In vijvers, meertjes en dode rivierarmen
tot een diepte van 3 meter is de witte waterlelie te vinden.
De optimale waterdiepte is 100 – 150 cm.
Behalve in de kustgebieden komt hij in Nederland vrij algemeen voor
maar door zijn gevoeligheid voor luchtverontreiniging
gaat hij in aantal achteruit.
De plant wortelt in de modder.
De stengels zijn in de herfst beperkt
tot een bijna armdikke wortelstok.
De aanzetten tot de lange en buigzame blad-
en bloemstelen zijn als nerven zichtbaar.
De grote ronde bladeren drijven op het water.
De bovenkant van het blad is donkergroen gekleurd
en heeft een waterafstotende waslaag.
De huidmondjes zitten, zoals bij veel waterplanten,
aan de bovenzijde van het blad zodat gaswisseling mogelijk is
en het blad van zuurstof wordt voorzien.
De onderzijde is paarsig van kleur.
De tot 15 cm brede bloemen zijn de grootste in onze flora.
Vanaf juni groeien ook de bloemstelen
met aan het uiteinde grote, dikke knoppen.
Wanneer deze zich openvouwen komt de witte bloem
met een geel hart tevoorschijn.
De bloem bestaat uit vier kelkbladen en meer dan 20 kroonbladen.
In het midden bevinden zich meer dan 20 meeldraden
en 1 stamper met 6 – 20 stempels.
’s Avonds sluiten de bloemen zich om de volgende dag weer open te gaan.
De zaden bevinden zich in een besvrucht.
Terug naar: