het voor hem belangrijk dat er goede wegen waren, dit om eventuele goederen gemakkelijk te kunnen vervoeren. Nog een belangrijk punt ter overweging was voor hem dat er niet reeds teveel mensen woonden, hij wilde graag z'n "schaapjes" bij elkaar houden zonder teveel inmenging met de daar al wonende bevolking. Hij vond dit een eerste vereiste om een zuiver Hollandse kolonie te kunnen stichten. Na veel wikken en wegen viel de eerste keuze op een streek tussen Kalamazoo en Grand-River en hij besloot hier eens op verkenning te gaan. Te paard ging hij op weg, samen met een vriend, Mr. Kellogg uit Albany. In de buurt waar nu de plaats Holland ligt had hij veel steun aan Mr. Fairbanks in het beoordelen van de streek, daar deze ter plaatse als leermeester de indianen onderwees in de landbouw. Na veel gereis en gepraat besloot Ds. van Raalte, nadat hij overtuigd was door de andere leden van het gezelschap, dat de beste plaats was in de omgeving van Black Lake. Hier moest de nederzetting komen!

Nadat dit besloten was schreef hij aan het gezelschap te St.Clair dat hij gekozen had voor Michigan en niet Wisconsin.

De tijd was misschien minder gunstig gekozen. Het was februari en het was koud en er lag een dik pak sneeuw, zodat het geen pretje was om in deze tijd te verhuizen. Daar kwam nog bij dat er voor iedereen voor onderdak gezorgd moest worden er was totaal niets in deze buurt wat hiervoor al zou kunnen dienen. De hele operatie werd vanuit het huis van Mr. Fairbanks geregeld, omdat dat de plaats was die er het dichtste bij lag. De enige boerderij in de naaste omgeving was die van W. van der Haars, een oud-Hollander die er reeds gesettled was. De weg liep niet verder dan het huis van Fairbanks zodat er vanhier tot het bouwterrein eerst gezorgd moest worden voor de aangeleg van een weg. Dit werd gedaan door enkele lieden van het gezelschap die vooruit gingen en op 9 februari 1847 kwamen de eerste bewoners uit St. Clair. De vrouwen en kinderen waren in Allegan achtergebleven en zo ging men aan het werk. Al spoedig bleek dat men niet over het juiste gereedschap beschikte en kwam men voor dezelfde moeilijkheden die men ook te Pella had gekend. Koude, ontbering en een zeer zware arbeid was het lot van hen die probeerden ruimte te scheppen in de chaos van het terrein. Bomen moesten gekapt worden en de stronken uit de grond voordat men voldoende vlak terrein had waar men op kon bouwen en onderdak kon realiseren. Er moesten verscheidene hutten gebouwd worden en vanwege de afgelegenheid kreeg men spoedig gebrek aan eten en andere zo noodzakelijke dingen. Vaak zonk de moed in de laarzen en wilde men het te kleine bijltje erbij neer gooien. Dankzij Grootenhuis die altijd de goede kant bleef zien en de opbeurende woorden van Ds. van Raalte hield men vol. Zo ontstond de plaats Holland, één van de eerste Hollandse nederzettingen die de tijden doorstond en nu nog op vele manieren herinnert aan z'n Hollandse oorsprong.

Vriesland.

In april 1847 ging een groep Friezen van 49 personen, zonder kinderen met het Engelse schip 'Vesta' de haven van Rotterdam uit met bestemming Amerika. Bijna 12 weken later arriveerde men te Holland. Van hen konden we de namen achterhalen en laten ze hierbij volgen: Ds. Marten A. en Jetske Ypma van Hallum.

Gerrit en Maaike de Groot, Johannes en Leentje Groen, Fokke en Knierke Bakker, Ulke en Klaaske de Vries uit Sexbierum, Douwe en Teatske Bouma, Ekke en Akke Zijlstra, Geert en Sijke Heemstra, Fokke en Berber Heemstra, Jan en Aaltje Elsma, Lieuwe en Joukje Dijkstra, Jan en Gelbrecht Fellinga, Wiebe en Hiske Ploegsma, Jan en Attje Wever, Albert en Trijntje van Vliet, Jacob en Sietske van der Veen, Christ en Bontje Wever, Teerke en Geertje Berkenpas, deze waren allen gehuwd.

Als ongehuwden gingen mee: Roelof Kroodsma, Geert van der Schouw, Jeltje Bijl, Sjoerd Schaaf, Pieter Schaaf, Dirk Willems, Jacob Buwalda, Douwe Wijngaarden, Andries Toornstra, Jansje Hoekstra, Dirkje de Groot, Matje en Bontje (achternaam onbekend).

Vanuit Holland (Mich) werd door hun de omgeving verkend en probeerden ze kleigrond te vinden voor hun landbouw. Op zo'n 12 mijl ten Oosten van Holland vonden ze die en men trok gezamenlijk op. Zo werd eind juli besloten hier te blijven en in datzelfde jaar stichtte men Vriesland. Hiervan bestaat tot op heden nog de oorkonde die men zuinig bewaard heeft. Misschien aangetrokken door de "memmetael" kwamen spoedig vele Friezen, mede door de goede landbouwgrond de gemeenschap daar versterken. Douwe en Teatske Bouma kregen hier hun eerste zoon Riens en Ekke en Akke Zijlstra kregen zoon Klaas, deze beide kinderen zijn de eerstgeborenen in Vriesland. Al spoedig werden door Ds. Ypma ook de eerste huwelijken voltrokken.

Verdienen deed men nog niets, ten eerste was men te druk bezig om de grond bouwrijp te maken en ten tweede men had geen mogelijkheden om de eventuele produkten aan de man te brengen. Er was n.l. nog geen wegennet en Holland lag op een te grote afstand. Zodoende werd er veel hout e.d. verbrand in plaats van het te kunnen verkopen. Een mogelijkheid tot verwerken was er evenmin want de eerste zaagmolen kwam pas veel later. Met de komst van de zaagmachine en het klaar hebben van enige akkers kwam weldra de maai- en dorsmachine en zo klom men langzaam maar zeker hoger op de maatschappelijke ladder. Eerst voorzag men in de eigen behoefte en toen de opbrengsten groter werden en er meer land beschikbaar was kon men ook anderen mee laten profiteren en was de mogelijkheid om handel te drijven binnen bereik gekomen.

Een grote zet in de goede richting was het aanleggen van een goed afwateringssysteem van de moerassen. De moerassen werden bemalen en zodoende drooggelegd. Hiermee verdwenen ook de giftige moerasdampen die velen destijds ziek maakten en men kon de grond gebruiken voor de bouwvelden. Nog een belangrijk aspect in dezen was dat nu het dorp Zeeland beter bereikbaar werd ook voor de ontwikkeling hier belangrijk. Daar de Friezen en de Zeeuwen veel gemeen hadden ontstond er een levendige uitwisseling van goederen en kennis. De destijds met veel moeite ontgonnen landen geven tot op vandaag nog aan heel veel mensen een inkomen, vooral aan de Vrieslanders zoals ze daar genoemd worden.

Groningen.

Het dorp Groningen ligt dichtbij Holland, n.l. 4 mijl oostelijk, aan de Black River. Als naamgever zou Mr.A.J.Hillebrand aangemerkt kunnen worden doch als stichter noemen we Mr. Jan Rabbers. Deze toonde zijn inventiviteit door er een winkel te beginnen hetwelk bij de inwoners zeer in de smaak viel.

Een ander groot voordeel van dit dorp was, dat het een zaagmolen bezat. Een grote vooruitgang bij de bouw van de huizen, men kon nu de planken gebruiken om de woningen wind en waterdicht te maken. Een korenmolen werd gebruikt om het graan te malen, eerst voor de eigen behoefte en al gauw, door overkapaciteit, kon men ook voor anderen aan het werk. Zo ging de moeilijke tijd die velen vroeger gekend hadden grootendeels aan Groningen voorbij. Er kwam met de andere dorpen een levendige ruilhandel tot stand. Het grootste probleem wat men in Groningen kende, was het begaanbaar maken van de wegen en het aanleggen van de bruggen. Men moest vaak over de Black River en om die reden is later ook een Nieuw Groningen ontstaan waar de bevolking zich ging concentreren.

Het verging de andere dorpen net als Vriesland en Groningen, elk stichtte zijn dorp of gebied naar eigen komaf. De reden is zoals het altijd gaat in de vreemde, dat men steun zoekt bijelkaar en de taal en het geloof hebben hierin steeds een grote rol gespeeld.

Landverdeling.

Wat ons steeds opvalt bij het aanzien van de steden en landopbouw in Amerika, zijn de steeds terugkerende rechte lijnen in de verdeling van de stukken grond. Volgden we in Nederland vaak de natuurlijke grenzen van water en land; in Amerika ging men anders te werk om iemand grond toe te wijzen.

Van regeringswege werden de landmeters aangesteld en dezen trokken naar die gebieden waar belangstelling was om land te kopen. Om dit nu uit te zetten ging men als volgt te werk.

Men plaatste een paal in de grond en trok vandaaruit op een afstand van 6 mijl een vierkant hetwelk men dan ook weer aangaf d.m.v. palen. Zodoende kreeg men een zuiver vierkant van 6x6 mijl.

Om een indruk te krijgen van de grootte hiervan, rekende men één mijl op 1 uur gaans. Dit vierkant verdeelde men dan in stukken van één mijl, zodat men 36 stukken land kreeg die men secties noemde. Deze kregen alle een nummer en deze 36 blokken noemde men dan een "township", waarvan de bewoners een gemeente vormden.

Deze secties verdeelde men weer in 640 engelse acres en werden dan verkocht met een verdeling van 1/4 en 1/8 gedeelte.

Deze stukken van resp. 160 en 80 acres werden een "farm" genoemd. Dat gedeelte wat met de eerste keer niet als stuk van 160 of 80 acres verkocht werd was later via een Bestuursbureau te verkrijgen per acre. Een prijs die jaren lang gehanteerd werd was 1 1/4 dollar per acre, dit gold o.a. de staten Michigan, Iowa, Illinois en Wisconsin. De koers van een dollar was in die tijd Hfl. 2.50.

Eén acre is 4800 m2 kwam dus op een bedrag van $ 1.25, tegen een rente in die tijd van 5 a 6 %, zodat velen binnen korte tijd zich eigenaar konden noemen van een hele sectie; en dit voor een prijs van slechts $ 800, buiten genoemde staten lag de prijs al gauw tussen de $1280 en $3200.

Ziehier de mogelijkheid van de emmigrant, men kon nu naar behoefte land kopen zonder zich mateloos in de schulden te zetten met alle gevolgen van dien. De regering had één verplichting gesteld: nl. dat de 16e sectie niet verkocht mocht worden daar deze door het Bestuur van Staatswege gereserveerd moest worden voor het lager onderwijs of anderszijds voor het algemeen nut. De opbrengst van het land ging naar een Algemeen Bestuur die deze gelden verdeelde volgens bepaalde richtlijnen in de verhouding van 2/5 tot 3/5. Het 2/5 gedeelte komt ten goede aan de Staat, waarin het stuk grond ligt en mag gebruikt worden voor eigen opbouw. Het 3/5 gedeelte moet besteed worden voor de aanleg van wegen en bruggen e.d., dus zeg maar voor de ontsluiting van het gebied. Dat deze grondverkopen veel geld opbrachten blijkt wel, als we zien dat in de jaren 1801 tot 1846 er een bedrag binnen kwam van $ 115. miljoen dollar.

Tot slot nog een tabel om U een indruk van de maten te geven:

1 mijl2 = 640 acres

1 acre = 4 roods

1 rood = 40 pole2

1 pole2 = 30.25 yard2

1 yard2 = 9 voet2 (1m2).

Het ontstaan van een eigen cultuur.

Gewenningsproces.De opkomst van de landbouw ging het snelst na 1846, nadat in dat jaar Engeland zijn graanwetten buiten werking stelde en de dichte wooncentra's in veel landen bevoorraad en gevoed konden worden.

Er was in Europa een groot te kort aan voedsel door mislukte oogsten en een steeds verder optredende aardappelziekte o.a. in Ierland. Men zag dan ook met opluchting de import uit Amerika geopend.

Op deze manier konden ook de boeren hun graan tegen hogere prijzen kwijt op de 'wereldmarkt'. Er ontstond een grote export naar o.a. Europa. Deze opleving gold eveneens de spoorwegen en de scheepvaart op rivieren en oceanen, want alles moest over grote afstanden vervoerd worden.

Tevens leidde dit tot verhuizingen op grote schaal in het land zelf. Men trok over en langs het Eriemeer naar Iowa, Dakota en andere gebieden waar nog goedkope grond in overvloed was. Men trok van oost naar west en met behulp van veel machines ging men de korenvelden te lijf. Echt efficient gebeurde dit niet, doch er was genoeg land. Dit had tevens een bevolkingsgroei tot gevolg, want in de 20 jaar tussen 1830 en 1850 steeg het aantal inwoners van de Staten van 12.8 naar 23.5 miljoen, waarvan 200.000 emigranten. Het leeuwenaandeel in deze groei namen de nieuwe Staten voor hun rekening. Als men voldeed aan de eis van o.a. een inwonertal van minimaal 60.000 per staat dan vroeg men aansluiting tot de reeds bestaande Unie en hoewel er soms bezwaren waren zijn toch allen toegelaten. Een overzichtje laat duidelijk zien waar de wooncentra's lagen, die mede verantwoordelijk waren voor het toenemende inwonertal:

CHICAGO (1830-1880) van 100.000 naar 500.000 inw.

DETROIT (1865-1880) van 50.000 naar 116.000 inw.

CLEVELAND(1865-1880) van 50.000 naar 160.000 inw.

MILWAUKEE(1865-1880) van 25.000 naar 72.000 inw.

INDIANAPOLIS(1865-1880)van 40.000 naar 80.000 inw.

De grootste verspreiding van de emigranten ontstond na 1865, dit mede door de burgeroorlog en de afschaffing van de slavernij. Tevens brachten de vele particuliere spoorwegen de nodige drukte mee. In een onvoorstelbare snelle ontwikkeling nam men de aanleg van de spoorbanen ter hand. In de periode 1830 tot 1850 werd het railnet uitgebreid van 500km naar 14.400km. Het is dan ook geen wonder dat op deze manier enkele plaatsen tot een zeer snelle groei kwamen. Door de concentraties van de handel op die plaatsen, die ontsloten werden door de spoorwegen en scheepvaart konden grote hoeveelheden goederen verwerkt worden. Om dit alles aan te kunnen waren er duizenden arbeiders nodig en konden de steden snel uitbreiden.

Dit alles door de industriele ontwikkelingen en ontdekkingen van:

1e transport; opening en dienstverlening van spoorwegen/ kanalen.

2e de gestadige groei van de bevolking.

3e invloed van de immigranten

4e ontdekkingen van de telegraaf (1836) door Morse.

naaimachine (1846) door Howe.

gevulcaniseerd rubber (1839) door Goodyear.

repeterende revolver (1836) door Colt.

roterende drukpers (1846) door R.M.Hoe.

5e a. het ontstaan van een schoolleerplan, waarvan drie onderdelen het belangrijkste waren: a. men stelde voor om aan kinderen van alle lagen der bevolking gratis onderwijs te geven.

b. men onttrok op deze manier de kinderen aan de industrie en bestreed op deze wijze de kinderarbeid.

c. men probeerde de kinderen meer mogelijkheden te bieden tot een beter sociaal en economisch vlak dan dat men zelf gekend had.

Wonen.

We zullen het nu eens hebben over het wonen en met name de bouw van de huizen. Het is al reeds enkele malen genoemd, doch het lijkt me goed er eens wat dieper op in te gaan.

Eén van de eerste levensbehoeften is, na het hebben van eten, dat men een dak boven zijn of haar hoofd heeft. In het begin was hiervan geen sprake; men sliep in de open lucht of in een gat in de grond. Zelfs het ontstaan van New York met zijn torenhoge flatgebouwen is te danken aan een aantal gaten van 6 tot 7 voet diep in de grond met palen erover als dak. Dit waren de eerste onderkomens van de kolonisten uit de 17e eeuw.

Nu in de jaren 1850 is, de kuststreken buiten beschouwing gelaten, de toestand binnenlands nog weinig veranderd. Het enige wat men in het begin zag was dan ook een uitgestrekte vlakte met als begroeiing een wildernis zoals men dat nog niet eerder zag.

In deze wildernis hier en daar een indianentent of tenten was het enige teken van bewoning. Niets leek op de toestand zoals men dat thuis gewend was geweest. Zelfs het materiaal om een woning te bouwen was niet eens voorhanden en de schamele bezittingen van huis meegenomen vonden hun plaats in de open lucht. De planken waren nog bomen en de stenen moesten nog gebakken of uitgehouen worden uit de rotsen. Spijkers en cement waren er niet. We moeten ons dan ook van de eerste woningen niet veel voorstellen. Het reeds genoemde gat in de grond, de randen opgehoogd met zoden of takken, het dak van jonge boompjes met bladeren erover waren de riante onderkomens, de z.g. dug-outs.

Op deze manier kon men te werk als de grond droog genoeg was doch als men een te moerassig stuk grond had dan ging dit niet.

Men was nu verplicht om kleine bomen te hakken met stammen van zo'n 3 meter. Aan het eind hiervan werd een zijtak gedeeltelijk afgehakt zodat men een vork kreeg. Deze stammen werden de grond ingedreven en in de vork legde men een stam naar de andere zijde van het vierkant, op deze manier kreeg men een soort hut waarvan de wanden bekleed werden met struiken, klei, bladeren en zelfs kleden. Er ontstond een redelijk winddicht geheel maar het nadeel was dat het veel onderhoud vroeg en met de waterdichtheid was het niet zo best gesteld. Na een fikse regenbui zag je dan ook de volgende dag menig huismoeder bezig het beddegoed te drogen in de zon. Ramen waren er in die eerste woningen niet aanwezig en een kist vormde vaak de deur. Door een gat in het dak kon de rook verdwijnen van de "open haard", meestal een plaats van enkele stenen waarop een vuurtje brandde. Velen bezweken dan ook aan ziekten, die met nat en koud, tocht en ongezonde leefwijze te maken hadden. Men kende twee ziektes die de meeste slachtoffers eisten. Eerst was er de gele koorts, hoewel meer in de zuidelijke staten, kwam hij ook elders voor. Ontstaan door het klimaat en meestal in de herfst als de bladeren rotten en er giftige dampen ontstonden door deze rotting. De tweede ziekte die de mensen teisterde was de galkoorts. Dit was een ziekte die vooral de zwakkeren trof en die meestal dodelijk was. Deze moeilijk te bestrijden ziekte kwam het hele jaar voor in alle lagen van de bevolking. Doordat 90% in de slavenstaten voorkwam, dus zuidelijk, werd de emigranten afgeraden rechtstreeks hierheen te gaan. Als oorzaak was aan te geven de overgang naar de verschillende klimaten die de emigranten ondervonden, deze grote veranderingen tesamen met de grote inspanningen die men zich moest getroosten, eisten soms meer dan 50% aan sterfgevallen. Deze twee koortsen kon men maar slecht bestrijden, maar anders was het gesteld met de hygiene. Hier kon men zelf veel aan doen.

Door gebrek aan voldoende kleren en water had men ook veel last van ongedierte en deze gedwongen toestand bracht velen tot wanhoop. Het zuchten van de ouders om het welzijn van de kinderen zou nu nog te horen moeten zijn maar het waren Nederlanders: doorzetten en volhouden. Buiten enkele brieven naar Holland werden ze niet gehoord, de vele klachten bleven meestal binnenshuis en men probeerde samen iets op te bouwen. De tijd van klagen was kort maar het duurde niet zolang of de betere huizen kwamen van de grond. Deze waren steviger, wind en waterdicht, vroegen minder onderhoud en de Nederlandse mentaliteit kwam boven doordat hier en daar een versiering aan de wand kwam. De buitenstaander viel het óp dat er gordijnen voor de ramen kwamen; iets wat men tot op heden daar niet kende.

Er ontstond een Nederlandse huiselijkheid en één ding zag men in bijna alle huizen: dat was het tafeltje met de bijbel. Het Boek dat zovelen in de moeilijke tijd tot troost was. In de winkels kwam ook meer keus, vooral nu de mensen wat meer geld hadden om dit te kunnen besteden aan zaken die vroeger taboe waren.

Een simpele spiegel of een fotolijstje, een schilderijtje of een pijperekje deed heel wat mensen weer aan de tijd denken dat ze nog in Holland waren.

Het eten was iets waarvan de Europese manier van doen de Amerikanen vreemd was. Vooral het gebruik van groenten, zoals men in Holland gewoon was, deed veel Amerikanen raar opkijken. Men kende het gebruik hiervan niet en veel soorten waren daarom voor onze emigranten dan ook niet te krijgen. Je vindt in diverse brieven dan ook vragen aan het thuisland om zaad te sturen. Ook het gebruik van vlees verschilde nogal wat met wat men gewend was. Er werd weinig geslacht en zoiets als schapevlees kende men in het geheel niet in de 19e eeuw. Later namen de Amerikanen veel van dat soort zaken over van de emigranten uit de diverse landen en vandaag de dag is alles heel gewoon. Hoewel elk land en dus ook Amerika, zijn eigen stijl en gewoonten blijft houden. Het wordt daardoor vaak een gemixte leefstijl die als lands eigen gekenmerkt is.

Na de komst van de houtzagerijen ging het snel met de verbeteringen in de bouw, niet alleen de huizen werden opgeknapt doch ook kwamen er nu moderne kerken, scholen en gemeenschapshuizen. Al deze zaken hadden één ding gemeen, n.l. het basis materiaal waar alles van gemaakt werd: hout!

Nu weet iedereen dat hout een prima materiaal is maar een zeer brandbare stof en met al dat open vuur was het een groot risico. Het gevaar van brand was ó zo groot.

Over de gehele wereld hebben we rampen gekend die als oorzaak een onschuldig brandje hadden. Als er maar één huis in brand raakte stond vaak binnen korte tijd een heel blok of zelfs een hele stad in vuur en vlam en restte er later slechts een grote ashoop. Ook hier in de kolonieën zijn deze rampen gebeurd, zoals op 9 oktober 1871 toen de plaats Holland zogoed als geheel een prooi der vlammen werd. De kranten uit die tijd brachten op 12 oktober een oorzaak/gevolg verslag en zette veel mensen aan het denken. De oorzaak in deze, het was de laatste tijd erg droog geweest, was vermoedelijk een blikseminslag waardoor er bosbranden ontstonden.

Door de windrichting werden op deze manier verschillende plaatsen bedreigd en ondanks dat er hier en daar woningen verloren gingen, kon men ook vele behouden. Dat veranderde toen op een gegeven moment een storm opstak uit het zuiden, nu was er in veel gevallen geen houden meer aan en aan bestrijding viel helemaal niet te denken. Steeds meer schuren en huizen in de omgeving vielen ten prooi maar Holland zou nog steeds in haar oude glorie bestaan hebben als de wind tegen het middaguur van zondag de 9 oktober niet gedraaid was naar het westen. Dit werd het noodlot en tegen drie uur werden de alarmklokken geluid en de godsdienstoefeningen afgebroken. Iedereen trok ten strijde tegen de vonkenregen die over de huizen waaide en toen de eerste huizen van Holland vlam hadden gevat was er geen houden meer aan en was het lot beslist. In minder dan een uur lag Holland in as en alle getroffenen hadden alles verloren, men bezat in veel gevallen niet meer dan wat men in de handen kon dragen. Hartverscheurende taferelen speelden zich af, als men een familielid miste in de drukte en paniek die ontstond. Door de harde wind werd de rook snel verdreven maar de hitte werd enorm zodat er plaatsen waren die spontaan ontbrandden en men moest rekening houden met verschillende vuurhaarden. Deze vuurhaarden maakten het levensgevaarlijk zich, zo het mogelijk was, tussen de huizen te begeven om toch nog iets te redden. Slechts één achtste kon behouden blijven de rest werd een blakerende puinhoop en meer dan 200 gezinnen werden van hun have en goed beroofd. Het mag een wonder heten dat er behalve één vrouw, geen slachtoffers gevallen zijn, maar de materiele schade was niet te becijferen.

Na het bekend worden van deze ramp kwamen snel hulpakties in het geweer uit de naburige plaatsen en werd er al het mogelijke ingezameld om de mensen uit Holland te kunnen helpen.

Holland was niet meer, de stad was vergaan en het werk van meer dan 25 jaren was verloren.

Op 11 oktober werd een comitee opgericht, er werd besloten dat Holland opgebouwd ging worden en de giften werden verdeeld. De moed laten zakken is de Nederlander vreemd dus ging men snel weer aan het werk om te zorgen voor onderdak.

In 1886 werd het ooggetuige verslag van Gerrit van Schelven uitgegeven en kregen de mensen een indruk van de omvang van deze ramp. Hoewel dit de grootste in zijn soort was en als zodanig hier beschreven, zijn er meer branden geweest die door de houtbouw een grotere omvang kenden dan wanneer men stenen huizen had gehad.

In de literatuur komt men meer meldingen tegen uit andere nederzettingen waar, zij het op kleinere schaal, eveneens door branden veel schade werd toegebracht. Ter vermindering van dit risico ging men meer met steen werken en de steengroeven hebben er zeer wel toe bijgedragen dat er stenen huizen gebouwd werden. Hoewel nog geen 150 jaar geleden kunnen we ons er moeilijk een voorstelling van maken met hoeveel moeite alles tot stand gekomen is voor men enigszins een beschermd leven had opgebouwd.

De geschiedenis krijgt zijn beloop want na de buitenkant kwam de binnenkant aan de beurt. Er waren ondertussen nogal wat handwerkslieden overgekomen uit Europa en deze meubelmakers en gereedschapsmakers deden goede zaken. Spoedig was alles wat men zelf kon maken te verkrijgen in de winkels en kregen we de volgende stap op de maatschappelijke ladder.

De dingen die een huis eigen maken en van ver moesten komen vulden het gat in de markt. Schilderijen, spiegels, klokken, boeken en vele andere dingen werden door rondtrekkende reizigers aangeboden en in de winkels verkocht.

De afgezaagde boomstam die tot tafel gediend had stond buiten, de kisten die als bed of stoel dienden kregen een andere bestem- ming. Het doorgezaagde meelvat was eens de wasmachine en de loog werd vervangen door zeep. Een echte kookkachel kwam zijn intrede doen en het houten bestek en borden dienden als brandstof omdat er metaal voor in de plaats kwam. Voor mensen met wat meer geld was er zelfs porselein te koop. Zo ziet men over een periode van 50 à 60 jaar de pionierswereld veranderen. De emigranten die na die tijd overkwamen gingen meteen al een bepaalde luxe tegemoet. Niet dat hun problemen niet groot waren, doch zij waren van een andere aard en hadden meer betrekking op persoonlijke omstandigheden dan dat het generaal was voor een groep.

Hadden de gereedschapsmakers eerst alleen maar hout tot hun beschikking, na de komst van het ruwe ijzer gingen op veel plaatsen de smidsvuren branden. Dit was vooral belangrijk voor de werktuigen om het land te kunnen bewerken, zelfs het simpele spijkertje bewees zijn onschatbare waarde.

De wegen.

Het volgende op de pioniersagenda nadat men nu enigszins voor zich zelf kon zorgen, was een betere verbinding met de omliggende plaatsen en steden. Men zag wel in dat als men een betere handel wilde, een goede weg erg belangrijk was. Niet alleen de kustplaatsen maar ook het achterland moest beter bereikbaar zijn. Het nu gebruikte karrespoor en soms dat niet eens, moest verdwijnen.

Zonder wegen was het ook bijna niet mogelijk om 's avonds te reizen en de gevallen dat men verdwaalde zijn legio. We spreken dan nog niet eens over de ongevallen en het materiaalpech. Kapotte ossekarren door omgevallen bomen, diepe kuilen die in de regentijd vol water stonden enz. enz.

Ook moest men vaak grote omwegen maken vanwege de moerassen en ravijnen waar men niet door of langs kon. Het gebeurde maar al te vaak dat men voor een afstand van enkele uren wel twee dagen nodig had.

Zo gingen de pioniers van het eerste uur te werk, met bijl en schep werden straten en paden gehakt. Landmeten was er niet bij, of het moest zijn dat de bakker of een timmerman zich met die taak belastte. De moerassige stukken werden eerst begaanbaar gemaakt met boomstammetjes, deze manier had men overgenomen uit het Limburgs-Brabantse landschap thuis waar men dat ook toepaste.

Bij teveel regen gebeurde het wel eens dat zo'n stuk weg ging drijven en alsnog onbegaanbaar was. Moeilijk en ondankbaar werk was het totdat er iemand op het idee kwam het probleem in de afwatering te zoeken. Als men dat kon realiseren ging het sneller en weldra had men een redelijke verbinding tussen de dorpen en nederzettingen onderling.

Inburgering.

