Het toenemend ik-besef vraagt in deze periode om veel ondersteuning bij de ontwikkeling van een realistisch en positief zelfbeeld. Dit is ook bij uitstek de periode waarin kinderen door spel laten zien wat zij oppakken uit de socialisatie in gezins- en familieverband.
Als gevolg van het toenemend ik-besef worden kinderen zich bewust van de eigen kwetsbaarheid. Hierdoor hebben ze nogal eens last van angstgevoelens. Ook is er in deze periode vaak sprake van sterk wisselende emoties.
Jonge kinderen uiten zich heel veel met hun lichaam en hebben grote behoefte aan lichamelijk contact. Door kinderen de gelegenheid te geven gevoelens en gedachten te uiten, er met elkaar over te praten, leren ze met eigen gevoelens en gedachten om te gaan. Deze ondersteuning door volwassenen is niet in elke groep gebruikelijk.
Kleuters zijn vooral geïnteresseerd in de gezinsleden en wat er thuis gebeurt. Ze hechten zich daarnaast in toenemende mate aan personen buiten het gezin (juf, klasgenootjes). Als ze die tenminste als `veilig' ervaren, er vertrouwen in hebben.
Kleuters zijn meestal nog te zeer op zichzelf gericht om zich in te kunnen leven in de ander. Ze gaan ervan uit, dat de ander net zo denkt en voelt als zij. Langzamerhand beginnen ze overeenkomsten en verschillen op te merken. Ze ontdekken het anders-zijn van de ander. Zeker in situaties waarin kinderen in contact komen met een omgeving waarin de verschillen samenhangen met etnische verschillen. Deze ontwikkeling kunnen leraren stimuleren door regelmatig sociaal gevoelig gedrag en het inlevingsvermogen te versterken.
Verder leren de kinderen al doende om te gaan met conflicten, afspraken en regels. En ontdekken ze het belang daarvan. Met name in de kleutergroepen gaan er vaak geen vijf minuten voorbij zonder 'sociaal verkeersongeval'. Deze situaties zijn belangrijke oefenmomenten voor het leren omgaan met conflicten.
Iedere kleuter brengt een eigen wereld met zich mee. Met name de school brengt hen in aanraking met andere opvattingen en gewoonten. Kleuters laten zich erg gemakkelijk beïnvloeden. Zowel positieve als negatieve invloeden krijgen alle ruimte, want waarden en normen beginnen zich nog maar net te ontwikkelen. Goed en slecht zijn nog vage begrippen en gedrag wordt beoordeeld op de materiële gevolgen en niet op de achterliggende bedoelingen. De dagelijkse praktijk biedt volop aanknopingspunten om kinderen te laten zien en ervaren dat mensen soms verschillende opvattingen hebben.
Naarmate de verschillen tussen thuis en `buiten' groter zijn of als groter beleefd worden door de ouders, zijn kinderen zich soms eerder bewust van `wat hoort en wat niet'.
Leerlijn voor groep 3/4