Lourdes
Op zondag 7 januari 1844 wordt in het
Zuidfranse Lourdes als eerste van zeven
kinderen Bernadette Soubirous geboren en
in de burgerlijke stand ingeschreven met
de namen "Bernarde-Marie". Na
haar komen er nog zes, waarvan er drie al
jong zullen sterven. Bernadette is vroom,
zij heeft steeds haar rozenkrans bij zich
en bidt. Zij kent géén andere gebeden.
Eerste verschijning
donderdag 11 februari 1858
Bernadette (14), haar zusje Toinette
(12) en een vriendinnetje Jeanne Abadie
(13) gaan hout sprokkelen. Ze komen aan
de voet van de rots van Massabielle en
zien een grot. Voor de grot loopt water
en daarom wil Bernadette haar schoenen en
kousen uittrekken om het water over te
steken.
Nauwelijks heeft ze de eerste kous
uit, als ze een geluid hoort als van een
windvlaag. Weer hoort ze hetzelfde geluid
en als zij naar de grot kijkt, ziet ze in
de bovenste nis een mooie vrouw met een
witte japon, een blauwe ceintuur en een
gele roos op elke voet. De Vrouw geeft
met haar vinger een teken om dichterbij
te komen, maar Bernadette staat als
vastgenageld. Spontaan grijpt Bernadette
naar haar rozenkrans en knielt neer. Ze
wil het kruisteken maken, maar dat gelukt
haar pas als de mooie verschijning, die
ook een rozenkrans draagt met een groot
blinkend kruis, het haar heeft
voorgedaan. Terwijl Bernadette het
Rozenhoedje bidt, ziet ze dat ook de
mooie vrouw de kralen door haar vingers
laat glijden, maar zonder de lippen te
bewegen. Het 'visioen' duurt ongeveer een
kwartier. De andere meisjes hebben niets
gezien. Bernadette vertelt het hun, zo
komt het nieuws bij moeder Soubirous
terecht. Die wil er niets over
horen.
Tweede verschijning
zondag 14 februari 1858
Het is carnavalszondag. Bernadette
moet en zal naar de grot te gaan, hoewel
haar moeder het haar verboden heeft. Na
veel aandringen geeft moeder maar
toestemming. Bernadette en de twee andere
meisjes gaan mee. Bernadette heeft voor
alle zekerheid een flesje wijwater
meegenomen, om naar de verschijning te
gooien, als ze die bij de grot zou zien.
Bernadette laat de groep knielen en
samen bidden zij de Rozenkrans. Wéér
ziet Bernadette de mooie vrouw met een
rozenkrans aan de arm. Ze sprenkelt het
wijwater in de richting van de nis en
vraagt : "als u van God komt. blijft
u dan en zo niet gaat u dan weg."
Hoe meer wijwater Bernadette sprenkelt,
des te meer lacht de verschijning . Als
de fles leeg is, gaat Bernadette verder
met haar rozenhoedje en verdwijnt de
gestalte.
Derde verschijning
donderdag 18 februari 1858
Het is heel vroeg in de morgen als
Bernadette weer bij de grot knielt.
Enkele volwassenen uit de stad zijn
meegegaan. Zij geven haar papier en
schrijfgerei. Bernadette gaat de grot in
en vraagt:
"Wilt U zo goed zijn Uw naam op te
schrijven?"
Dit hebben de volwassenen haar ingeprent.
"Dat hoeft niet", hoort
Bernadette als antwoord.
En dan de wedervraag: "wilt u zo
goed zijn om gedurende vijftien dagen
naar de grot te komen?"
"Ja, ik beloof het u",
antwoordt Bernadette.
De verschijning doet een belofte:
"Ik beloof u gelukkig te maken, niet
in deze wereld, maar in de andere."
Tot slot doet de mooie dame een verzoek
"Ik zou hier veel mensen willen
zien."
Voor het eerst heeft Bernadette de
"welluidende en zachte" stem
gehoord. De verschijning is op iets
minder dan een half uur afgeklokt.
