Op woensdagen in het zomerseizoen organiseert de stichting Gebroeders Abels (genoemd naar Dokkumer Watergeuzen uit de 16e eeuw) met hulp van een groep enthousiaste vrijwilligers, de "Vrienden van het oude schip", een rondvaart door Dokkum. Wist u overigens dat Dokkum in 1569 de eerste stad was die door de Watergeuzen werd aangevallen, dus lang voor ze in 1572 Den Briel innamen ?
Op een penning uit 1656, ter herinnering aan de opening van de Stroobosser trekvaart, staat de trekschuit van Dokkum naar Groningen afgebeeld.
In 1823 reisde Jacob van Lennep in Dokkum met de trekschuit, wat recent door Geert Mak op televisie werd nagespeeld. Zie >hier voor het verhaal en filmpje.
De beroemde Deense schilder Martin Rorbye maakte in 1834 een reis door Nederland en kwam ook per trekschuit door Dokkum. Hij tekende in de trekschuit toen de schipper Jan Thijsen Feenstra (rechts) en Pieter Bernardus Boomsma (de jongen links, half zichtbaar). Tussen hen staat een houten reiskoffer.(Veilingcatalogus Bruun Rasmussen, Kopenhagen, potloodschets op papier 17,5 x 11,5 cm).
Vertrekpunt
Bij de Zijl, schuin tegenover het stadhuis.
Vertrektijd
Vanaf 13.30 uur tot (bij voldoende belangstelling) 15.30 uur. De tocht zelf duurt zo'n 30 minuten.
Informatie
Bij de balie van het streekmuseum aan de Diepswal nummer 27 of telefonisch: 0519-293134. Hier kan ook geinformeerd worden naar huur van de trekschuit voor tochten (met de personeelsvereniging, bij trouwpartijen enz.). Er konden vroeger maximaal 30 personen in deze trekschuit mee. Tegenwoordig zijn dat er op last van de scheepvaartinspectie wat minder.
De route op woensdagmiddag in het kort
Vanaf het vertrekpunt bij de kade aan de Suupmarkt gaat de tocht eerst onder de Zijl (=sluis) uit 1583 door; we komen dan in het Grootdiep, voormalige zeehaven van Dokkum. Rechts zien we dan o.a. prachtige, tot woonhuis gerestaureerde, pakhuizen; links is de vroegere zetel van de Fries/Groningse amiraliteit te zien, een gebouw uit 1618, thans museum.
Onder de kettingbrug door komen we bij de oostelijke dwinger van Dokkums verdedigingswallen. Vandaar komen we in de Zuidergracht. In deze gracht komt de Stroobosser trekvaart uit (links) - er is daar nog een rolpaal te zien. Via de Baantjegracht (vroeger lijnbaan), aan beide zijden gemarkeerd door oude korenmolens, wordt het vertrekpunt in het Kleindiep weer bereikt.
"De Herinnering": replica van 19e eeuwse snik
Deze schuit of snik is in 1980 gebouwd op scheepswerf 't Kromhout te Amsterdam in opdracht van de Stichting Stamboek Ronde- en Platbodemjachten met financiële medewerking van het Prins Bernhard Fonds en de Stichting Floriade 1982. Ze was daarna eigendom van het Nederlands Scheepvaartmuseum in Amsterdam, die het vanaf 1984 in bruikleen gaf aan een enthousiaste groep Dokkumers. De trekschuit werd in 1995 formeel in eigendom overgedragen aan een daartoe door J.H. Boorsma opgerichte stichting Gebroeders Abels, waarin ook het streekmuseum Het Admiraliteitshuis vertegenwoordigd is. De stichting ontleent haar naam aan de avontuurlijke Dokkumer broers Jan en Fokke Abels. Deze behoorden in de tweede helft van de 16e eeuw tot de eerste watergeuzen en op 1 april 1572 deden zij mee aan de bezetting van Den Briel.
Trekschuit "De Herinnering" is een perfecte reconstructie op ware grootte van een 19de eeuwse Friese trekschuit.
De lengte is ongeveer 12 meter, de breedte 2,80 meter. De ingang verdeelt de schuit in een ruim (tweede klasse) met zitplaatsen voor ongeveer 20 personen, en een roef (eerste klasse) voor 10 reizigers.
Geschiedenis van de trekschuit in het algemeen
Trekschuiten (snikken) zijn lange, slanke scheepjes, die zoals de naam al zegt, werden voortgetrokken door éen of meerdere paarden of door de mens zelf. Zij dienden voor vrachtvervoer en bovenal personenvervoer en werden gebruikt op smalle kanalen met een jaagpad ernaast. En doordat zij niet afhankelijk waren van wind of gunstig tij, kon voor het eerst in de geschiedenis een vervoerssysteem met geregelde vertrek- en aankomsttijden ontstaan. De oorsprong van deze schuit ligt in de 16e eeuw. De eerste trekschuit in Friesland voer in het voorjaar van 1646 tussen Leeuwarden en Harlingen. Dokkum was er snel bij om dit voorbeeld te volgen. Zij had alle belang bij goede verbindingen met andere plaatsen, ten behoeve van haar handel, bierbrouwerijen en niet te vergeten de waterschuiten, die het water haalden uit de Bonifatiusfontein, beroemd om haar goede kwaliteit water.
In de zomer van 1647 kwam de trekweg Dokkum-Leeuwarden gereed en enkele jaren later, in 1656, die van Dokkum naar Stroobos. Om de kosten van deze waterwerken te dekken werden er tolgelden geheven. Toch was voor de passagiers het vervoer per trekschuit redelijk goedkoop.
Het hoogtepunt van het gebruik van de trekschuit lag in het begin van de 19de eeuw. Daarna verloor dit comfortabele, maar langzame, vervoersmiddel geleidelijk terrein aan andere vervoersmiddelen, zoals de diligence, stoomschepen en de trein. Tot in het begin van de 20ste eeuw is de trekschuit in bepaalde delen van ons land nog in gebruik geweest.
De belangrijkste kenmerken
Oorspronkelijk was de schuit open. Dit beviel niet, getuige het oude rijmpje: In dese schuyt men sat te bloot, als son en regen daerop goot.
Men maakte daarop een eenvoudige opbouw met gesloten dak en zijkanten die met zeildoek konden worden afgesloten (de tent).
In de 18de eeuw werden de trekschuiten van een houten opbouw voorzien, met daarin vensters en vaak een afzonderlijke, kleine ruimte voor de 'betere stand', die met deurtjes was gescheiden van de voor het gewone volk bestemde ruimte (respectievelijk de roef en het ruim).
Meestal was er naast de korte mast ook een lange, bedoeld om de jaaglijn omhoog te kunnen houden bij het passeren van obstakels.
Voor het nemen van bochten werd gebruik gemaakt van rolpalen, die aan de binnenkant van de bocht stonden. Het touw kon aldus langs de rol in een hoek getrokken worden.
Vertrektijden en kosten vroeger
Al gauw was er een levendig vervoer naar de verschillende plaatsen in de omtrek. Men vertrok op vaste tijden vanuit Dokkum. Als onderweg echter een boer mee wilde, kon dit ook: hij liet zich met een bootje naar de kant van de trekschuit komen en klauterde naar binnen.
Rond 1800 was het vervoer van Dokkum naar Leeuwarden als volgt geregeld:
Afvaart 's morgens om 6 en 9 uur; verder 's middags om 12 uur en 16 uur.
De vracht voor éen persoon was acht stuivers; een brief kostte anderhalve stuiver. Er was ook een dienst op Harlingen: vertrek vanuit het Kleindiep 's morgens om 9 uur. De vracht was hier 17 stuivers per persoon en 3,5 stuivers voor een brief. Verder waren er drie diensten op Stroobos (9 stuivers per persoon) en twee diensten met retour op Kollum (5 stuivers per persoon enkele reis).
Scheepsjager en zijn paard
Elke stad had eigen paarden ter beschikking en leende of verhuurde die aan veerschippers. Dit waren paarden van redelijke kwaliteit, in tegenstelling tot de magere scharminkels die door de scheepsjagers in het vrije bedrijf werden gebruikt.
Het paard was getuigd met een trekhout: een dwarshout achter het zadel, waaraan een lijn vlug belegd kon worden.
Deze site hoort frames te bevatten. Ziet u geen frames, klik dan hier.