Alle reeds genoemde zaken waren even belangrijk en van de eerste orde om het leven enigszins draagbaar temaken. Met de inburgering van de bevolking was dit niet het geval. De inburgering komt pas ter sprake als men enigszins gesettled is en er een redelijke ontwikkeling is ontstaan ten aan zien van het sociale verkeer. De ontdekking van de roterende drukpers was er de oorzaak van dat men veel zaken snel en goedkoop onder de aandacht van de mensen kon brengen. De kranten waren in deze onmisbaar en de persvrijheid van onschatbare waarde als het ging om de politieke ontwikkeling van de emigranten en natuurlijk de eigen bevolking. Om een groot publiek te kunnen bereiken verlaagde de New York Sun in 1833 als eerste z'n prijs naar 1 penny en de andere kranten konden nu niet achter blijven.

Ook na 1846 kwamen de schrijvers en critici in de belangstelling en werd men selectief en bewust gemaakt voor de omgeving. Zonder aan eerdere tijden af te doen kwam het intellect op een hoger peil. Men ziet nu ook veel meer dat de 'gewone' man z'n mond open doet en zich betrokken voelt tot de gang van zaken.

Zo zijn er nog honderden redenen aan te voeren, doch dat zou hiet te ver voeren. Een complete Amerika studie zou het gevolg zijn om al deze facetten uit te diepen. Wij noemden U de belangrijkste die in combinatie gebracht kunnen worden met de emigranten en op hun leven van grote invloed waren.

Door het ontstaan van een geheel ander levenspatroon, dankzij de verbeterde omstandigheden waarin men kwam te verkeren, werd men zich ook bewuster van zijn medemens met name van de reeds daar aanwezige bewoners. Van het begin af aan was het door de grote inspanning die men zich moest getroosten en de slechte gezondheidsgesteldheid niet mogelijk zich te verdiepen in een sociaal kontact wat verder ging dan zijn eigen groep. Hiervoor was het zo dat de sterken konden overwinnen en staan bleven in hun geworstel. De sterfte onder de ouderen en jongsten was heel groot en vele werden dan ook begraven, in vroegere tijd, zonder een vorm van getoonde emotie.

Het was een zakelijke bezigheid die moest gebeuren. Was men nu zover afgezakt en liefdeloos geworden? Nee, in het geheel niet, maar de droefheid werd door het eigen overleven naar de achtergrond geschoven.

Ds. Scholte zei eens op een bijeenkomst toen hij net het bericht kreeg dat er iemand overleden was: " Broeders en Zusters, laten we blij zijn want er is iemand onder U die het beter gekregen heeft". Komen we nu een eind verder in de tijd dan zien we dat de ouderen op de plaats blijven wonen doch dat de jongeren steeds meer gaan wegtrekken naar de steden. Dit is de prijs voor een hogere cultuur! De jeugd zocht naar een beter leven en beter werk. Helaas trok men zonder de nodige kennis van wat hen te wachten stond, weg van de ouderlijke haard. Door deze situatie gebeurde het dat men snel inburgerde onder de Amerikaanse bevolking en dingen leerde die de ouders vreemd waren in taal en gebruik. Door hun afstamming van een zeer godsdienstige groep, velen van de ouders en grootouders waren immers vanwege het geloof geëmigreerd, ontstond er een wrijving met de leiders. Er waren dominees die spraken van een " verloedering der Nederlander niet waardig". Nu moet aan dat woord niet al te zwaar getild worden doch in de ogen van de zeer gelovige ouders was het toch moeilijk te verkroppen dat de jeugd zich zo gemakkelijk liet overhalen tot de Amerikaanse leefwijze.

De opzet om een hechte Hollandse gemeenschap te hebben en te houden, kwam erdoor in verval. De kinderen vergaten hun ouders niet en velen stuurden het zuur verdiende geld naar huis maar toch werden er stappen ondernomen om de jeugd beter te begeleiden.

In die plaatsen waar de jeugd heengetrokken was, stichtte men Hollandse Huizen. Dit waren huizen van mensen die met hun lot begaan waren en zich beschikbaar stelden met hun huis om de jeugd op te vangen. De bedoeling was de jongens en meisjes zo bij elkaar te brengen en te onderhouden dat AMOR zijn werk kon doen. Toch is de vermenging met de Amerikaanse bevolking door huwelijk niet tegen te houden geweest want veel oud-Hollanders zijn met een Amerikaanse partner getrouwd. Dit hield vaak in dat men sneller de taal overnam evenals de gewoontes, wat weer inhield dat men op een gegeven moment probeerde zijn afkomst te verdoezelen om nog meer Amerikaan te lijken. Niet dat men zich schaamde maar men dacht zich op deze manier vlugger een betere positie te kunnen verwerven.

Zo gingen Holland en Amerika hand in hand een andere toekomst tegemoet en daarmee uiteindelijk ook de reden dat hun ouders en grootouders geemigreerd waren, verloren. Men keerde zich ook dikwijls af van de kerk en de vaders en moeders zullen vaker een traan gelaten hebben om deze situatie, dan om hun eigen ongemak.

De tweede generatie.

De Amerikaan Douglas Cambell prees de Hollandse invloed op Amerika in één van zijn werken met de woorden: " Holland is de geestelijke moeder van Amerika, Amerika is made by Holland ".

Dr. Colebrander, een hollandse schrijver, zei dat dit onmogelijk kon zijn. In zijn boek 'Report of the American Historical Association 'van 1909 wilde hij Amerika liever niet " vertroeteld zien als een jonge hond".

Hij schrijft Amerika eerder toe aan de Engels-Puriteinse kolonisten. Het ging hem te ver Amerika te erkennen als een dochter van Nederland. Hij is het wel eens met de stelling dat de Hollandse handelsgeest van invloed is geweest op het Amerika van heden. Wij laten een ieder in zijn recht en oordeel!

Noord-Amerika met zijn 8 miljoen km2 (=4/5x Europa) heeft door de tijden heen een geweldige vlucht gemaakt in z'n ontwikkeling. Alleen al als we de koopvaardijvloot nemen zien we een zesvoudige vergroting tot 750.000 ton in de periode 1789-1805. Aan uitvoer van voedingsmiddelen en grondstoffen werd er van 1791 tot 1801 voor meer dan 200 miljoen gulden verhandeld. Dit alles werd mogelijk gemaakt door o.a. het graven van het Eriekanaal. Dit kanaal met zijn lengte van 500km verkorte de reis van Albany naar het Eriemeer van 20 tot 8 dagen. De vrachtprijs van New York naar Buffalo daalde tot 1/5 van de prijs. Voor velen de aanleiding tot het doen van zaken en ook hier zien we weer de reeds eerder genoemde concentraties van industrie en handel op die plaatsen waar het vervoer het gemakkelijkste is. Doordat de scheepvaart als het ware explodeerde in omvang was er veel te weinig aanbod van zeelui. Daar kwam nog bij dat de vele schepen onder Amerikaanse vlag varend de eis stelden dat men Amerikaans burger moest zijn wilde men aanspraak maken op een baan. Velen uit Europa zochten op één of andere manier een uitweg om aan te kunnen monsteren op één van de schepen. Een leuke anekdote kwam ik tegen in een boek die ik U niet wil onthouden. Het gebeurde eens dat iemand wilde aanmonsteren en geweigerd werd, omdat hij niet aan kon tonen Amerikaan te zijn.

Een bevriende Amerikaan bracht uitkomst:

Bij hem thuis stond een wieg en hij beval de persoon erin te gaan liggen. Aldus getuigde hij: " Ik heb hem in de wieg zien liggen". Zie hier een vrije interpretatie van een Amerikaan.

Toch is het altijd zo gebleven dat "Amerika voor de Amerikanen" een vaste kreet bleef. Ook nu nog geldt het in vele opzichten. Als we het boek lezen van J.M. de Casseres: "Het andere Amerika" uitgave 1939 blijkt duidelijk dat men altijd een eigen koers gevaren heeft. Men heeft evenals Nederland geprobeerd een neutrale rol te spelen in de vele konflicten. Het acsent lag steeds op de vooruitgang van het eigen land en was men toch gedwongen tot het aangaan van een confrontatie dan ging men deze niet uit de weg. De voorbeelden zijn er te over en met name de Tweede Wereld oorlog heeft hopen wij voldoende geleerd.

Periode na 1945.

De grote opleving ontstond na de Tweede Wereld oorlog. Dit is de tijd van de grote ontdekkingen op het vooral technische gebied. Het tijdvak van een race om de eerste plaats. Heeft men die veroverd dan onstaat de strijd tot het behoud hiervan. Vele geleerden kregen na de oorlog dan ook de kans zich uitermate te onderscheiden in het Amerika van vandaag.

ES.

Geraadpleegde literatuur en andere bronnen:

De Pelgrim Vaders van het Westen, 1886 door D.Versteegh

De Geschiedenis van de Nederlandse emigratie tot de WO II, 1959 door J.A.A.Hartland.

Stemmen uit Noord-Amerika, 1847 door Brummelkamp

Holland aan de Hudson, 1963 door W.J. van Balen.

Netherlanders in America, door Jacob van Hinte.

Dutch Immigrant Memoires, door H.Lucas.

History of Pella,Iowa, 1922 door G.A.Stout

Holland in Amerika, 1847 door Brummelkamp

Landverhuizing, waarom wel Noord-Amerika en niet Java, 1846 door Brummelkamp.

Schrijf spoedig terug, brieven 1847-1920, 1978 door H.J.Brinks.

Het boek der Landverhuizers, 1846 door Beger.

Dwars door het land van Roosevelt, 1906 door Knobel.

Het andere Amerika, 1939 door J.M. de Casseres.

De Geschiedenis van het Amerikaanse Volk, 1923 door C. te Lintum.

Lotgevallen van de heer Bonnema, 1853 door P.Runia.

Brieven aan diverse families in handschrift.



Deze site hoort frames te bevatten. Ziet u geen frames, klik dan hier.