Vierde verschijning
vrijdag 19 februari 1858
Bernadette is niet meer bang. Zij
voelt een onweerstaanbare innerlijke
drang om naar de grot van Massabielle te
gaan. Zes of zeven vrouwen, waaronder de
tante van Bernadette, zijn meegegaan. Na
amper drie weesgegroeten herhaalt zich de
verschijning, ongeveer een kwartier. Een
klein detail: voor de eerste keer neemt
Bernadette een gewijde kaars mee naar de
grot. Zij zal ze verder elke keer
meenemen tot op drie maart, de dag van de
veertiende verschijning.
Vijfde verschijning
zaterdag 20 februari 1858
De begeleidende groep is aangegroeid
tot ongeveer dertig mensen. Die dag
vertonen zich dezelfde verschijnselen. En
als ze voorbij zijn, is Bernadette meteen
het normale en eenvoudige kind van
altijd. En ze wil bijna niet praten over
de verschijning. Alleen zegt ze weer
beslist dat ze "aquero",
"de mooie witte dame", die
glimlachte en haar groette, weer heeft
gezien.
Zesde verschijning
zondag 21 februari 1858
Deze zondagmorgen zijn zo'n honderd
mensen getuige van de vervoering van
Bernadette. De blik van Maria schijnt een
ogenblik over heel de aarde te gaan en
Zij zegt: "Bid voor de
zondaars."
In de namiddag wordt zij onderworpen
aan een langdurig verhoor door de
politie-commissaris Jacomet. Zij is
uiterst kalm en elke poging om haar
zichzelf te laten tegenspreken mislukt.
Vader Soubirous laat haar beloven niet
meer naar de grot te gaan.
Zevende verschijning
dinsdag 23 februari 1858
In de biechtstoel zegt kapelaan Pomian
tegen Bernadette dat niemand het recht
heeft haar de gang naar de grot te
beletten. Onder druk van de kapelaan
trekt vader Soubirous zijn grotverbod in.
Deze dag zijn er zeker weer honderd
getuigen, onder wie dokter Dozous en
verschillende vooraanstaande mannen uit
het stadje.
Maria leert aan Bernadette woord voor
woord een "klein speciaal
gebed", wat zij geheim houdt. Zij
zal dit voortaan haar hele leven iedere
dag bidden. Maria geeft nu een opdracht:
"En ga nu aan de priesters zeggen,
dat Ik wil, dat men hier een kapel
bouwt."
Achtste verschijning
woensdag 24 februari 1858
Twee á driehonderd personen zijn bij
de grot samengestroomd. Zij zien dat het
gezicht van Bernadette een en al
droefheid is.
Zij kruipt op haar knieën over de
grond en af en toe kust zij de grond. Men
hoort haar stamelen: "Boete
Boete
Boete
"
Ze vertelt, dat de Dame haar dit
gevraagd heeft als boetedoening voor de
zondaars.
Negende verschijning
donderdag 25 februari 1858
Weer is de omgeving van de grot
propvol mensen. Zo uiterlijk te
constateren is Bernadette's houding
gedurende deze verschijning vreemd, maar
dat komt door datgene wat Maria tegen
haar zegt:
"Mijn dochter, Ik wil je alleen voor
jezelf en alleen aangaande jezelf, een
laatste geheim toevertrouwen, dat je aan
niemand ter wereld zult prijs geven. En
nu, ga drinken en je wassen bij de bron
en eet van het gras, dat daar vlakbij
groeit."
Maria wijst met Haar vinger naar de
grot. Dan ziet Bernadette wat vies
modderig water, zij kan er niet van
drinken. Zij probeert het drie keer en
graaft steeds wat dieper. De vierde keer
kan zij het drinken en zij wast zich
ermee. Dan eet zij van het gras.
Onder de mensen, die dit zien, zijn er
die zeggen: "zij ik gek." Maar
de bron wordt onder handen van
Bernadette, de overvloedige bron (100.000
liter per dag).
Voor velen wordt dit het
"wonderdadige water." Dezelfde
dag ondergaat Bernadette een verhoor bij
de procureur des keizers, zonder enig
succes voor de procureur.
Tiende verschijning
zaterdag 27 februari 1858
De verschijning herhaalt zich ten
aanschouwen van 800 personen. Weer drinkt
Bernadette van het water uit de inmiddels
sterker borrelende bron en het eet zij
van het gras.
Elfde verschijning
zondag 28 februari 1858
Een nog grotere menigte dan de vorige
dag (1150 mensen) is Bernadette naar de
grot gevolgd. Ook de commandant van de
gendarmerie uit Tarbes is er met zijn
secretaris. Deze was onder de indruk en
zegt dat de verschijning vrij lang
geduurd heeft. 's Middags volgt weer een
verhoor bij de procureur, de commissaris
en de rechter van instructie. Ook de
directeur van de middelbare school komt
haar privé ondervragen. Hij denkt dat ze
aan catalepsie lijdt, maar na het gesprek
is hij overtuigd dat ze echt iets ziet.
Twaalfde verschijning
maandag 1 maart 1858
Er zijn 1500 personen aanwezig volgens
een politie-telling.
Bernadette ziet het meisje weer dat haar
attent maakt op het feit dat zij niet
haar eigen Rozenkrans in de hand houdt,
maar die van een ziek vriendinnetje.
Opnieuw drinkt en wast ze zich aan de
bron. Op deze dag was er voor de eerste
keer een priester aanwezig, de pasgewijde
Abbe Dezirat van het nabijgelegen
plaatsje Omex. Hij houdt Bernadette
nauwlettend in de gaten en verklaart
later: "Wat een volmaakte vrede! Wat
een kalmte! Wat een verhevenheid! Het is
onmogelijk, dat een kind zoiets verzint;
zo puur, zo liefelijk. Het was alsof ik
op de drempel van het Paradijs
stond."
Dertiende verschijning
dinsdag 2 maart 1858
Er zijn 1650 toeschouwers. Bernadette
hoort het verzoek: "ga aan de
priesters zeggen hier een kapel te
bouwen, ik wil dat men hier in processie
naartoe komt".
Pastoor Peyramale ontvangt haar zo
brutaal dat ze alleen over de processie
praat en de kapel vergeet. Vol schrik
gaat ze 's avonds terug en doet de
aanvulling van haar boodschap aan de
pastoor en drie kapelaans. De pastoor
zegt dat ze eerst maar eens naar de naam
van de Dame moet vragen.
Veertiende verschijning
woensdag 3 maart 1858
Er zijn in alle vroegte tussen de 3000
en 4000 mensen bij de grot, maar er
gebeurt niets.
's Middags gaat Bernadette terug en nu
ziet ze in tegenwoordigheid van honderd
mensen, de verschijning.
Zij vraagt de Dame namens de pastoor
naar haar naam, maar de Dame glimlacht en
geeft geen antwoord.
Bernadette bezoekt de pastoor, die
zegt, dat ze voor de gek wordt gehouden,
maar dringt er op aan opnieuw naar haar
naam te vragen.
Vijftiende verschijning
donderdag 4 maart 1858
Het is marktdag in Lourdes. De laatste
dag van de vijftien, waarover het ging
bij de derde verschijning. Er is veel
volk van buiten. Twintigduizend mensen
trekken naar de grot. De politiemacht in
het Pyreneeën stadje, met versterking
van de buurtdorpen, heeft er de handen
aan vol. Drie kwartier blijft Bernadette
in vervoering bij de grot. Weer volgt een
bezoek aan de pastoor. De Dame heeft
alleen geglimlacht toen Bernadette haar
naam vroeg. Maar ze wil nog steeds de
kapel. Weer dringt Peyramale aan om haar
naam te vragen.
Nu volgt een onderbreking in de
verschijningen die twintig dagen duurt,
tijdens welke Bernadette niet naar de
grot gaat. Zij voelt deze onweerstaanbare
kracht niet die haar uitnodigt. Voor haar
is het een welkome pauze waarin zij haar
rust terugvindt; zij gaat naar school en
bereidt zich voor op de Eerste Communie.
Zestiende verschijning
donderdag 25 maart 1858
Maria boodschap. Drie weken is
Bernadette niet meer naar de grot
geweest. Maar in de nacht van 24 op 25
maart voelt zij weer die onverklaarbare
drang naar de nis in de Massabielle.
Het is vijf uur in de morgen, als zij
met enkele familieleden op weg gaat. Er
zijn al een paar tientallen mensen, onder
andere de commissaris. Onmiddellijk ziet
Bernadette de Dame. Zij raakt bijna een
uur lang in vervoering. Drie keer vraagt
zij de Dame om haar naam. De Dame
glimlacht. Dan waagt zij het nog een
vierde keer. Nu komt ook het antwoord: Ik
ben de onbevlekt ontvangenis.
Hiermee bevestigt de H. Maagd het op 8
december 1854 door Pius IX uitgeroepen
leerstuk. Zij is "De Vrouw bekleedt
met de zon" de totaal zuivere.
Maria kondigde Haar Onbevlekte
Ontvangenis reeds aan bij haar
verschijning in de Rue du Bac te Parijs
in 1830 aan zuster Catharina Labouré.
Zij leerde toen aan de zuster het gebed:
O Maria, zonder zonden ontvangen, bid
voor ons die onze toevlucht tot u nemen
De wonderdadige medaille heette immers
eerst "de Medaille van Marias
Onbevlekte Ontvangenis". En
Bernadette begrijpt het niet, ook niet na
een bezoek bij de pastoor. Pas 's
middags, in een gesprek met meneer
Estrade, een geletterd man, begint ze te
beseffen dat het tóch de Heilige Maagd
moest zijn. Nu volgt opnieuw een
onderbreking in de verschijningen.
Zeventiende verschijning
woensdag 7 april 1858
Omdat Bernadette daags tevoren te
biechten is geweest, verwacht men dat ze
naar de grot zal gaan. Het blijkt waar te
zijn. Zoals gewoonlijk draagt zij een
brandende kaars in de linkerhand, met
haar rechter beschermt zij de vlam tegen
de wind. In de extase die volgt, beroert
de vlam haar vingers, een kwartier lang.
Dr. Dozous, die er bij staat, kan geen
enkele brandwond constateren en hij
gelooft ook dat Bernadette echt iets
ziet.
Dan volgt de langste onderbreking in
het verloop van de verschijningen.
Achttiende en laatste verschijning
vrijdag 16 juli 1858
Op het feest van Onze Lieve Vrouwe van
de berg Carmel voelt Bernadette zich
gedwongen nog eens naar de grot te gaan.
Ze gaat 's avonds om acht uur. De
autoriteiten hebben intussen (naar een
decreet van 10 juni) de grot afgesloten
en er schuttingen rondom laten
aanbrengen.
Bernadette knielt tezamen met haar
tante Lucile aan de overkant van de Gave.
Gedurende korte tijd raakt ze in
vervoering, net als enkele maanden
geleden. Als haar daarna gevraagd wordt
of de Heilige Maagd iets gezegd heeft,
antwoord zij 'niets', maar tevens zegt ze
dat ze haar nog nooit zo mooi heeft
gezien.
En nadien neemt zij de gewone lijn van
haar leven weer op, haar groei in het
geloof, die voor haar geheel bestaat in
de trouw van elke dag.
De eerste van de achttien
verschijningen te Lourdes had plaats op
11 februari 1858. Tijdens en na de
verschijningen is Bernadette een voorwerp
van belangstelling, van bewondering en...
van afkeer!
Ook haar ouders hebben het zwaar te
verduren, hoe kunnen arme mensen zich
verdedigen tegen dreigende openbare
machten!
Maar Bernadette blijft zichzelf,
eenvoudig en oprecht. Voor de burgerlijke
en de kerkelijke ondervragers zal zij
steeds even kalm en onbevangen, soms met
een tikkeltje humor, zelfs met kordaat
verweer tegen onkiese opdringers, het
verloop van de verschijningen vertellen.
H.B.
HOME
|