Site hosted by Angelfire.com: Build your free website today!

Hermelijn

Mustela erminea
Marterachtigen

Beide geslachten zien er hetzelfde uit, maar het mannetje is 50% groter dan het wijfje.
Nieuwsgierig als hij is, maakt de hermelijn, net zoals de wezel,
dikwijls een 'kegel' (staat rechtop) de omgeving te onderzoeken.
De scherpe, rechtlijnige grens tussen de roomwitte onderkant en de bruine flanken is dan goed te zien.
De lange bruine staart met de zwarte pluimpunt is kenmerkend
(vergelijk met de wezel wiens staart korter is en geen zwarte eindpunt heeft).

De hermelijn heeft bij ons 's winters een witte vacht.
De verharing begint in november en verloopt zeer snel.
Het begint bij de kop en breidt zich vandaar naar achteren en de zijden uit.
De staartpunt echter blijft ook in het winterkleed zwart.
In andere gematigde streken is de vacht 's winters
nog gedeeltelijk bruin en in het zuiden blijft hij bruin.
De zomervacht is vanaf april weer te zien.

Open plekken in bossen, akkers en duinen vormen zijn leefgebied
en vaak woont hij in de omgeving van water.
Hij komt in allerlei terreinen voor, maar vooral op plaatsen met veel dekking.
Het jachtterrein beslaat een twintigtal hectare en wordt gemarkeerd
door bepaalde punten met geurstoffen uit de anale klieren te beroeren en uit te smeren.
Onder normale omstandigheden leeft de hermelijn solitair
en bewoont een oud mollennest, konijnenhol of rotsspleet.
In zijn terrein bevinden zich meerdere schuilplaatsen.
Ook bij en in menselijke nederzettingen treft men soms hermelijnen aan,
al is het in mindere mate dan wezels.

Dag en nacht is de lenige, stoutmoedige hermelijn actief.
Hij kan tot onze felste roofdieren worden gerekend.
Onvermoeibaar achtervolgt hij zijn prooi, waarbij hij vooral op zijn reuk afgaat.
Woelratten zit hij ook in het water nog na.
Het fabeltje dat hij een bloedzuiger zou zijn, dankt hij aan zijn gewoonte
het bloed van de vacht van zijn slachtoffer te likken.
Zijn prooi bestaat hoofdzakelijk uit kleine knaagdieren, spitsmuizen, vogels
en de eieren van laatstgenoemde maar ook uit ratten en konijnen.
Duingebieden vormen voor hermelijnen goede jachtterreinen
vanwege de vele konijnen, die ze tot in hun pijpen achtervolgen.
Prooien - die vaak tweemaal zo groot zijn als de hermelijn zelf -
worden gedood door een beet diep in de nek.
Net als de wezel bewaart de hermelijn soms gedode en half opgegeten prooidieren.
Een rennende hermelijn behaalt een snelheid van dertig kilometer per uur,
waarbij hij sprongen maakt van 50 cm.

In de voortplantingstijd ziet men beide geslachten soms kort samen.
De paartijd vindt plaats van maart tot juni.
De draagtijd is een verlengde, dat wil zeggen dat de bevruchte eicel
in een soort slaaptoestand verkeerd welke na een 7 tot 10 maanden overgaat
in een draagtijd die ongeveer 10 weken duurt.
Deze verlengde draagtijd heeft als functie dat de dieren
in een gunstige tijd paren en werpen.
Zo kunnen ze zich in de tussenliggende periode richten op het verzamelen
van voedsel en het opbouwen van vetreserves.

De nesten worden gemaakt van droog gras, mos, bladeren, haren en veren.
De jongen worden in april-mei geboren: jaarlijks is er één worp van drie à negen jongen.
De zorgzame moeder verdedigd haar kroost en bij gevaar brengt zij ze naar een veiliger plek.
Na 6 of 7 weken gaan bij de jongen de oogjes open en worden ook rond die tijd gespeend,
hoewel ze al eerder ook al af en toe vlees eten.
Jagen en spelen vindt dikwijls in gezinsverband plaats.
De jonge hermelijnen zijn na circa tien weken zelfstandig.
Ze kunnen dan voor wezels worden aanzien, maar onderscheiden zich hiervan door de typische staart.
Het is vaak al winter, voordat het gezin uiteen valt.

Ondanks zware vervolging door jagers is de hermelijn nog steeds wijdverbreid en vrij algemeen.
De hermelijn komt in grote delen van Europa voor, behalve in het zuiden.
In Nederland komt de soort verspreid over het hele land voor,
maar niet op Vlieland en Ameland.
 
 
 
 
Terug naar:

Home
Zoogdieren
Soort bij soort