Voor- en achtervoegsels zijn erg belangrijk en maken de taal heel flexibel. De nuttigste volgen hieronder. Enkele hiervan zijn in feite gewone woorden die daarom ook zichzelf worden gebruikt (zoals ne = niet), maar de meeste zijn echte voor- of achtervoegsels en kunnen dus alleen als zodanig gebruikt worden en niet als opzichzelfstaande woorden.
Voorvoegsels
des- |
drukt directe tegenstelling uit: des-agreabla = onaangenaam; des-facila = moeilijk; des-avantajo = nadeel. |
dis- |
drukt uiteen(gaan) uit: dis-ruptar = uit(een)breken; dis-semar = (uit)zaaien. |
ex- |
ex-, wijlen, gepensioneerd: ex-prezidanto; ex-oficiro. |
mi- |
half, semi-, demi-: mi-horo = een half uur; mi-cirklo = halve cirkel. |
mis- |
drukt verkeerde handeling uit: mis-pronuncar = verspreken; mis-uzo = misbruik. |
ne- |
on-, im-, ir-, non-: ne-posibla = onmogelijk; ne-populara = impopulair. |
par- |
wordt gebruikt bij werkwoordelijke stammen om grondige handeling uit te drukken: par-lektar = geheel lezen. |
pre- |
pre-, voor: pre-dicar = voorspellen; pre-nomo = voornaam. |
pseudo- |
pseudo-, vals: pseudo-religioza = pseudo-religeus. |
retro- |
retro-, terug- (gebruikt met werkwoordsstam): retro-irar = teruggaan; retro-tirar = terugtrekken. |
ri- |
drukt herhaling uit (gebruikt met werkwoordsstam): ri-facar = opnieuw doen; ri-elektar = herkiezen. |
sen- |
-loos, zonder: sen-denta = tandloos; sen-avantaja = zonder voordeel. |
stif- |
stief-: stif-matro = stiefmoeder. |
vice- |
vice-, loco-: vice-prezidanto = vicepresident |
Achtervoegsels
-ach- |
geeft ongunstige of negatieve betekenis weer: hundacho = straathond (mormel); infantacho = blaag. |
-ad- |
geeft herhaling of voorturende handeling weer (gevoegd aan werkwoordelijke stammen): frapadar = blijven slaan, frapado = kloppartij; parolado = redevoering. |
-ag- |
is stamwoord van het woord agar (handelen) en wordt gebruikt bij zelfstandige naamwoord (vooral gereedschap) om een werkwoordelijke betekenis te geven aan het zelfstandig naamwoord: martelo (hamer), martelagar = hameren. |
-aj- |
(toegevoegd aan bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord) duidt iets aan dat de kwaliteit bezit of is gemaakt van materiaal dat ervoor staat: belajo = mooi voorwerp; metalajo = iets van metaal; (toegevoegd aan overgankelijk of overgankelijk én onovergankelijk werkwoord) duidt het voorwerp van handeling aan: sendajo = iets dat gezonden is; drinkajo = drankje; dicajo = gezegde; (toegevoegd aan onovergankelijk werkwoord) geeft het resultaat van het door het werkwoord uitgedrukte handeling weer brilajo = glinstering, schijnsel; existajo = iets dat bestaat. |
-al- |
relaterend aan: nacionala = nationaal; autunala = herfstig, herfstachtig; naturala = natuurlijk; manuala = manueel. |
-an- |
achter zelfstandig naamwoord geeft dit een aanhanger, lid, of inwoner van aan: senatano = senator; klubano = klublid; vilajano = dopeling; achter bijvoeglijk naamwoord geeft dit iets of iemand behorend bij aan (meestal bij namen van landen): japoniana = japans; nederlandana = nederlands. |
-ar- |
geeft een groep of verzameling voorwerpen aan: homaro = mensheid; libraro = biblioteek, boeken kollektie; hararo = haar; mutonaro = kudde schapen. |
-ari- |
geeft voorwerp of ontvanger van handeling aan: pagario = begunstigde. |
-atr- |
-ig, -achtig: metalatra = metaalachtig, bluatra = blauwig. |
-e- |
gekleurd als, de kleur hebbende van: orea = goudkleurig; oranjea = oranjekleurig. |
-ebl- |
-baar: drinkebla = drinkbaar; lektebla = leesbaar; kredebla = geloofwaardig. |
-ed- |
-vol, inhoud van: glasedo = een glas vol; manuedo = een handvol. |
-eg- |
ekstreem, zeer groot: pluvegar = gieten, hard regenen, pluvego = stortbui, wolkbreuk; richega = zeer rijk; domego = landhuis, flatgebouw, groot gebouw. |
-em- |
neiging hebben tot (toegevoegd aan werkwoorden): laborema = werkijver; atakema = aanvallend (agressief); parolema = praterig. |
-end- |
iets dat (beslist) gedaan (zal) moet worden: pagenda = te betalen; problemo solvenda = probleem dat opgelost (zal) moet(en) worden. |
-er- |
persoon, of soms dier of ding, die iets uit gewoonte niet beroepsmatig doet (toegevoegd aan werkwoorden): fumero =roker; klimero = klimmer; reptero = kruiper; kantero = zanger. |
-eri- |
een instelling, instituut: distilerio = distilleerderij; bakerio = bakkerij. |
-es- |
geeft toestand of eigenschap aan (als stam van het werkwoord esar, zijn): beleso = schoonheid; infanteso = kindheid, kindzijn; maladeso = ziekte. |
-esk- |
beginnen te -, worden: dormeskar = in slaap vallen; richeskar = rijk worden; sideskar = gaan zitten. |
-esm- |
rangtelwoorden: unesma = eerste; duesma = tweede, etc. |
-estr- |
chef, hoofd: urbestro = stadshoofd (burgemeester); postestro = postmeester; navestro = scheepsvoerder (kapitein). |
-et- |
-je, verkleinend, afzwakkend: rivereto = riviertje; libreto = boekje; pluvetar = miezeren (regen); humideta = een beetje dampig. |
-ey- |
plaats voor iets of om iets te doen: kavaleyo = paardenstal; laveyo = wasruimte; koqueyo = keuken. |
-id- |
nakomeling, kroost: Izraelido = Zoon of Dochter van Israel. |
-ier- |
(1) gekarakteriseerd door: kavaliero = ruiter; (2) een boom of plant die aangegeven vrucht draagt: pomiero = appelboom; (3) houder voor iets: kandeliero = kandelaar. |
-if- |
geeft productie of afscheiding van iets aan: sudorifar = zweten; martelifisto = hamermaker. |
-ig- |
maken, transformeren: beligar = mooi maken; petrigar = verstenen; larjigar = verbreden; korektigar = korrekt maken (korrigeren). |
-il- |
geeft instrument of middel om handeling uit te voeren aan (toegevoegd achter werkwoorden): brosilo = borstel; pafilo = geweer; barilo = barikade; ludilo = speelgoed. |
-im- |
breuk: duimo = half; triimo = een derde; quarimo = kwart. |
-in- |
vrouwelijke vorm van een zelfstandig naamwoord: spozino = echtgenote; aktorino = actrice; kavalino = merrie. |
-ind- |
waard om te -, verdient te worden - : respektinda = respektabel; laudinda = lovenswaardig. |
-ism- |
geeft doctrine, systeem of geloof aan: socialismo = socialisme; katolikismo = katolicisme; realismo = realisme. |
-ist- |
geeft beroep aan: dentisto = tandarts; kantisto = zanger (beroeps); ook aanhanger van een partij of doctrine: elitisto = elitist. |
-iv- |
in staat tot, kan iets doen (toegevoegd aan werkwoordelijke stam): instruktiva = instruktief; konvinkiva = overtuigend. |
-iz- |
voorzien van of erop doen: armizar = bewapenen; kronizar = kronen; butrizar = boter erop doen. |
-op- |
zoveel tegelijk: quarope = viertallig, vier samen, gelijk. |
-opl- |
vermenigvuldigend: duopla = dubbel; triopla = drievoudig. |
-oz- |
vol van, bevattend: joyoza = genotsvol; poroza = poreus; kurajoza = volmoedig, heldhaftig. |
-ul- |
mannelijke vorm van een zelfstandig naamwoord: spozulo = echtgenoot; katulo = kater. |
-ur- |
resultaat of produkt van een handeling (toegevoegd aan werkwoordelijke stam): pikturo = schilderij; skulturo = (stand)beeld, sculptuur; aperturo = opening. |
-uy- |
vat, reservoir, doos: violinuyo = vioolkist; sigaruyo = sigarendoos. |
-yun- |
jong van een dier: bovyuno = kalf; katyuno = katje of poesje (jonkie). |