Deze zeer lage, viltige, grijswitte plant
komt in Nederland algemeen voor, behalve in de zeekleigebieden.
Ze houdt van enigszins humusrijke en kalkarme zand- en leemgrond
en groeit vooral op zonnige, vochtige, open tereinen.
Het liefst heeft ze terreinen die in de winter onder water staan
en 's zomers droogvallen.
Zo is ze te vinden op natte plekken in weilanden,
pas afgegraven terreinen en langs wegranden.
De stengels, die rechtopstaan of opstijgen
zijn rond van vorm en, zoals gezegd, behaard, evenals de bladeren.
Deze laatste zijn lancetvormig, ongesteeld en zitten verspreid.
De bloemhoofdjes bestaan uit witte, buisvormige bloemen
die door een pappus bijeengehouden worden.
Ze hebben 5 meeldraden en/of 1 stamper.
De bloeitijd duurt van juni tot oktober.
Terug naar: