Jan Hendrick Jarichs van der Ley (1565-1639), een onbekend genie uit Dokkum
H. Zijlstra
Jan Hendrick Jarichs van der Ley werd in het in 2004 verschenen boek ‘Geschiedenis van Dokkum’ genoemd met een klein bijschrift onder zijn afbeelding ter grootte van een postzegel.
Hij verdient echter meer aandacht.
In de begintijd van de VOC was hij pionier in het gebruik van wiskundige kennis voor de navigatie op zee. Kennis over de breedtegraad (de afstand tot de evenaar) was al op een behoorlijk niveau maar met de lengtegraadbepaling (hoe ver naar het oosten of westen zijn we) had men veel moeite. Dit had te maken met het feit dat er geen betrouwbare uurwerken beschikbaar waren en men dus moest afgaan op het constant omdraaien van de zandloper. Men ging uit van het gegist bestek. Gissen dus.
Pas in de loop van de 18e eeuw was men echt in staat deze lengtegraad goed te bepalen. De Brits regering loofde zelfs een grote beloning uit voor degene die met een oplossing zou komen. Voordien waren al vele schepen door dit navigatieprobleem gestrand. Een van de bekendste voorbeelden is het VOC schip de Batavia dat in 1629 al verder oostwaarts was dan men dacht en op een rif aan de grond liep.
Van der Ley, de opvolger van Albert Everts Boner en in dienst van de admiraliteit van Friesland te Dokkum als ontvanger-generaal van 1599 tot 1621, was al vroeg met dit vraagstuk bezig. Al rond de oprichting van de VOC (1602) schreef hij hierover. Voor de Admiraliteit van Amsterdam presenteerde hij zijn inzichten voor het neusje van de zalm op het gebied van cartografie, landmeting, wiskunde en zeemanskunst. Om er enkele te noemen:
Simon Stevin (1548-1620), wiskundige, astronoom, ingenieur, adviseur van Prins Maurits en bekend van zijn uitvinding van o.a. de zeilwagen.
Willem Jans Blaeu (1571-1638), de bekende atlassen- en kaartenmaker te Amsterdam, in De Vergulde Sonnewijser op het Water (Damrak).
Petrus Plancius (1552-1622), de beroemde cartograaf.
Sybrandt Hansz Cardinael (1578–1647), de doopsgezinde Harlinger wiskundige die vanaf 1605 in Amsterdam woonde, en wiens dochter trouwde met een ver familielid van Jeronimus Cornelisz, de beruchte onderkoopman van de Batavia. Van Cardinael verscheen in 1612 'Hondert Geometrische Questien' in een boek van J.P.Dou en J. Sems, gedrukt door Willem Jans Blaeu.
Hessel Gerrits (1580-1633), die in 1612 een beschrijving van het Samojedenland (Noord-Siberie) en Spitsbergen publiceerde en in 1617 de officiële cartograaf van de VOC werd. Het zou trouwens interessant zijn meer over zijn afkomst te weten te komen. Zijn voornaam is namelijk typisch een die specifiek is voor Noordoost Friesland !
Jan Pietersz Dou (1573-1635), de landmeter die in 1612 publiceerde over een nieuw landmeetinstrument en een van de droogleggers van de Beemster (ook 1612) was. Zie ook zijn boek samen met Leeuwarder Johan Sems.
Snellius (1580-1626), (Willebrord Snell van Royen), hoogleraar wiskunde aan de Leidse universiteit tussen 1613 en 1626.
En Barend Evertsz Keteltas, een van de mannen die in 1612 begon met veenontginning.
Kortom, een geleerd maar ongetwijfeld ook buitengewoon eigenzinnig gezelschap.
Uit enkele artikelen/ingezonden stukken in De Navorscher van 1855 blijkt hoezeer Van der Ley werd tegengewerkt. Hij werd niet serieus genomen en op allerlei manieren gesaboteerd. Het leek er verdacht veel op dat de betrokken examinatoren hun eigen belang hadden op het uitvinden van de juiste lengtegraadbepaling. Dat uiteindelijk Van der Ley ook niet het volmaakte antwoord op de vraag had doet hier niet veel aan af. Als morele steun had Van der Ley uit Dokkum Caspar van Donderen meegenomen, die ook werkzaam was bij de Friese admiraliteit.
Zijn grafschrift in de Grote Kerk te Dokkum:
Anno 1639 den 20 marty sterf den eersamen Jan Hendricks van der Ley in Frieslan. residerende binnen Dockum out 74 iaren en leit alhier begraven.
