De Kruipende boterbloem is de meest algemeen voorkomdende
boterbloem-soort in Nederland.
Ze is niet kieskeurig waar het bodemsamenstelling en vochtigheid betreft
en is daarom op bijna elk mogelijk stukje grond te vinden,
zowel in bossen en weiden als ook op akkers en oevers.
De rechtop staande of bovengronds kruipende stengels
zijn gegroefd en kunnen zowel kaal of behaard zijn.
De samengestelde bladeren staan verspreid aan de stengel.
De bladschijf is handvormig ingesneden en heeft een gezaagde rand.
Het deelblaadje aan de top heeft een langer steeltje
dan de andere deelblaadjes.
Het oppervlak is zacht behaard.
Van mei tot augustus staat de plant in bloei.
De alleenstaande gele bloemen hebben 5 kroon- en even zoveel kelkbladen.
De bloem heeft een doorsnee van 2 – 3 cm en staat op een gegroefde steel.
Naast tweeslachtige bloemen komen ook puur
vrouwelijke bloemen voor.
De vruchten die na de bloei gevormd worden
zijn vlak, 2,5 – 3,5 cm lang, kaal en hebben korte snavels.
Niet alleen het zaad zorgt voor vermeerdering,
ook lange, wortelende, bovengrondse uitlopers
dragen ertoe bij dat de plant in aantal toeneemt.
In verse vorm is de Kruipende boterbloem giftig,
zoals alle ranonkelsoorten.
Terug naar:
