Drugs en uitgaan: de party is voorbij (13/05/2008)

 

Er moet een einde komen aan de goednieuwsshow over drugs en uitgaan. Gebruikers van drugs zoals xtc en cocaïne zijn er erger aan toe dan de flitsende videoclips, de love parades en de hippe realityshows doen uitschijnen. Volgens een nieuwe, baanbrekende studie kampen veel dansende en slikkende jongeren met ernstige identiteitsstoornissen. Ze lijken bovendien veel meer op ons dan we denken.

 

Jan Vanovermeire (30), die ook advocaat en kunstenaar is, haalde vorige vrijdag zijn doctorstitel aan de Universiteit Gent. Hij verdedigde met glans zijn studie I was in Ecstasy - Etnografische studie van drugsgebruik in recreatieve setting in relatie tot extase- en identiteitsbeleving. Volgens zijn promotor, professor Rik Pinxten, gaat het om 'een uniek werkstuk'.

 

'Jan Vanovermeire heeft zich voor zijn onderzoek gebaseerd op gesprekken die hij gedurende zes jaar heeft gehad met meer dan honderd gebruikers van synthetische drugs. Het gaat om een verborgen populatie, veelal jongeren in het uitgaansmilieu die (nog) niet in aanraking zijn gekomen met politie, justitie of hulpverlening en dus aan onze aandacht ontsnappen.' Hij opereerde vooral in de drugsscene van Antwerpen, Gent en Brussel.

 

Private afterparty's

 

Vanovermeire beschrijft in zijn studie onder meer het fenomeen van private afterparty's.

 

'Tijdens dat afteren kan het druggebruik sterk radicaliseren. Er worden enorme hoeveelheden drugs gebruikt', aldus Vanovermeire. 'En dat allemaal door elkaar: speed, GHB, xtc, MDMA, cocaïne. En alcohol natuurlijk. Op één feestje lag er een lijn coke van een meter lang.'

 

Vanovermeire noemt zijn studie 'het einde van de goednieuwsshow'. De dancecultuur is nu al een hele generatie lang mainstream. We leven in de illusie dat het drugsgebruik er onder controle is, dat de razzia's effect hebben gehad. Bovendien hoor je ook niets meer over drugsdoden en zijn de heroïnejunks zo goed als uitgestorven. De nieuwe drugs zouden clean zijn en veel minder schadelijk dan de oude.'

 

De studie van Vanovermeire maakt een einde aan die droom. De informanten die hij ondervroeg, hebben een verstoorde identiteitsontwikkeling. Algemeen kun je stellen dat ze de normale weg naar de volwassenheid niet hebben afgelegd. 'Ze bevinden zich in een toestand die als "moratorium" kan worden omschreven. Ze kunnen hun eigen identiteit niet vormgeven, hebben een heel kleine sociale wereld en hebben last om zich te binden. Hun drugsgebruik heeft dan ook veel minder met plat hedonisme te maken dan met pure ontreddering. Uit andere onderzoeken blijkt dat bijna 40 procent depressief is, ook wanneer ze stoppen met drugs. Er is ook sprake van een verstoorde seksualiteit, asociaal gedrag en marginalisering.'

 

Beleid?

 

Vanovermeire denkt ook dat de subcultuur die hij bestudeerde werkt als een soort 'culturele transmitter' in de burgerlijke samenleving. 'Ik schat het aantal zware drugsgebruikers in het uitgaansleven op ongeveer 10.000 in België. Die hebben natuurlijk allemaal vrienden die niet gebruiken, ze hebben familie, klasgenoten en collega's. Ze dragen de normen en waarden van hun subcultuur uit. Genotzucht, het streven naar kicks, de cultus van het lichaam, de gezondheidsrage, de hang naar onmiddellijke bevrediging: het zijn verschijnselen die we in min of meer verwaterde vorm terugvinden in de mainstream.'

 

Promotor Rik Pinxten en Jan Vanovermeire beklemtonen dat er in deze studie geen beleidsaanbevelingen worden gedaan. Toch schrijft Vanovermeire in zijn conclusie dat de vraag zich aandient 'of onze samenleving zich dermate permissief mag blijven opstellen aangaande het fenomeen van (recreatief) drugsgebruik. Ik voelde gaandeweg aan dat de houding van de samenleving, de overheid en het beleid beter niet blijvend gestoeld wordt op een doorgedreven permissiviteit, gefundeerd op een overroepen recht op zelfbeschikking.'

 

'Ik heb een afspraak met het kabinet van minister van Justitie Jo Vandeurzen (CD&V)', besluit hij. 'In elk geval moet het beleid gericht zijn op de "normale mens" en niet op de zogenaamde "marginale mens".'