Schokkende
cijfers over kindermishandeling in ons land brachten het kabinet vorige week in
spoeddebat bijeen. Enkele dagen ervoor bleek uit een ander onderzoek dat
kinderen van gescheiden ouders veel meer problemen vertonen dan gedacht. Minister
Rouvoet van Jeugd en Gezin mag het allemaal oplossen.
Yvonne
Koopman-Snep
Nu er
eindelijk een minister voor Jeugd en Gezin is, krijgt hij alle narigheid op
zijn bord en wordt geacht die met spoed op te lossen. Dat leek de tendens in
het spoeddebat dat vorige week in de Tweede Kamer plaatsvond. De cijfers liegen
er niet om: uit twee onderzoeken in opdracht van het ministerie van
Volksgezondheid blijkt dat zeker 107.000 kinderen slachtoffer worden van
mishandeling, waar men voorheen uitging van hoogstens 80.000 gevallen per jaar.
Onderzoeker Ed Spruijt laat in zijn boek Scheidingskinderen zien
dat een groot deel van de 70.000 kinderen dat jaarlijks bij een scheiding
betrokken is, veel meer problemen vertoont dan tot nu toe werd aangenomen. Op
langere termijn kampen zij niet alleen vaker met angsten en depressies, ze
vertonen ook meer agressief en strafbaar gedrag dan kinderen uit complete
gezinnen. Ze roken, drinken en blowen vaker en de kans dat zij later zelf
scheiden is tweemaal zo hoog. En dus klinkt de roep om maatregelen.
Uit de berichtgeving lijkt een beeld op te doemen van het gezin dat in een
diepe donkere put is gestopt, waar partijen en instellingen nu naarstig hun
hengel ingooien om nog maar te redden wat er te redden valt. Enkele voorbeelden
uit de kranten: huisartsen moeten mishandeling meteen melden, gemeenten moeten
ouders een opvoedcursus aanbieden die bij probleemgezinnen verplicht moet
worden, de overheid moet de opvoeding deels overnemen van probleemgezinnen, de
Kinderbescherming moet onverwacht een bezoek kunnen brengen.
Minister
Rouvoet is intussen bezig een jeugd- en gezinsbeleid op poten te zetten. Begin
april gaf hij al aan dat het verstandig(er) is eerst het licht aan te doen voor
je een hengel uitgooit om te vissen. Met andere woorden: bekijk eerst aan welke
voorwaarden voldaan moet worden om kinderen een gelukkig bestaan te bieden en
toets vervolgens opvoeding, instellingen en onderwijs aan die voorwaarden. Rouvoet
zegt te willen komen tot een programma “waarin ik het beleid voor jeugd en
gezin op een nieuwe, samenhangende wijze vormgeef”. Begin juni, op de
Kindertop, zal hij dit programma presenteren.
Niet velen zullen er een zo duidelijk integraal plaatje van willen maken. Des
te opvallender was de gewaagde bijdrage van hoogleraar rechtsfilosofie aan de
Leidse Universiteit Andreas Kinneging in de NRC van 21 april. In een
paginagroot artikel geeft hij in niet mis te verstane woorden aan dat problemen
zoals kindermishandeling niet langer met symptoombestrijding kunnen worden
aangepakt: “Wie echt iets wil doen, moet de oorzaken waar mogelijk bestrijden
en wegnemen. Dit betekent in concreto dat de overheid zich dient te bezinnen
over de vraag hoe goede gezinnen door haar kunnen worden bevorderd.”
Wat goede gezinnen dan zijn, geeft Kinneging aan in een aantal ferme stellingen: kinderen zijn er het meest bij gebaat als zij opgroeien bij hun biologische ouders, als de ouders bij elkaar blijven, als het huwelijk van de ouders harmonieus is en als er heel veel liefdevolle aandacht voor de kinderen is doordat er niet te veel wordt gewerkt – liefst door een van de ouders helemaal niet. Alle stellingen licht hij uitgebreid toe. Volgens Kinneging hebben de ideeën over opvoeding, werk en wat dies meer zij van de afgelopen veertig jaar tot een crisis in het gezinsleven geleid. “Die gezinnen (die nog wel goed functioneren) hebben het gevoel tegen de stroom in te moeten roeien en dat de maatschappij en de politiek wat zij proberen op te bouwen eerder afbreken dan ondersteunen.”
(Oorspronkelijk verschenen in Katholiek Nieuwsblad, 4 mei
2007)