Site hosted by Angelfire.com: Build your free website today!

Bunzing

Mustela putorius
Marterachtigen

Na de rat was de bunzing vroeger waarschijnlijk
het meest gehate zoogdier van Nederland.
Dat kan niets met zijn uiterlijk te maken hebben.
Als speelgoedbeest zou hij hoog scoren.
Hij heeft een prachtige kop met pientere kraaloogjes.
De leuke witte snoet die langs zijn wangen doorloopt,
wekt de indruk dat hij een masker op heeft.
Zijn witgerande oren zijn kenmerkend en onderscheiden hem
van de andere leden van de marterfamilie.

Zijn vacht is het toppunt van aaibaarheid, nog veel zachter dan die van een kat.
De wollige ondervacht is roomgeel en wordt beschermd door lange, donkere, dekharen.
Hierdoor varieert de kleur van de bunzing van lichtbruin tot bijna zwart.
Tijdens de zomer ligt de wollige ondervacht grotendeels verborgen onder de dekharen.
In de winter staan deze door de dichtere vacht uit,
waardoor het dier er lichter en ronder uitziet.
Het mannetje is iets groter dan het wijfje.

Verder is het dier lenig, speels, behendig en slim.
Ja, de bunzing heeft alles in zich om populair te worden.
En toch heeft hij bij de oudere plattelanders
een reputatie om op te schieten.
Vandaar zijn bijnamen als 'stinkende kippendief' en 'stinkotter'.

De bunzing heeft de twijfelachtige eer om beroemd te zijn om zijn stinkende secreet.
Een walgelijke muskusgeur die hij, via zijn anaalklieren,
bij grote angst op zijn belagers loslaat.
Dit maakt dat het dier nagenoeg geen natuurlijke vijanden heeft.
Als de bunzing zijn staart omhoog heft, gaat alles wat daartoe in staat is op de loop.
Mocht je er onverhoopt een ontmoeten maak je dan snel uit de voeten want zelfs een grote waskracht
zal niet voldoende zijn om het secreet uit je kleding te wassen.
Behalve voor lijfsbehoud gebruikt hij zijn 'parfum' ook om zijn woongebied te markeren.

De bunzing zelf heeft nooit veel moeite gedaan
om zijn imago op te vijzelen.
Dat ligt niet in zijn aard.
Hij blijft altijd zichzelf: een nachtelijke rover
die handig en inteligent genoeg is om van het geijkte patroon af te wijken.
Je kunt nooit zeggen: zó doen bunzings altijd.
Het is eerder een handige scharrelaar die het leven neemt zoals het komt.
Als hij bijvoorbeeld een kippenhok treft dat niet
helemaal goed is afgesloten, dan grijpt hij zijn kansen.
Een slapende kip is voor hem geen partij.
Hij bijt haar dood en sleept haar het hok uit.
Dan zuigt hij het bloed eruit zodat de prooi goed blijft,
en gaat dan terug voor een tweede of derde kip.
Ook kan het zijn dat hij een ei komt stelen.
Als het zo uitkomt voert hij het tussen kin en borst af,
maar soms ook slobbert hij het ter plekke leeg.

Iets kleiner dan de bunzing is het fret, een tamme verwant die vroeger
door stropers en jachtopzieners werd gebruikt voor de konijnenjacht.
Vermoedelijk stamt dit dier af van een bunzingsoort uit Spanje en Marokko.
Meestal zijn het albino's met een roomgele vacht en roze ogen.
Ontsnapte exemplaren vermengden zich met onze inheemse bunzing,
waardoor er ook een mengvorm voorkomt, die bunzingfret wordt genoemd.
Het bunzingfret mist het donkere masker.
Alle afstammelingen van deze kweekdieren vertonen geleidelijk
weer de normale bunzingtekening.

De bunzing is een zwervende eenling die zich niet bemoeit met soortgenoten
en de pest heeft aan concurenten zoals de hermelijn en de wezel.
Hij heeft een voorliefde voor gebieden met veel boerderijen
en is te vinden in een afwisselend landschap met bossen, velden en vochtige laagten.
Meer dan andere marterachtigen zoekt hij de waterkant op.
Behendig struint hij door rietkragen en moerassige oevers, vele kilometers per nacht.
Zijn revier is minstens acht, maar soms ook duizend hectare groot.
Hier en daar heeft hij een hol om overdag te slapen.
Vaak graaft hij dat zelf maar ook betrekt hij wel eens
een konijnenhol, een vossenbouw of een verlaten dassenburcht.
Een holle boom is ook goed.
Hij is nu eenmaal een avonturier die het allemaal niet zo nauw neemt.

Een kippenhoknacht is voor de bunzing een feest.
Veel vaker moet hij zich behelpen met muizen, ratten,
woelmuizen, vogels, kikkers, een konijn of een vis.
Hij gaat bij de jacht vooral op zijn neus en oren af.
Afhankelijk van de prooi past hij uiteenlopende tactieken toe om deze te doden:
een konijn wordt in de neus gebeten, een muis in de kop en een kikker in de nek.
Verder vangt hij veel insecten, wormen en vogels.
Als prooidier ben je bij de bunzing niet best af.
Zo legt hij soms een voorraad aan van levende kikkers die hij met een ruggenbeet verlamd.
Kikkers en padden worden ruw in hun winterslaap gestoord wanneer ze uitgegraven worden
door de bunzing en hij zich vervolgens slechts tegoed doet aan hun 'kikkerbillen'.
Van tafelmanieren heeft hij ook al niet veel op.
Nadat hij een vrouwelijke pad of kikker heeft opgegeten,
braakt hij het zogenaamde sterrenschot uit.
Dit zijn de eierstokken en de dril in wording
die opzwellen in zijn spijsverteringskanaal.

In maart -april onderneemt het mannetje lange tochten op zoek naar een vrouwtje.
Na een lange vleierij laat het vrouwtje zich als een gedood prooidier
slap en willoos meeslepen waarna de paring plaatsvindt.
De draagtijd bedraagt 6 weken waarna de jongen door het vrouwtje worden opgevoed.
Gewoonlijk is er jaarlijks één worp van 3 à 8 jongen in mei-juni.
De jongen zijn in het begin witachtig, maar later wordt hun vacht donkerder.
Na circa 3 maanden verlaten de jongen het nest onder begeleiding van moeder.
Tot in de herfst ziet men nog familiegroepjes.
Daarna proberen ze ieder een eigen woongebied te vinden.
Vooral de mannetjes zijn avontuurlijk aangelegd en zoeken het ver weg.

Net als marters is de bunzing altijd sterk vervolgd door de mens,
maar door zijn grote worpen heeft dit voor hem minder rampzalige gevolgen gehad.
De belangrijkste doodsoorzaak is het verkeer, vooral in de periode
dat de jonge dieren wegtrekken van het nest.
Maar met wat geluk hebben de jongen een leven van zes
of misschien wel tien jaar voor de boeg.
 
 
 
 
Terug naar:

Home
Zoogdieren
Soort bij soort