De Navorscher, jaargang 1855, blz. 40 e.v.:
Jan Henrich Jarichs van der Ley (IV.; bl.165 ,Vr.LXXVII). Bij Winsemius,Chronyck
van Vrieslandt, fol. 852, komt voor Jan Hendricksen, ontfangher”. Hij wordt aldaar vermeld
in eene instructie van Gedeputeerde Staten van Friesland op de regering van dat gewest
van het jaar 1600. Elders, waarop wij later terug komen, noemt Winsemius hem, op het jaar 1620, fol 902, Jan Hendricksz , Ontfangher Generael der Collegie ter Admiraliteit in Vrieslant”. Gedurende die jaren 1600-1620, gaf deze ontvanger een zeer zeldzaam voorkomend werkje uit, getiteld : Het
Gulden Zeeghel des grooten Zeevaerts. Daerinne beschreven wordt de waerachtige grondt van de
Zeylstreeken en platte Pas-caerten (voor desen noyt bekent) waermet als onder een secreten Zeegaende ghenerale Regule vant gesicht des groote Zeevaerts bevesticht en tot zyn vollencomen perfectie gebracht wordt, dienende tot een Voorlooper van de voorschreven Regule, daerinne mede ghesien worden, de onbehoorlycke Procedueren die de wedersprekers seghen deselve ende het ghemeene best drie jaren lanck hebben ghepleecht.
Beschreven ende int licht ghebracht deur Jan Hendrick Jarichs van der Ley, Ontfangher
Ghenerael der ghemeene middelen van de uyt en invoerende goederen in Vrieslandt, stad Groninghen ende Omlanden. Tot Leeuwarden, by Abraham van den Rade, Boeckdrucker Ordinaris.
1615.
Deze Mathematicus wordt niet vermeld door C. Ekama in zijne Oratio de Frisia, ingeniorum
Mathematicorum imprimis fertili. Zijn naam was zekerlijk Jan Hendrick Jarichs,
gelijk die alzoo vermeld wordt in het privilegie van 23 Junij 1615 der Heeren Staten
Generaal om Het gulden Zeegel des Zeevaerts, voor den tijd van zeven jaren (1615-1622) te
mogen drukken. Toen was hij ontvanger der Admiraliteit te Dokkum.
De naam Van der
Ley ontleende hij waarschijnlijk van de Leie, een buurschap op de grenzen van het Bild,
Ferwerderadeel en Leeuwarderadeel. In die streken is die familienaam nog bekend. Rienk
Jans van der Ley te Ferwerd is thans (1855, red.) nog lid van de Provinciale Staten van Vriesland.
Het zoo even vermelde werk beslaat 142 bladzijden lang 4O., het eindigt met de, ook
onder het portret (1.1. p. 165) voorkomende spreuk : Weest Van een Der Ley sin, Rom , XII
Uit de opdragt aan Prins Maurits en de voorrede aan den lezer, ziet men, dat Van
der Ley in 1612, toen hij aan de Generaliteits rekenkamer ambtshalve eenige zaken te
verrigten had, aan de Staten-Generaal voorgedragen en vertoond had “zekere generale
regel om zoowel des werelds lengte als breedte te vinden”. Tot onderzoek dier vinding waren drie leden gecommitteerd, die als experts tot zich geroepen hadden Mr. Simon Stevin
en Marlo. Deze gaven omtrent de uitvinding ene gunstige getuigenis, blijkens de missive
van de Staten-Generaal aan de Admiraliteit van Amsterdam (bl, 20 te vinden) maar verlangden eene nadere examinatie door bekwame stuurlieden. Aan dit verzoek werd voldaan,”maar deze”,zoo zegt Van der Ley, verklaarden den regel al voor valsch, alvorens zij dien gezien hadden”! Hij verzocht daarop hunne aanmerkingen op schrift te mogen ontvangen.
Vier der vijf beoordeelaars voldeden na lang aanhouden, en na verloop van vijf maanden sedert zijn vertrek, leverde Van der Ley een tegenantwoord in, maar de vier beoordeelaars genaamd Willem Jansen, Sybrand Hansen, Hendrik Reyers (stuurman) en Hessel Gerrits bleven bij hun gevoelen, hetwelk aan Van der Ley werd voorgelezen. Hiermede nam deze geen genoegen; hij beschouwde die sententie als ongefondeert, hetwelk zoo zegt hij de Heeren Raden ter Admiraliteit behartigende, hebben mij opden 20sten Junij 1614 door haar Ed. Secretaris geschreven, dat men my tot mynder aencomste aldaer soude hooren, voor die ghene daert voor desen te vooren mare geschiet en
noch vier ‘andere Personen hun de sake verstaende’.
In Sept. 1614 vervoegde hij zich ter vergadering. Men riep tot zich Petrus Plancius,
Willem Janssen, Sybrant Hansses, Hessel Gerrits en Barend Everts Keteltas.
Alleen Mr. Sybrant Hanssen compareerde en bewilligde er in, dat Dr. Mulerius, Professor te Groningen, Mr. Simon Stevin , Marlo, Jan Pietersz Dou, Geometer te Leiden
en Gerrit Pieterssen, Geometer te Alkmaar de zaak zouden revideren, almaar alsoo hy later”,
zoo luidt het, gheassisteert met Willem Janssen en Hessel Gerrits in de vergaderinghe
van de voorsz. Heeren (daer ick met stuyrman Casper Van Donderen praesent
waren) proponeerde, dat hy de sake voormaels qualijcken hadde verstaen, zy mochten
wel lyden , dat de voorschreven vijf personen over de sake geroepen worden maar wilden
hun verstandt int ordel van andere niet stellen”.
De Raden der Admiraliteit begrepen, dat hier welligt eenige eigenliefde in het spel was en besloten, dat op een oorlogschip in het volgende jaar 1615, proeven met den regel zoude genomen worden. Van der Ley oordeelde het echter raadzaam de objecties tegen zijne stellingen gemaakt en de antwoorden daarop door hem gegeven te doen drukken.
In het exemplaar, dat wij voor ons hebben liggen (toebehoorende aan het Fries Genootschap
van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde) is de dagteekening der opdragt met
12 Sept. 1615 geschreven ingevuld. De proef schijnt goed te zijn uitgevallen, althans Winsemius
1.1. fol. 902, getuigt er van in 1620, "dat de regel om de lengte op zee te vinden, by
verscheidene soo Theoreeten als Practisyns,mitsgaders door Navigatie na verre plaetsen,
door Equipagie van Schepen, der HH. Admiraliteyten in Holland, gheexperimenteert en goedt ghevonden was, seer behulpigh tot reformatie ende herstellinghe dercaerten ende in ‘t ghemeene dienstigh de Navigatien des Grooten Zees Oceani, hebben de Heeren Staten Generael in desen jare (1620), op het Rappoort der Practisyns , als Theoreeten , Brieven
van credentie, ende voorschrijvinge aen alle Collegien , Bewinthebberen , Schipperen ,
Stuyrluyden , uytghesonden , dat sy desen Regul voor goedt kennen, volghen ende in ghebruyck stellen souden, blyckende by den Brieve voorsz. in dato den 21 July ende gheparagrapheert M. VAN LYCLAMA , Vidit” (Marcus Lycklama a Nijeholt). (Noot HZ: Deze Marcus was de beste vriend van Johannes Saeckma, die in 1597 secretaris van de Friese admiraliteit in Dokkum werd en trouwde met de dochter van Evert Boner!)
Het schijnt dat dit getuigenis de eenige belooning
was, die Van der Ley genoot, want Winsemius voegt er er bij:
'T welck alhoewel
in der daedt soo was, heeft niet te min de sake gheen geluckiger eynde, ofte belooninge
ghehadt. teghens ende boven hope van velen, Welcke verstonden de langhduyrighe arbeyt,
onkosten ende subtyle inventie, beter behooren gheloont te worden”.
Uit de voorrede van het zeldzaam werk van Van der Ley zien wij nog, dat een zijner
bestrijders Barent Evertsz Keteltas in 1609 iets heeft uitgegeven van het gebruyck der
naeldwysinge; dat een ander, Willem Janssen, een dienaar of discipel is geweest van Tycho
Brahe, (den beroemden Astronoom), “tegenwoordig” zegt Van der Ley, “boeckvercooper
ende eercloots beschryver binnen Amsterdam, die oock het licht der Zeevaert heeft laten
uitgaen en seer wtnemende is in syn hantwerck daer hy gheen cleyn ghewin van treckt”.
Van den derden Meester, Sybrand Hanssen (van Harlingen), getuigt hij dat hij van allen
de baas was, zeer vermaard door zijne tel- en meetkunst en zoo uitstekend daarin als er een
in Holland te vinden is. Hij vergelijkt hem bij een tweeden Ludolph (van Ceulen); vermeldt dat hij nog
onlangs 100 zeer kunstige Geometrische vragen met de oplossingen had uitgegeven en een
instrument onder handen had, “dat gedreven sal worden met sterke wateren, waer met hy
deur de tytrekeninghe de longitudo meent te vinden”.
Van den vierden zijner bestrijders,
Hessel Gerrits, getuigt hij,dat hij eertijds een dienaar van Willem Jansen was “een Mathematicus en Kaartmaker binnen Amsterdam in zijn handwerk perfect”. Eindelijk aegt hij
van Hendrik Reyersen, dat hij mede te Amsterdam woonde, een zeer ervaren stuurman,
die tweemaal naar de O.Indiën geweest was en tegenwoordig (1615) opperstuurman op de
vloot, die voorleden Zomer ( 1614) onder den Admiraal Spilbergen door de straat Magelaan
naar O. Indiën gegaan is; hij was mede een leermeester in de Zeevaartkunde en had
in 1614 een boek uitgegeven getiteld : Vaste gront der loflycke Zeevaert, waar in zamenspraken
geleerd wordt hoe een stuurman zijn instrumenten zal gebruiken. - Het boek van
Van der Ley, verdiende welligt ook nu nog eens eene afzonderlijke beschouwing van
eenen deskundige. J. D. IJ.
Jan Henrich Jarichs van der Ley. Men leest in P. Winsemius, Chronique van Vrieslandt, bl.
902 : “In Vrieslandt waren seer cloecke verstanden, die haer seer oeffenden in de Mathematische
speculatien , alhoewel met geleertheijdt niet seer begaeft. Onder welcke allen principalijcken sekeren generalen Regul, dienende tot de Zeevaert (voor desen niet ghepractiseert) ghevonden ende in het licht ghegheven heeft Jan Hendricksz , Ontfangher Generael der Collegie ter Admiraliteijt in Vrieslant, welcke Regul, also bij verscheijdene, soo Theoristen, als Practisijns, mitsgaders door Navigatie na verre plaetsen , door Equipagie van Schepen der HH. Admiraliteijten in Hollandt, gheexperimenteert ende goedt ghevonden was, seer behulpigh tot reformatie ende herstellinghe van kaerten , ende in ‘t ghemeene dienstigh de Navigatien des grooten ZeesOceani hebben de Heeren Staten Generael in desen Jare (1620), op het Rapport der Practisijns, als Theoristen, Brieven van
Credentie, ende Voorschrijvinge aen alle Collegien , Bewinthebberen , Schipperen, Stuijrluyden,
uijtghesonden, dat sij desen Regul voor goedt kennen, volghen ende in ghebruijck stellen souden, blijckende bij den Brieve voorsz. in dato den 21 Jul. ende gheparagrapheert M. van Lijclama, Vidit. ‘Twelck alhoewel in der’ daedt soo was, heeft niet-temin de sake gheen geluckigen eijnde, ofte belooninge ghehadt teghens ende boven hope van velen, welcke verstonden de langhduijrige arbeijt, oncosten en subtijle Invëntien, beter behooren gheloont te worden”.
De hierboven vermelde sekeren generalen Regul, dienende tot de Zeevaert, enz., is vervat
in het door hem in ‘t licht gegeven werk, onder den titel: Gulden Zegel des grooten Zeevaerts,
Leeuw. 1615, in langw. 4o., dat zeer zeldzaam voorkomt, en waarop in de aangehaalde
regelen onder het portret, waarschijnlijk tot hetzelve behoorende, wordt gedoeld.
Jan Henrich Jarichs van der Ley zal wel dezelfde zijn als Jan Hendrick Jarichs van der Ley, wiens vader Hendrick Jarichs van der Ley, toen de bekende Unie van Utrecht gevormd was, met anderen, door de Staten van Vriesland werd gemachtigd om die, in hunnen naam, voor hun Gewest te gaan onderschrijven.
Jan was een uitmuntend wiskunstenaar, die veel moeite aanwendde om de wiskunst
op de stuurmanskunst en de zeevaart toe te passen, weshalve de voormelde Staten hem
een jaargeld van 1200 Caroli guldens toelegden, ‘t welk hij niet alleen levenslang, maar ook zijne kinderen en kindskinderen zouden genieten.
Hij was ook ontvanger der Admiraliteit
te Dokkum, en trouwde Judith de Gardijn.
Het eerste door hem uitgegeven werk is getiteld: Het Gulden Zeeghel Des Grooten
Zeevaerts. Zijngeslachtsregister vindt men in Het StamBoek van den Frieschen vroegeren en
lateren Adel, Leeuwarden 1846, Dl. IT, bl,259, in Aanteekening 1, onder de familie Tietema.
Wij verzoeken P.J. V. M. het wapen nog eens nauwkeurig na te zien, omdat wij, ofschoon wii het niet kennen, vermoeden dat het beestje in het regter halve schild, de gewone zoogenoemde halve Arend, die vrij algemeen op Friesche wapens geplaatst wordt, zal zijn ; en het kroontje op den helm, de ster uit de boven linkerhelft of wel het klaverblad in de onder linkerhelft. D. H. II.
[De Heer R. van Rollema deelde kortelings hetzelfde mede.]
Jan Henrich Jarichs van der Ley. In een door mij aangelegde lijst van Nederlandsche
Schrijvers over Zeevaartkundige Werken, vind ik de volgende :
1. Het Gulden Zeeghel des Grooten Zeevaerts enz. Beschreven ende int Licht ghebracht
door Jan Henrick Jarichs Van der Ley, Ontfanger Generael der Gemeene middelen
van de uyt en invoerende goederen in Vrieslandt, Stadt Groningen en Omlanden. Tot
Leeuwarden,by Abraham van den Rade, 1615. (Zie Tijdschrìft voor het Zeewezen (door
Pilaar en Obreen) 1848, Dl. VIII, bl. 37.)
2. ‘t Gesicht des Grooten Zeevaerts, met de wonderbaerlycke aert ende natuyre der Cometen. Tsampt de platte pascaarten enz (Uitgegeven door N.Mulerius) Franeker 1619, met portret van Van der Ley, door Hollar.
3. Voyage van ‘t experiment van den Generalen Regul des Gesichts van de Groote Zeevaert,
Gedaen bij C.Nys, J.Buys en J.Carolus. Beschreven door J. H. Jarichs van der Ley, 's Hage, 1620. Met hetzelfde portret.
De beide laatste komen aldus voor op den Catalogus van Zeevaartkundige Werken, die
door den Boekhandelaar Frederik Muller, te Amsterdam, op den 20sten Maart 1851 werden
verkocht.
Uit den titel van het eerstgenoemde werk ziet men welke betrekking hij bekleed heeft.
Meer kan ik voor als nog P. J. v. M. omtrent hem niet opgeven. LABORANTER.
Jan Henrich Jarichs van der Ley. Het is bijna zeker, dat de hier bedoelde persoon niemand
anders is, dan de Ontvanger-Generaal van de Convooijen en Licenten In Vriesland,
die in 1618 een middel had gevonden ter bepaling der lengte op zee, waarvoor hij aan de
Staten-Generaal octrooi verzocht.
Ik bezit hierover eenige stukken (copy), die den 5den Januarij aan de Staten-Generaal
zijn gezonden, o. a. Verclaringe aen de E. Hoochmogende Heeren Staten-Generael der
Vereenìchde Nederlanden, gedaen door haer hoochmogende bevel, bij Symon Stevin, Willebrordus
Snellius, Samuel Marlois en Jan Pieterssen Dou, over ‘t experiment van de Inventie van Jan Hendricksen Jarichs, Ontfanger generael van de Convoyen ende Lycenten in Vrieslandt, belangende het passen opte Zee-Caerten, gedaen by Mr. Joris Carolus, Opperstierman van Enchuysen, Casper van Donderen, tot Dockum, Cornelis Jansz, van Amsterdam, Arent Jansz, van Rotterdam, Jan Janssen,van Enchuysen en Denys Janssen, van Middelburch”, enz.
Deze stukken behooren echter niet in dit blad te huis. ..ELSEVIER.
Zie ook:
De resoluties vanaf 1615 over de lengtebepaling waarbij Van der Ley betrokken was.
Genealogische informatie Van der Leij.
Sinne- en minnebeelden.
N.B. De Navorscher was een algemeen historisch tijdschrift, met specialisatie op gebied van genealogie, heraldiek en taalkunde. Het tijdschrift bestond van 1851 tot 1960 en werd daarmee een naslagwerk van ruim 55.000 pagina's. Deze zijn nu beschikbaar op een dubbele CD-ROM.
Deze site hoort frames te bevatten. Ziet u geen frames, klik dan hier.