PARIS/LA BELLE EPOQUE/......./.......
PARIS/LA BELLE EPOQUE/......./.........:
In `La Belle Epoque` (1871 /-1914) oefende `Le Gai Paris` een enorme aantrekkingskracht uit op al wat naam en faam had± het was de tijd van Offenbach, de cancan en van restaurants als Maxims. In casino´s vloeide de champagne en werden er fortuinen verspeeld.
Vanaf 1890 kwamen er steeds meer nieuwe dingen in het leven van de Fransman: Telefoon, vliegtuig, automobiel, film en grammofoonplaten. Het werd het tijdperk van de Belle Epoque, Parijs werd een bruisende stad en het culturele centrum van Europa.
Ter gelegenheid van de wereldtentoonstelling in 1889 werd de Eiffeltoren gebouwd, eigenlijk als tijdelijke publiekstrekker maar het bleef staan als permanent markeerpunt voor de stad Parijs. De Eiffeltoren stond ook voor de toepassing van hét nieuwe bouwmateriaal: staal.
De eerste metro ging in 1891 rijden. Allerlei wetenschappelijke zaken werden geïntroduceerd in Parijs en ontwikkeld. Langzaam ging men af naar een nieuwe eeuwwisseling.
Voor de wereldtentoonstelling van 1900 werden het Grand en Petit Palais gebouwd.
*************************
La Belle Époque (Frans voor: het mooie tijdperk) is een benaming voor de periode 1890-1914 uit de Franse geschiedenis. De naam werd geboren na de Eerste Wereldoorlog, toen men, getraumatiseerd door de slachtingen, met nostalgie terugkeek op een schijnbaar gouden tijdperk vóór het uitbreken van de oorlog, een tijd waarin onbezorgdheid en grote ontdekkingen Frankrijk in de ban hielden.
In de periode 1890-1914 brak in Frankrijk op alle terreinen een élan vital aan, waarin de industrie opbloeide, de techniek grote schreden zette en de cultuur bloeide. Frankrijk voelde zich het middelpunt van de wereld. In 1889 vond in Parijs de wereldtentoonstelling plaats, met de Eiffeltoren als symbool van de technische vooruitgang. De eerste vliegtuigen, de bicyclette, de eerste auto’s en Tour de France deden de aandacht voor techniek en sport toenemen. Daarnaast breidde het koloniale imperium zich uit, zodat Frankrijk zich weer een herboren natie voelde na de nederlaag in de Frans-Pruisische oorlog. Op cultureel gebied vallen de opkomst van de filmindustrie en fotografie op, evenals nieuwe kunstvormen als het impressionisme en Art Nouveau.
De Belle Époque markeerde tevens het ontstaan van cabaret en de dans can-can, die zeer populair was in de Parijse nachtclub Moulin Rouge. Met de opkomst van nieuwe ontwikkelingen in techniek en wetenschap, ontstond namelijk ook vertwijfeling. De rol van geloof en morele waarden werden in vraag gesteld. Vrijheid leek onbeperkt, en prostitutie, losbandigheid, en verslaving waren niet langer taboe. Voorbeelden hiervan zijn de fascinatie voor o.a. absint, en de aandacht voor het nachtleven in de werken van o.a. Toulouse-Lautrec.
***********************************************
Kunsthandelaren in Parijs:
De kunsthandelaren werkten vanuit huis, de z.g. marchands en chambre of vanuit een galerie. Vaak begon men als marchands en chambre en opende men een galerie als de zaken goed gingen. Voorbeelden waren Basler, die in 1929 directeur werd bij de door de uitgever G. Crès et Cie opgerichte Galerie de Sèvres in de Rue de Sèvres 13, en Zborowski , die in 1926 een galerie begon in de Rue de Seine 26. Beiden waren afkomstig uit het Oostenrijkse deel van Polen en kwamen voor hun studie naar Parijs. Basler handelde rond 1911 vooral in werken van Rousseau, Derain en Kisling en Zborowski tijdens de Eerste Wereldoorlog in werken van Modigliani, Kisling en Soutine.
Galeries in Parijs.
In de negentiende eeuw waren er weinig galeries. Rond 1830 was er in de Rue Chaptal de Galerie Goupil, waar naast schilderijen ook meubels, wandtapijten en porselein werden verkocht. In 1882 opende de Galerie Georges Petit in de Rue de Sèze, gelegen vlakbij de Madeleine. Deze verkocht o.a. schilderijen van impressionisten. Later volgde de Galerie Durand-Ruel, waar in 1889 een overzichttentoonstelling van Monet werd gehouden.
Tegen het einde van de negentiende eeuw openden steeds meer galeries de deuren. Enkele werden bekend door de aandacht voor een kunstenaar of een nieuwe stroming. De galerie van de tweedehands- en verfhandelaar Julien-François Tanguy, ook genoemd le Père Tanguy, werd bekend door Vincent van Gogh, Ambroise Vollard door Cézanne en de kubisten.
Ambroise Vollard opende in september 1893 een kleine galerie in de Rue Laffitte 37 in Montmartre, die hij op 4 juni 1895 verplaatste naar een grotere op nummer 39. Rond 1890 waren zoveel galeries in deze straat dat het de bijnaam Rue des Artistes kreeg. Aan het begin van de twintigste eeuw was sinds 1896 op nummer 6 de galerie van Vollard, op nummer 8 van Bernheim-Jeune, op nummer 16 van Durand-Ruel, op nummer 20 sinds december 1893 van Lucien Moline en op nummer 46 van Clovis Sagot. Later had ook Berthe Weill een galerie in de Rue Laffitte. Ook in de parallelstraat, de Rue Le Peletier waren volgens Kahnweiler galeries te vinden.
Volgens de Annuaire de la curiosité et des Beaux-Arts waren er in 1911 ongeveer 130 kunsthandelaren in Parijs, waarvan volgens Kahnweiler slechts een handjevol in 'hedendaagse kunst'. In de periode 1919-1922 en 1925-1930 nam dit aantal volgens het boek Le collectionneur des Peintres Modernes van A. Fage toe tot 113 van de ruim 200 handelaren in 1930. Het centrum van de Parijse kunsthandelaren verhuisde meer naar het westen en in 1920 was de Rue de Boëtie het nieuwe centrum voor de belangrijkste kunsthandelaren. De kleinere galeries groepeerden zich rond de Rue de Seine aan de andere kant van de Seine.
In het boek van Malcolm Gee Dealers, Critics, and Collectors of Modern Painting: Aspects of the Parisian Art Market Between 1910 and 1930, uitgegeven te New York in 1981 (ISBN: 0-8240-3931-9) staat een overzicht van de kunsthandelaren in de periode 1910-1930. Gee gebruikte als basis het door A. Fage geschreven boek Le Collectionneur de peintures modernes, comment acheter, comment vendre uit 1930.
BEAUX-ARTS:
Beaux-arts is een ontwerp- en stijlstroming uit de periode tussen 1885 en 1920. De stijl is ontstaan in Frankrijk. In het Frans betekent de naam van oorsprong en letterlijk "schone kunsten".
De Beaux-arts stijl is vooral het product van bijna 250 jaar onderwijs en onderzoek, sinds 1671 aan de Académie royale d'architecture, en na een fusie in 1816 met de koninklijke academies voor andere beeldende kunsten en muziek aan de architectuurschool van de Académie des Beaux-Arts. De principes die hier werden onderwezen, hebben tot diep in de 20e eeuw vrijwel ongewijzigd de vormgeving van vele gebouwen bepaald.
Na 1885 werd de stijl populair in de Verenigde Staten. Veel wolkenkrabbers in New York werden ermee vormgegeven. In 1926 kreeg het Metropolitan Museum of Art haar monumentale façade, als een Beaux-arts paleis ontworpen door Richard Morris Hunt, de eerste van vele Amerikanen die studeerden aan de École des Beaux Arts in Parijs. Een ander voorbeeld is het stadhuis van Rotterdam.
Waar de principes tot wet worden verheven, de menselijke maat wordt losgelaten en de constructie verdwijnt achter een overvloed aan ornamenten, daar raakt volgens critici de goede smaak uit het oog verloren en spreekt men wel van de 'suikertaartenstijl'. In engere zin is die term gereserveerd voor de verwording van de stijl tot het 'socialistisch realisme' onder Stalin.
Hoofdkenmerken:
Pompeuze gebouwen met afwerking in natuursteen
Monumentale klassieke versiering balustrades balkons, pilaren, deklijsten en pilasters)
Brede trappen
Wijde bogen
Symmetrie
FIN DE SIECLE:
Het Fin de siècle (Frans voor 'eind van de eeuw') is een periode in de West-Europese cultuur die zich voordeed tussen circa 1890 en 1914, aan het eind van de Eeuw van de Vooruitgang, de negentiende eeuw. Hoewel het begrip in Frankrijk bedacht werd en voor een typisch Frans levensgevoel staat, wordt het voor de hele Europese cultuur gebruikt. In het fin de siècle komen verschillende geestelijke stromingen samen, zoals de laatste oplevingen van het symbolisme, het decadentisme en het estheticisme; het is de tijd van de Jugendstil, maar ook van de eerste expressionisten.
De periode kenmerkte zich door tweeduidigheid; enerzijds het goede leven van toegenomen welvaart bij sommigen, het feestelijke en frivole van de Belle Époque, het geloof in een toekomst die alleen maar beter kan worden door de sterke ontwikkeling van wetenschap en techniek, en anderzijds angst voor wat komen gaat, fascinatie voor verval en dood, de neiging tot decadentisme en Weltschmerz. Als beginpunt van de periode wordt wel genoemd de Parijse wereldtentoonstelling van 1889. De term zou voor het eerst in deze betekenis gebruikt zijn in het Franse tijdschrift Le Décadent in 1886. De periode vond zijn einde in 1914, toen de Westerse wereld bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog zijn onschuld verloor.
Het fin de siècle openbaart zich zowel in de literatuur als in de muziek en in de beeldende kunst, en zeker ook in de filosofie. Exponenten zijn in Frankrijk Joris-Karl Huysmans, Claude Debussy en Henri de Toulouse-Lautrec, in Oostenrijk Hermann Bahr, Gustav Mahler en Gustav Klimt, in Duitsland Thomas Mann, Richard Strauss en Franz von Stuck. In Engeland waren het onder andere Oscar Wilde en Aubrey Beardsley en in de Nederlandse literatuur Louis Couperus, Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck. Ook de Russische schrijver Anton Tsjechov en de Noorse naturalistische toneelauteur Henrik Ibsen behoren er toe. Daarnaast moet de invloed van de filosoof Friedrich Nietzsche genoemd worden.
KARONLINGISH:
Met Karolingisch duidt men een periode aan die tijdens de regering van Karel de Grote werd ingezet. Grofweg van de achtste eeuw tot en met de tiende eeuw van onze jaartelling.
Karel zette actief een nieuwe bloeiperiode in gang op het gebied van wetenschap en cultuur. Hiertoe verzamelde hij geleerden en kunstenaars uit zijn hele rijk om zich heen. Met name de Angelsaksische geleerde Alcuinus van York speelde aan het hof een grote rol als stimulator en leraar van o.a. Karel de Grote zelf en zijn kinderen en andere familieleden. Deze Karolingische renaissance zou grote invloed hebben op het Europa van de 8e en 9e eeuw.
Ook voorwerpen uit die tijd worden met de term Karolingisch aangeduid>
REGENCY:
Regency is –in de politieke geschiedenis van het Verenigd Koninkrijk– het tijdvak van 1811 tot 1820, de periode dat de latere koning George IV als prinsregent zijn vader George III verving, omdat deze door een stofwisselingsziekte daar zelf niet meer toe in staat was.
Als stijlperiode omvat Regency een langere periode, tenminste de gehele periode 1811-1820-1830, dus de tijd van het prinsregentschap én de tijd van het koningschap van George IV. Het jaartal 1837 vormt het begin van het Victoriaanse tijdperk, dus het einde van Regency als stijlperiode. Het begin van Regency als stijlperiode is veel moeilijker te duiden. Als Regency wordt genoemd tegenover de 18e eeuw dan is het de periode 1800-1837. Het vroegste begin kan worden gesteld op 1783, toen de kroonprins op 21-jarige leeftijd zijn intrek nam in Carlton House.
Ecole des Beaux Arts
Ecole Nationale Superieure des Beaux Arts
Beaux Arts Architecture
French Art
Art by nationality
Art by region
Visual arts
Western Art
Western Culture
Art History
Skills
French Art Salons and Academies
Timeline of Paris' Salons
List of World's Fairs