Start WITTE ZEE NOORD-HOLLAND OUDE DOOS DE DENDANG berging VINLAND berging KING DAVID sleepboot ELBE BLAUWE WIMPEL '66
| |
sleepreis
naar Billiton
met
tinbaggermolen
"De dendang"
(tekst Jan Roelfs uit Kroniek van de week)
Een dikke, bruine straal glijdt in de
grijze mokken. Klaas, de kok, van de Dendang schenkt tot aan de rand en schuift
ze dan naar de tafel in het kleine logies, waar de bloemen, wit en dik, op de
kleine ruiten staan. Dan neemt hij een korte pook en port in het zwarte fornuis.
"Nou hoop ik maar dat er strakkies gelegenheid is om even naar Java te
gaan. Mijn zoon is in Batavia soldaat. En in Soerabaja ligt de jongen van m'n
dochter. Maar ja eerst moet het "Kassie" goed en wel in Billiton zijn,
dat snappie!"
Ik knik begrijpend en houd m'n verkleumde vingers om de warme mok. Zojuist heb
ik een wandeling van zo'n kleine drie kwartier over en door het "kassie"
gemaakt, de Dendang, de grootste gemonteerde tingaggermolen die ooit de haven
van Amsterdam verliet. Een drijvend eiland van ijzer en staal, van vernuft en
mechanisme. Het is hoger dan een huis en bijna een straat lang, het heeft
kapitalen - ook aan deviezen, want het materiaal kwam uit het buitenland-
gekost.
De Dendang kan niet varen op eigen kracht, ze kan alleen baggeren en verhalen,
zoals de runners zeggen; op de winplaats van positie veranderen. De reusachtige
ladder met de emmers waren stijf bevroren op de trage gang door het
Noordzeekanaal. Over een paar maanden scheppen zij tin uit de zeebodem bij
Billiton, deze 30 emmers, waarin een schooljongen een bad kan nemen!
De runner, in wiens gezelschap ik tot 35 meter boven de waterspiegel klim,
vertelt zo langs zijn neus weg, dat de molen bij zwaar stormweer kans loopt te
kantelen. "Maar dan blijft-ie nog wel drijven" voegt hij er, bij wijze
van troost, aan toe.
Wij keren in het runnersverblijf terug. De radio speelt; het geluid komt uit een
prachtig Engels toestel.
"We kunnen Nederland tot aan Bombay blijven horen" zegt Klaas, die nu
zijn krachten op een blik boter beproeft. "Nog een dag of tien dan is voor
ons de kou geleden. Zag u daar in het magazijn die ligstoelen? Die zetten we
straks onder het tentzeiltje". "Dat komt best voor mekaar" zegt
een andere runner, terwijl hij z'n handen warm wrijft.
Voor ons, in een waas van mist, zie ik de sleepboten van Goedkoop; ze trekken
het gevaarte met een slakkengangetje door het Noordzee-
kanaal. Een boot achter is niet nodig; het vele ijs houdt de Dendang voldoende
in balans.
Met een vlaag felle kou komt kapitein L.Westdijk in het komboffie. Hij is een
vierkante figuur, met zware wenkbrauwen, grijzend haar en een gerimpeld
zeemansgezicht. Natuurlijk stond zijn wieg in Zuid-Holland, aan de boorden van
de Waterweg. Kapitein Westdijk stamt uit een geslacht van zeeslepers. Bovendien
is hij een echte zeeman; hij zegt niet veel. Het vele drijfijs zit hem dwars.
"Als we maar eerst open water hebben en met een flink gangetje Gibraltar
voorbij schieten. Dan zijn we gauw in Port Said. Zeg, Klaas, denk er goed aan
dat je in Port Said alles goed vastlegt, want als die Arabieren en negers kans
zien aan boord te komen, is niks veilig."
"In orde kappie", antwoord Klaas met dezelfde ernst, die de kapitein
in zijn woorden heeft gelegd. Dan schuift hij zijn "kappie" een mok
koffie toe. Deze drinkt en stapt weer naar buiten. Zijn de sluizen nog niet in
zicht?
Wanneer we in de Noordersluis van de IJmuider haven liggen, zie ik met de vele
honderden belangstellenden toe, hoe de zeeslepers, de witte petjes achteloos op
het hoofd, de zware staalkabels overgooien. De fonkelnieuwe manillatrossen, die
de Dendang aan boord heeft, zullen slechts in noodgevallen worden gebruikt. De
runners wisselen woorden met de bemanning van de zeeslepers, prachtige harde
kerels, die de baggermolen een dikke honderd dagen op sleeptouw zullen nemen.
Het wordt een stout stukje sleepwerk, maar de Maassluizers, Vlaardingers en
Schiedammers verlangen niet anders. De blauwpijpers stoten hun rook uit over het
besneeuwde havengebied en dan spannen de kabels zich.
|