GEERT
MAK
De Amsterdamse Paradox
Fragment van het twee pagina´s
metende artikel 'De Amsterdamse Paradox'
van Geert Mak in het NRC Handelsblad van
17 juni 1989
De sociale ontwrichting van een
'pretstad'
De Amsterdamse Paradox
Het was in het jaar van de
herbenoeming van burgemeester Van Thijn,
dat door de stad het gerucht ging dat de
allerheiligste Maagd Maria verschenen was
op het Van Limburg Stirumplein. Om
precies te zijn: tussen de glascontainer
en de reclamezuil met HAK doperwijes,
schuin voor de offsetdrukkerij Vlug en
Zeker. De verhalen maakten melding van
'een groenig licht' dat vanaf mei 1987
tot maart 1989 een tiental malen
verschenen zou zijn. 'Een lekkende
gasleiding,' zo omschreef een getuige
zijn eerste indruk van het mirakel, en
een ander dacht aan 'een geintje, totdat
zich in het licht een vrouwengedaante
begon af te tekenen. 'Heel vreemd. Je
ziet Maria ook niet elke dag. Maar wat
moet je er verder mee?'
Ondertussen is er een comite-generaal
Onze Lieve Vrouw ter Staats opgericht,
worden op het terras van het buurtcafe
'Tramlijn Begeerte' regelmatig oudere
dames gesignalecerd met kaarsen, bloemen
en rozenkransen en hebben een aantal
punkers van de weeromstuit een
actiecomit opgericht: 'Maria de
buurt uit!'
Furore
Amsterdam, anno 1989. Het zoemt er.
Het ene plan na het andere rolt van de
tekentafels. De haven trekt weer aan,
Fokker en Schiphol maken furore, winkels,
kantoren en hotels schieten de grond uit.
Amsterdam heeft het weer, maar de
microkosmos achter de hoge donkerbruine
gevels van de De Wittenstraat en het Van
Limburg Stirumplein lijkt vergeten.
Amsterdam lijkt zich bij de paradox neer
te leggen: terwijl de economische groei
in de stad aanhoudt en de caf's en
de theaters binnen de grachtengordel
volzitten, blijft de werkloosheid bestaan
(24,3 procent, onder immigranten en in
bepaalde buurten tot 40 a 50 procent),
neemt de armoede toe, bestaat bijna de
helft van de Amsterdamse lagere
schooljeugd uit kinderen van immigranten
- van wie, zoals de cijfers nu liggen,
maar 10 procent een middelbare
schoolopleiding zal afmaken -, staat een
kwart van de Amsterdamse huishoudens
ingeschreven bij de Sociale Dienst en
moet meer dan de helft van de bevolking
het met een minimuminkomen doen.
Zelfs voor de dood zijn de Amsterdammers
niet meer gelijk. Onderzoekers van de GG
& GD hebben voor het eerst sinds de
jaren dertig weer evidente
gezondheidsverschillen geconstateerd
tussen de verschillende buurten: de
bewoners van de Apollobuurt leven
gemiddeld vier a vijf jaar langer dan die
van sommige andere buurten. Ter
vergelijking: het verschil bij rokers en
niet-rokers bedraagt gemiddeld twee jaar.
De vermoedelijke oorzaken zijn niet
langer vocht en kou, zoals in de steden
van de vorige eeuw, maar horen bij het
postindustriele tijdperk: slechte drink-
en voedingsgewoonten, stress,
uitzichtloosheid, heimwee. Toch is het
die wereld waarbinnen de meeste gewone
Amsterdammers hun leven doorbrengen: de
wereld van slagerij Prins en drukkerij
Vlug en Zeker, de kleine rampen en
mirakels op het Van Limburg Stirumplein.
De verschijning van een burgemeester
is voor een buurt concreter dan die van
een Mariafiguur, maar het effect is
aardser en tijdelijker. Vier jaar, dat is
vandaag de dag de normale tijdshorizon
van politici die een bestuurlijke rol
vervullen, wie zes jaar vooruit kijkt
heet visionair, en tien jaar vooruit
denken betekent meestal politieke
zelfmoord. Vroeger, in de tijd van de
grote ideologieen en de brede visies was
dat anders. Onze grootouders geneerden
zich anno 1920 niet om in hun bouwen de
ideale wereld van hun kleinkinderen vorm
te geven. Ze hadden ideeën, niet alleen
over de economische mogelijkheden van de
stad, maar ook over de sociale en
culturele toekomst van de gewone
Amsterdammers...
... 'Als de vloed opkomt gaan alle
schepen drijven,' heeft president Kennedy
ooit gezegd, en op dat adagium lijkt het
Amsterdamse stadsbestuur haar beleid de
afgelopen jaren te hebben gebaseerd.
Men sprak over de 'uitstraling' die de
glimeconomie rond de binnenstad op de
gewone buurten zou hebben en over de
werkgelegenheid die daardoor zou worden
geschapen. Vroeger zou dat ook gebeurd
zijn. Maar het kenmerkende van projecten
als de IJ-oevers is nu juist dat de
bedrijven daar banen van een heel nieuw
soort gaan opleveren. Niet harde en
strikt gedisiplineerde fabrieksarbeid,
maar het soort werk dat hoort bij de
post-industriele dienstensector:
flexibel, informeel. Werk waarbij goede
contactuele eigenschappen en een
uitstekende opleiding eerste vereisten
zijn. En dat zijn nu net de dingen waar
het bij de meeste werklozen in de
Amsterdamse volksbuurten aan ontbreekt.
Ze zijn, anders gezegd, niet opgeleid
voor de banen van morgen, maar voor die
van gisteren. Wie in die situatie toch
nog aan de bak wil komen mag wel een
extra kaarsje branden voor Onze Lieve
Vrouw ter Staats. ..
GEERT MAK
NRC Handelsblad van zaterdag 17 juni 1989
HOME
|