Hij is terug van weggeweest. Een ketter in oude--muziekland, die gek werd van die platte niks-aan-de-hand-muziek. Maar zie, na zich te hebben opgewerkt tot de exponent van zowel de gecomponeerde als de geïmproviseerde hedendaagse blokfluitmuziek keert hij terug in de moederschoot: het verlangen naar eindelijk weer eens een paar mooie noten werd hem te machtig.
De blokfluitist gaat in januari een CD met louter Vivaldi opnemen en is in februari in het Netwerk te horen met een Frans barokprogramma. Daarnaast maakt hij voor een samenwerkingsverband tussen
Channel Classics en Moeck tien CD's met daarop een anthologie van het ijzeren repertoire voor blokfluit. Drie zijn er al in de handel, een vierde staat op stapel. Volgend seizoen is een serie van vier concerten in het Amsterdamse Concertgebouw gepland met bewer-kingen van barokmuziek voor blokfluit, waarvan ook CD's zullen verschijnen.
Alsof dat allemaal nog niet genoeg is heeft hij het Stimuleringsfonds warm gemaakt voor een grootschalig project, waarbij zowel de radio als de televisie betrokken zouden moeten worden. De bedoeling is om Nederland als blokfluitland bij uitstek in kaart te brengen. Er moet een archief komen met daarin materiaal van alle Nederlandse blokfluitmuziek en alle blokfluitisten.
Maar de hedendaagse muziek is bepaald niet afgezworen: onlangs leverde Francesco Donatoni twee splinternieuwe stukken bij hem af: een compositie van Isang Yun is onderweg. Daarnaast werkt hij aan een catalogus met daarin de complete gegevens van alle hedendaagse blokfluitmuziek die op het ogenblik in de wereld te vinden is. Last but not least verscheen onlangs het derde en laatste deel van The Modern Recorderplayer zijn naslagwerk voor de blokfluittechniek. Wie is deze duizendpoot?
Ik heb besloten dat ik voorlopig toch maar blokfluitist blijf
Aan het woord: Walter van Hauwe
Jolande van der Klis
| Nuovo Nieuws |
| Flauto Nuovo |
" Ik kreeg mijn eerste lessen op de blokfluit toen ik een jaar of acht was in Delft. Mijn vader. Pierre van Hauwe had daar in opdracht van de gemeente een muziekschool opgezet. Na bestudering van verschillende methoden was zijn keus op Orff gevallen. Uiteindelijk heeft hij zijn eigen blokfluitmethode gemaakt, vooral gebaseerd op het samenspel. Ik weet dus niet anders dan dat ik als kind heb samengespeeld.
Aan die muziekschooljaren heb ik alleen maar goede herinneringen, maar een goede voorbereiding op een professionele studie was het bepaald niet. Dat bleek wel toen ik eenmaal op het conservatorium bij Frans Brüggen ging studeren: er waren een heleboel heel belangrijke dingen waarvan ik nog nooit had gehoord.
Eigenlijk ben ik vanzelf op het conservatorium terecht-gekomen. Alhoewel ik ook wel andere instrumenten ging bespelen, zoals gitaar, saxofoon, en later ook piano, was er nooit een reden om met blokfluitspelen op te houden. Het ging ook ontzettend gemakkelijk: ik luisterde veel naar de platen van Frans en speelde die dan na, de Vivaldi-concerten bijvoorbeeld. Via connecties van mijn vader kon ik op mijn twaalfde een keertje met een orkestje Vivaldi voor de radio spelen.
Het ging me goed al, veel beter dan later, maar ja, gezegend zijn de onnozelen, nietwaar. Ik kon er ook in wegvluchten, ik was een beetje een Einzelganger en thuis was er altijd het rumoer van zes kinderen. Ik was waarschijnlijk ook een beetje een zelfingenomen knaapje, soms moet ik daar trouwens nu nog voor oppassen. Ik was echt zo'n hijgertje, heel vervelend voor de omstanders, maar godzijdank was ik het, want wat ik toen spelenderwijs aan uren heb geïnvesteerd, daar profiteer ik nu nog steeds van.
Vanaf mijn elfde jaar zat ik gewoon acht uur per dag op dat ding te spelen, wat er ook gebeurde. Omdat ik het leuk vond, maar ook omdat ik natuurlijk iets beter wilde kunnen dan alle anderen, en met name beter dan mijn vader. En daar was heel veel voor nodig. Ik koos dus een terrein waarop ik hem zou kunnen verslaan: de blokfluit. Maar gek genoeg ben ik later toch in de pedagogie terechtgekomen. Toen was dat wel het laatste wat ik wilde.
Blamage
Frans was mijn idool en is in feite nog steeds mijn inspirator, alhoewel hij zich grotendeels uit de blokfluitwereld heeft teruggetrokken. Maar ik besef heel goed dat als Frans er niet geweest was de blokfluitwereld er totaal anders had uitgezien. Hij heeft mensen geforceerd om anders over de blokfluit na te gaan denken en dat heeft onomkeerbare gevolgen gehad.
Maar een eigenzinniger leraar dan Frans kun je je niet voorstellen: zijn psychologische begeleiding was moeilijk te doorgronden. Hij stuurde je gewoon het bos in en dat heeft niet voor iedereen gunstig uitgepakt. Maar voor mij was hij ideaal, want ik was zelf niets anders gewend dan mijn eigen weg te zoeken. Daarbij was hij heel streng en veeleisend. Niet eens zozeer wat de noten betreft, want een foute noot, dat vond hij zo belachelijk, daar wilde hij niet eens over praten. Maar als je mentaliteit niet goed was, als je niet echt interesse toonde, dan kon je wel inpakken. Als hij steekproefsgewijs bijvoorbeeld vroeg: 'wat doet die noot daar', en je begon je antwoord met 'uh', dan was dat een blamage. Je moest daar een verhaal over weten te vertellen.
Het ging in de lessen altijd over cryptische zaken, zo van: 'je moet doen of je een ballon bent', of: 'als je uitblaast moet je eigenlijk naar binnen blazen'. Voor mij was dat meesterlijk, want ik had juist altijd heel concrete dingen zitten doen. Frans heeft me voor het eerst in contact gebracht met de fantasie, of althans met het in kaart brengen ervan. Zelf was ik daar als echte doener waarschijnlijk nooit op gekomen.
Via Frans kwam ik in contact met Kees Boeke, die al vanaf zijn twaalfde een privé-leerling van Frans was. Het eerste wat we 'samen deden was het Vierde Brandenburgs Concert met het Haarlems Jeugdorkest. We bleken goed bij elkaar te passen, dat wil zeggen, beiden dachten we dat we de beste van de wereld waren. Maar vanaf het eerste uur ontstond er een vriendschap omdat we meteen een soort rolverdeling vonden:
Kees was de intellectueel - en kon trouwens op dat moment tot mijn verbijstering beter spelen dan ik - en ik was de ijverige technicus. Dat is tot het eind toe zo gebleven; Kees had de ideeën en ik voerde ze uit, vanzelfsprekend nadat ik er het mijne aan had toegevoegd.
Het voornaamste wat we van Frans leerden was: blokfluit spelen is een mentaliteit. Al het andere kwam daarna; het instrument was minder belangrijk, en de literatuur was sowieso tweederangs, zeker toen. Bij die mentaliteit hoorde ook dat je niet deed wat de anderen al gedaan hadden, je moest iets nieuws verzinnen. Voor ons was dus de grote vraag: wat konden wij dat Frans, ons grote idool, niet kon? Dat was maar één ding: hij kon in zijn eentje niet op twee blokfluiten spelen.
Wij zijn ons dus gaan toeleggen op muziek voor twee blokfluiten. We zochten en vonden onbekend repertoire in Parijs en richtten samen met Wouter Mö11er en Bob van Asperen het Quadro Hotteterre op. We hadden meteen suc-ces en ontvingen zelfs al vóór ons eindexamen een Edison. Het ging allemaal heel snel.
Ik had me voorgenomen om vóór mijn 21e afgestudeerd te zijn. Kees was wat jonger dan ik en zat nog in de eind-examenklas gymnasium, maar hij had dan ook een heel andere achtergrond dan ik. De familie Boeke zit vol met musici, en Kees zat al op zijn vijfde met een partituur op schoot Bruckner mee te lezen. Een hele hoop dingen kwam hem gewoon aanwaaien. Ik moest er dus ook flink tegenaan, want we hadden afgesproken: we doen dan-en-dan samen een solo-examen. Maar het bleek dat je geen solo-, dus een C-examen, kon doen zonder eerst een B-examen, een onderwijsakte, gedaan te hebben. Toen hebben we gezegd: 6dan doen we '5 ochtends B en '5 middags C en anders hoeft het voor ons met meer'. En zo hebben we in 1969 eindexamen gedaan. Enorm blasé, als je er nu op terugkijkt. Maar we hadden tenslotte die Edison al.
Tongangst
Frans heeft relatief maar kort les gegeven en heeft ook maar een handjevol mensen afgeleverd. Van die generatie professioneel denkende blokfluitisten zijn Kees en ik degenen geweest die het gedachtengoed van Frans voor een belangrijk deel in kaart hebben gebracht. Het opschrijven ervan heb ik voor mijn rekening genomen.
Ik heb me sowieso jarenlang fanatiek met de techniek van de blokfluit beziggehouden. Ook omdat het stotteren mij vroeger ontzettend in de weg heeft gezeten. De eerste twee jaar met Frans waren wat dat betreft een ramp. Ik kon nauwelijks een stuk beginnen het zat gewoon vast. Frans ging dat achter me staan en gaf me een tik tussen mijn schouderbladen. Als ik dan eenmaal begonnen was, dan ging de rest vanzelf, als een wekker die afloopt. Maar dat was natuurlijk nauwelijks een oplossing en ik heb alles gedaan om van die tongangst af te komen. Dat is aardig gelukt, al blijft het oppassen. Ik heb nogal eens de neiging om te snel te spelen, ook omdat ik een makkelijke vingertechniek heb. Maar het is net als met het spreken: als je je eigen gedachten niet meer kan bijhouden ga je struikelen. Toch is dat waarschijnlijk wat me zo aantrekt in de blokfluit: het is het snelste blaasinstrument ter wereld.
Kort na het eindexamen vroeg Frans ons voor een ensemble met drie blokfluiten, Sour Cream. De inspiratie daarvoor had hij opgedaan tijdens een van die anti-concerten die je in die tijd had. We speelden toen gedrieën met Louis Andriessen in de Doelen. In hetzelfde concert speelde Frans geloof ik ook met de Outsiders en Wally Tax. De bedoeling van Louis was dat in zijn stuk - net als in Haydns afscheidssymfonie - iedere musicus die klaar was het podium zou verlaten. Het publiek begon steeds meer te protesteren, helemaal toen uiteindelijk bleek dat alleen Frans, Kees en ik overbleven, die achter het orkest al die tijd op gillende sopraantjes een bepaalde canon hadden zitten spelen. De titel zal ik nooit vergeten: Wachten voor het witte huis totdat hij naar buiten komt, typisch een verzinsel van Louis. Dat onverstoorbaar doorspelen voor een schuimbekkend publiek, dat was eigenlijk het begin.
Met moderne muziek was ik al vroeg in aanraking gekomen door de concerten van Frans. Bijvoorbeeld Sweet van Louis Andriessen leerde ik op mijn 15e of 16e jaar kennen. Ik vond dat stuk fantastisch, het was het echt helemaal, ik was er dagen door van de kaart. Tijdens mijn studie kwam Berio's Gesti erbij en dat ging nog veel verder. Andriessen, dat waren in feite nog gewoon rare noten, maar Berio, daarin ging het om lucht en stem, dus niks geen noten. Het boeide me buitengewoon, ook doordat zo'n stuk een interpretatie nodig had.
Het gekke is, de barokmuziek van onder anderen Hotte-terre betekende hetzelfde voor ons als die moderne muziek. Pas later heb ik me gerealiseerd dat ik met oude muziek bezig was. We verloren ook al heel snel onze interesse in Telemann en Händel, dat was wel oude muziek, in de zin van oude koek. Later kwam die interesse wel weer terug, maar opdat moment wilden we juist nieuwe en spannende dingen doen. En of we nu Berio speelden of Hotteterre, het was allemaal even avon-tuurlijk. De problemen die je moest oplossen waren in wezen hetzelfde, want niemand kon je vertellen hoe het moest klinken. Ook Frans niet, want voor hem was het net zo goed nieuw.
Nu is dat trouwens nog steeds zo: bij ieder nieuw stuk moet je je afvragen: welke taal spreekt deze componist nu weer. Het blijft dus boeien. Alleen het allereerste blind rondtasten bij een nieuw stuk vind ik niet leuk, het echte huiswerk. Maar als ik het muzikale lijntje eenmaal te pakken heb - want uiteindelijk is het toch steeds hetzelfde wat je erin zoekt en ook vindt, namelijk mooie muziek, iets wat appelleert aan je eigen verhaal - dan laat ik dat lijntje niet meer los. Mooi bedoel ik dan in de zin van evenwicht tussen spanning en ontspanning. Maar het moet wel te maken hebben met mijn eigen gevoelshuishouding. Als het me raakt, en me verandert, hoe weinig ook, dan is dat een mooi ding. Het klinkt mis-schien dramatisch, maar daar komt het in essentie wel op neer.
Niks-aan-de-hand-muziek
Een tijd lang heb ik het heel moeilijk gevonden om diezelfde emotie in de oude muziek te ervaren. Behalve bij de echt oude muziek, Ciconia en zo, want die middeleeuwse wereld vind ik op zich al fascinerend en exotisch, al heb ik er eigenlijk geen idee van hoe dat gespeeld moet worden. Maar van barokmuziek werd ik toch bij tijden wijle wel heel erg kriebelig en boos; die dunne, platte niks-aan-de-hand-muziek, daar werd ik helemaal gek van. Het is eigenlijk best begrijpelijk dat daar aan het eind van de 18e eeuw het mes is ingegaan: weg ermee.
Maar ik besef dat er iets anders tegenover staat: de reto-riek en het maniërisme, dat is natuurlijk ook niet niks. Er zitten fantastische kanten aan: de eenvoud, de vanzelfsprekendheid ook van voorhouding en oplossing, die logische regels, dat het een halve secunde is en niet iets anders. Het is een ijzersterke formule, popmuziek heeft dezelfde harmonisehe structuren en dat is niet voor niks. Toch zijn er momenten dat ik die muziek niet kan uitstaan, dan vind ik het zonde om daar mijn energie aan besteden.
Er komt nog iets bij: aan de oude muziek kun je niets meer veranderen, die ligt vast. Het ligt dus ook vast dat er nauwelijks een goede barokcomponist is die de moeite heeft genomen om een substantieel stuk voor de blokfluit te schrij-ven. Ze hebben het instrument gebruikt, Vivaldi heeft wel wat gecomponeerd, maar dat zijn in feite effectstukken. Alleen Telemann, die heeft er echt moeite voor gedaan. Verder niemand, en dat is toch een heel magere oogst.
Maar in de hedendaagse muziek is, in tegenstelling tot de meeste andere barokinstrumenten, de blokfluit door de inzet van een handvol mensen tot een modern instrument gemaakt. En daar valt nog heel wat te stimuleren, zowel in de gecom-poneerde als in de geïmproviseerde sector. Toen ik een jaar geleden bij het Maarten Altena Ensemble kwam - een groep die zich deels bezighoudt met jazz en deels met geïmpro-viseerde muziek - moest ik me nog echt verdedigen tegenover beulen als Peter van der Berg saxofoon en Wolter Wierbos trombone. De enigen die er wat in zagen waren Maarten en ik. Maar toen ik eruit stapte omdat de agenda's met geen mogelijkheid op elkaar af te stemmen vielen was de stemming geheel omgeslagen. Ze wilden er per se weer een blokfluit bij, niet vanwege mij, maar vanwege het geluid. Michael Barker heeft nu mijn plaats ingenomen.
Een ander voorbeeld: ik ben net door de VARA-matinee gevraagd om een opdracht te geven aan een componist voor een orkestwerk met blokfluit. Dat is toch een overwinning voor het instrument. Ik vind het heel belangrijk dat die dingen gebeuren, anders hoeft het niet meer voor mij. Want het gevoel van: waar ben ik in godsnaam mee bezig, dat is natuurlijk bijna chronisch. Ik heb er al 25 jaar opzitten, dus soms denk ik: waarom ben ik nog geen zestig, dat kan ik er tenminste mee ophouden. Soms wil ik even niet meer. Dat is niet zo gek als het klinkt: Kees is inmiddels olijvenboer in Italië' geworden, Frans dirigent...
Een warm bad
Na drie jaar uitsluitend moderne muziek had ik er ontzettende behoefte aan om weer eens drie mooie noten achter elkaar te spelen. Mooi in de klassieke zin dan. Dat heeft misschien ook te maken met de levensfase waarin ik verkeer: nog niet zo lang geleden ben ik vader geworden. De wereld is er daardoor heel anders uit gaan zien. Vroeger zag ik mezelf als het begin en het einde van alles. Dat is nu niet meer zo, er is iets heel belangrijks bijgekomen. Daardoor hebben de dingen om mij heen een andere importantie gekregen: ze hoeven niet meer zo spannend en hektisch te zijn om mijn leven interessant te maken. Ik kan nu ook meer genieten van de harmonie in barokmuziek, zo ongeveer als van een warm bad. Die nieuwe mildheid heeft ook geleid tot de ontdekking dat het niet altijd òf-òf hoeft te zijn. De combinatie van en moderne en oude muziek blijkt heel goed te doen. Dat stemt tevreden. Dus ik heb besloten dat ik voorlopig toch maar blokfluitist blijf.
Uit: "Tijdschrift voor oude muziek" nr. 4 1992.
| Nuovo Nieuws |
| Flauto Nuovo |