Praktische tips voor het vissen met de vaste hengel:
In sterk stromend water gebruikt men lood wat op een
geconcentreerde plek op de lijn zit. Hier voor gebruikt men
druppellood. Dit lood zinkt ook vrij snel t.o.v. styl lood.
Pennetjes met een drijfvermogen tot 0,75 gram worden uitgelood
met een combinatie van styl en hagellood. Bij het uitlooden
probeer je maximaal drie loodjes op de lijn te zetten i.v.m.
het in de knoei komen bij het landen van de vis.
Het onderste loodje (hagelloodje) doet dienst als
verklikkerloodje.
Zwaardere lijnen worden uitgelood met een combinatie van
druppellood en hagellood. En ook hier weer de beperking van
maximaal drie.
Druppellood heeft een hoge zinksnelheid, dus ideaal bij
stromend en diep water.
Het hagellood is ook hier weer de beet verklikker.
Bedenk wel dat het lood hier een remmende werking heeft op de
aanbeet, zodat meestal alert gereageerd zal moeten worden.
Wil je de tijd hebben om op een aanbeet te reageren, ben je
meer gebaat bij een uitloding, waarbij meerdere loodjes over
de gehele lijn verdeeld zijn.
De aanbeet zal gelijkmatiger doorgegeven worden.
Op dagen dat de vis slecht bijt zal dit systeem minder succes
hebben dan met een geconcentreerde uitloding.
DUS VIS MET EEN GECONCENTREERDE LOOD VERDELING OM TOCH SNEL
TE KUNNEN REAGEREN.
Het uitloden gebeurt zo dat het puntje van de antenne net boven
water staat. Het is dus echt fout als een deel van het lichaam
nog boven water staat.
Door het op de lijn knijpen van het lood pletten we hoe zacht
het lood ook mag zijn altijd de lijn.
Na het uitloden schuiven we het lood een meter omhoog en
knippen het onderste deel van de lijn om een eventuele breuk
te voorkomen.
STYLLOODNUMMER GEWICHT( in gr.)
7 0,010
8 0,017
9 0,025
10 0,035
11 0,048
12 0,064
13 0,082
14 0,102
15 0,126
16 0,152
18 0,219
20 0,302
Het uitpeilen van het water.
Zet een naar vermoeden juist tuigje aan de hengel.
Doe een dieptelood aan de haak. Het uitpeilen doen we recht
onder de hengeltop. De pen wordt nu ingesteld op de
vermoedelijke diepte. Laat het peillood rechtstandig onder de
top in het water zakken. Onder het gewicht van het peillood
staat de top krom gebogen. Als het lood de bodem raakt zal de
top weer recht gaan staan. We schuiven de dobber net zo lang
dat bij het uitlooden het puntje van de dobber boven water
staat.
We hebben nu zo uitgelood dat de haak op de bodem staat. Dit
is een prima afstelling om het vissen te beginnen.
We gaan nu voor en achter de vis stek peilen om te zien of de
bodem hier recht verloopt en niet in een kuil of in een
richel.
Het mooiste om te vissen is een vlak stuk bodem. Dit stuk
peilen we af door zowel links, rechts, voor en achter het
uitgepeilde punt de bodem af te peilen.
Hebben we een mooi stuk gevonden dan is het noodzaak om het
peilen te herhalen met een licht peilloodje om het wegzakken
van het zwaardere peillood in de modder te niet te doen.
Maak dus altijd een paar peilloodjes met een verschillend
gewicht.
Het is handig direct na het peilen de gevonden waterdiepte te
markeren, zodat al verschuiven we de dobber vele malen
eenvoudig teruggevonden kan worden.
Het markeren kan d.m.v. een elastiekje of een stukje tape op
de hengel, of door een markering van typex op de lijn welke er
met een doekje en thinner weer af te halen is.
Drijven (stromend water).
Het drijfvermogen van de gekozen dobber.
Hoe komen we hier achter?
Laat het tuig zonder peillood vrij drijven. We maken een paar
driftjes op de eventueel aanwezige stroming. Door met de
hengeltop de dobber tegen te houden kunnen we ook eens
proberen deze stil te leggen. Als de dobber te licht was voor
de stroming, dan is het al gauw te zien aan het schuin staan
en zijn verwoede pogingen uit het water te klimmen.
In dat geval zal naar een ander zwaarder tuig moeten
worden overgestapt.
Aasaanbieding in stilstaand water.
Slepen.
We kunnen door bijv. door het een tergend langzaam en in een
vloeiende beweging verplaatsen van de hengeltop, de vislijn
verslepen. Het aas zal zich dan over het voer en tussen de
azende vissen door verplaatsen.
Dit verplaatsen moet wel tergend langzaam gebeuren om de vis
geen argwaan te laten krijgen. Hoe traag? Wel, u doet het goed
als de dobber zo langzaam verplaatst wordt dat je het zelf
nauwelijks in de gaten hebt.
Plagen.
Hierbij wordt de dobber zo langzaam mogelijk met korte rukjes
voortbewogen, zodat het aas als het ware over de bodem
voorthuppelt.
Plagen gaat het beste met een slank model pen, waarbij we
dienen te beseffen dat de plaats van het bovenste oogje
bepalend is voor het gedrag van de pen als er met de hengeltop
aan de lijn wordt getrokken.
Als we de pen i.p.v. door het bovenste oogje, vastklemmen met
een ringetje dat we uit een stukje siliconenslang geknipt
hebben, dan kunnen we door de plaatsing van dit ringetje te
veranderen het gedrag van de pen beïnvloeden.
Schuif bijv. het ringetje maar eens halverwege de pen. Als we
nu met de top aan de lijn trekken zullen we de pen uit het
water zien klimmen. Het aas zal nu over de bodem huppelen.
Onderstroming.
Als we niet zeker zijn of er een onder stroming is, dan doen
we er goed aan eens links en rechts van de voerplek te gaan
vissen.
Loodverdeling in stilstaand water.
Een piepklein loodhageltje op 20 cm van de haak als
beetverklikker. De rest van het lood op een geruime afstand
van de haak, zodat een aanbijtende vis niet direct de
weerstand van het grote lood voelt als hij met het aas
wegzwemt.
Loodverdeling in stromend water.
Lood is nodig om het aas op diepte te brengen en ondanks de
stroming daar te houden.
Hoe meer stroming, hoe meer lood (en dus een grotere dobber)
we moeten gebruiken om het aas op diepte te houden en hoe
dichter we het lood bij de haak moeten plaatsen.
Bovendien doen we er goed aan het lood zoveel mogelijk op een
plaats te concentreren.
Vissen in stromend water.
Het vissen in stomend water gebeurt met dobbers met een groot
drijflichaam. Dit wordt bereikt met ronde en buikige dobbers.
Geneer je niet om ook eens extra zware dobbers te proberen.
Maak een zetje tot een drijfvermogen van 7 gram.
In stromend water kunnen we een zogenaamde drift maken. De
lijn wordt hierbij telkens tegengesteld aan de stroomrichting
ingelegd, waarna we hem vrij met de stroom laten meedrijven;
dit is de eenvoudigste manier van driften.
Deze manier is niet erg gunstig omdat de vis met de kop tegen
de stroom in zal blijven liggen,en zo het aas te pakken.
Hierop is een uitzondering , het invers driften.
Vaak wordt door het snelle middenwater, dat is de waterlaag
tussen de oppervlakte en de bodem, de aasaanbieding nadelig
beïnvloed. Men moet er voor zorgen dat het aas voorop in de
stroom wordt aangeboden. Er mag dus geen bocht (met de stroom
mee) in de lijn komen. Om dit te bereiken, kan heel goed een
tweede druppelloodje halverwege de diepte van de lijn
geplaatst worden. Het is wel even oppassen bij het inleggen
van de lijn.
Dat moet altijd met een strakke, gestrekte lijn gebeuren,
omdat we anders problemen krijgen met de verzwaarde lijn.
Het invers driften.
Dit geeft veelal resultaten als de vis erg traag met de
aanbeet is.We laten in de stroming de pen en het lood
opzettelijk vooraf gaan aan het aas. Om deze techniek met zijn
vertragende aasaanbieding te bewerkstelligen, geven we de
dobber zo'n 50 cm overdiepte. Een of meerdere loodhagels (naar
gelang de stroomsterkte) plaatsen we op ongeveer 20 cm van de
haak, zodat dit lood over de bodem zal slepen en zodanig het
aas zal afremmen. Ook zullen we , omdat het lood de dobber
onder zal trekken, een of meerdere loodhagels van de lijn
afhalen, dit om meer drijfvermogen te hebben.
Email: sigo_roza@hotmail.com