Het onderscheid tussen de verschillende
witbloeiende ranonkelsoorten is niet eenvoudig.
Karakteristiek voor deze soort zijn de drijvende bladeren
die heel anders gevormd zijn dan de draadvormig
verdeelde ondergedoken bladeren.
De drijvende bladeren zijn handvormig ingesneden en hebben een gave rand.
De ondergedoken bladeren zijn meervoudig samengesteld
met fijne draden en hebben zo een groot oppervlak
voor gaswisseling en opname van voedingszouten.
Vanaf april tot september bloeit de Fijne waterranonkel.
De gesteelde, alleenstaande bloemen hebben een geel hart
met daaromheen 5 witte kroonbladen.
In het midden bevinden zich vele meeldraden en stampers.
De plant komt voor in stilstaand of traag stromend,
voedselrijk, kalkarm water tot 2 meter diep.
Hij is plaatselijk algemeen in Nederland
maar sterk in aantal teruglopend.
Terug naar: