De rechtopstaande, scherp vierkantige en behaarde stengel
van de Smalle raai wordt tot 30 cm hoog.
De lancetvormige bladeren zijn ongesteeld
en staan kruisgewijs tegenover elkaar.
Ze zijn gaafrandig of slechts weinig getand
en hebben een iets behaard oppervlak.
In de oksels van de bovenste bladeren worden vanaf juni
tot aan de eerste vorst schijnkransen gevormd
door meestal roze gekleurde bloemen.
Deze kunnen echter ook naar paars neigen
en zelfs geel komt wel voor.
De vergroeide kroon is van onderen buisvormig en loopt wat wijder uit.
Hij is 1 – 2 cm lang waarbij de bovenlip helmvormig is.
De onderlip is gedeeld in 3 slippen
waarbij de middelste slip ook weer ingesneden is.
Elk deel heeft aan de basis een holle 'tand'.
De kelk is smal klokvormig en heeft 5 even lange, spitse tanden.
In Nederland ligt de noordgrens van de Smalle raai
en hierdoor komt ze slechts zeldzaam voor in het zuiden
en midden van Limburg en in het zuidoosten van Brabant.
Af en toe wordt ze ook langs de grote rivieren gevonden.
De plant groeit op stenige plaatsen die zonnig,
droog en open zijn en ze heeft een voorkeur voor stikstof.
Terug naar: