
De meerkoet is een grappige dikke vogel met een in hoofdzaak grijs verenkleed
(op afstand leizwart), een witte bles en groene poten met gelobde tenen.
De witte bles en snavel zijn duidelijke kenmerken, zowel van dichtbij als van veraf.
De kleur van de ogen is rood, maar dat is meestal niet te zien.
Het is een bekende verschijning van moerassen, maar ook in parken,
grachten, sloten en vaarten komt hij veel voor.
Meerkoeten brengen veel tijd door op het water en zwemmen met hun gelobde tenen al van jongs af aan.
Ze duiken vaak naar voedsel en voor ze ondergaan maken ze een 'sprongetje'.
Het menu is in hoofdzaak plantaardig, hoewel er ook visjes, wormen,
weekdieren (slakken) en zelfs jonge eendjes op voorkomen.
De meerkoet vliegt met vlugge, ondiepe vleugelslagen en raakt langzaam op snelheid.
Hij moet enige meters moeizaam over het water rennen voor er genoeg snelheid is om op te stijgen.
Meerkoeten komen in het algemeen niet zo ver het land op als waterhoentjes.
Een grazende meerkoet ziet men soms zijn kop schuin houden om een grashalm op te eten.
Men kan groepen grazende of rustende meerkoeten aantreffen op plaatsen
waar de oevers met gras zijn begroeid.
Het territorium, dat vroeg in het voorjaar wordt bezet, wordt fel tegen indringers verdedigd
en behalve andere meerkoeten vallen ze soms zelfs eenden en futen aan.
Bij dit treffen laten de vogels luide, metaalachtig klinkende geluiden horen.

Het nest bestaat uit riet en biezen en het heeft een dikkere bekleding dan dat van het waterhoen.
Het ligt gewoonlijk tussen het riet op flinke afstand van de oever.
Het wordt bijna alleen door het vrouwtje gebouwd,
terwijl het mannetje nestmateriaal verzamelt.
Beide geslachten broeden.
Het mannetje blijft materiaal aanslepen, ook als de eieren al worden gelegd.
Zo kunnen soms per ongeluk een of meer eieren worden begraven in de nestbekleding.
Het legsel bestaat uit vier tot acht eieren er het broeden neemt 21 tot 24 dagen in beslag.
De jongen blijven drie tot vier dagen in het nest en komen daarna
nog een tijd lang 's nachts terug om door de ouders te worden warm gehouden.
In deze tijd zorgt het mannetje voor het voedsel en het vrouwtje voor de warmte.
In de eerste levensdagen hebben de jongen een rode kop en hals,
maar dit verdwijnt al spoedig als het verenkleed het gehele lichaam goed kan bedekken.
Ze zijn na ongeveer acht weken zelfstandig.
Meestal brengen de ouders twee broedsels groot.
In Nederland zijn meerkoeten standvogels maar exemplaren uit Noord- en Midden-Europa
trekken in de winter naar het zuidwesten.