Deze twee- of meerjarige plant wordt tot 1 meter hoog.
De rechtopstaande stengel is van onderen meestal zacht behaard
en aan de bovenzijde blauwachtig berijpt.
De gaafrandige, tot iets bochtige bladeren zijn lancetvormig
en staan verspreid langs de stengel.
Aan de bovenzijde zijn ze voerzien van een brede, witte middenstreep.
Ze zijn tot 6 cm lang en niet in het bezit van een steel.
De grondbladeren daarentegen hebben wel een steel,
maar deze zijn in de bloeitijd al verwelkt.
De vertakte bloeiwijzen hebben zeer dunne bloemstelen
die direkt na de bloei afstaand of naar beneden gebogen zijn.
De bloeiperiode valt in mei en juni.
De 4 gele kroonbladen zijn tot 4 mm lang.
De kelkbladen (eveneens 4) vallen na de bloei niet af.
Aan de hangende stelen verschijnen na de bloei
de hangende vruchten die tot 25 mm lang zijn.
Ze zijn elliptisch tot omgekeerd eirond en kleuren bij rijping meestal zwartachtig.
De kurkachtige vleugels zijn wat verdikt.
Wede komt voor langs de grote rivieren, met name langs de Waal.
Ze is hier terechtgekomen vanuit Zuid-Duitsland
waar ze al eeuwen in het wild voorkomt.
Ze groeit op kalkhoudende grond en prefereert zonnige,
droge en open plaatsen.
Het liefste staat ze op een steenachtige bodem.
Terug naar: