In maart, soms zelfs al in februari, zijn ze
in grote getale aan te treffen op verwaarloosde plekjes,
zoals wegbermen, oevers, braakland en puinhopen.
Aan het klein hoefblad is goed waar te nemen
hoe belangrijk de warmte van de zonnestralen is.
Een zuidhelling is warmer dan een noordhelling en het is ook daar
dat het klein hoefblad als eerste zijn goudgele bloemen tentoonstelt.
Tot in april kleuren de bloempjes de ruderale plaatsen,
de bladeren moeten echter nog tevoorschijn komen.
Deze blijven vervolgens aanwezig tot ver in het jaar.
Als een echte pioniersplant kan het klein hoefblad
in korte tijd grote stukken grond bezetten
en heeft daarom (misschien terrecht) de reputatie verworven
een hinderlijk onkruid te zijn.
Gedurende de zomer wordt er in de wortelstokken voedsel opgeslagen,
waardoor de plant al ze vroeg in het jaar kan bloeien
en zijn zaden kan verspreiden.
De ogenschijnlijke bloem is langs de rand bezet
met ca. 300 hele kleine lintbloempjes.
Deze zijn vrouwelijk en hebben een gevorkte stamper.
In het midden van de "bloem" zitten de mannelijke buisbloempjes,
zo’n 30 – 40 in getal.
De vergroeide meeldraden steken er als kokertjes bovenuit.
De bloempjes openen zich alleen bij zonnig weer.
De bloeistengels zijn getooid met aanliggende schubjes
die groen van kleur zijn maar naar de punt toe
roodbruin aanlopen.
Na de bloei wordt de bloeistengel langer
en laat het zijn kopje hangen.
In het gebogen kopje wordt nu het zaad gevormd.
Ondertussen groeit ook het zilverwitte vruchtpluis.
Omdat dit niet nat mag worden hebben de omwindselbladeren
het hoofdje dan ook weer stevig ingepakt.
Wanneer het zaad gerijpt is richt het kopje zich weer op
en is nu wel twee maal zo hoog als tijdens de bloei.
Bij goed droog weer opent het kopje zich zodat
de grote witte pluizevlokken tevoorschijn kunnen komen,
klaar om de eenzadige vruchtjes aan de minste windstoot mee te geven.
Daarna is het toch echt gedaan met de bloemstelen,
ze knikken, takelen af en worden verborgen
door de nu groeiende bladeren die vlug de bodem
weten te bedekken en tot diep in de herfst voedsel aanmaken
en opslaan in de wortelstokken.
Terug naar: