Misvatting 1
Tolerantie is niet kwetsen en beledigen
Paul Cliteur: De filosoof Richard Taylor heeft eens gezegd dat alle mooie
idealen het gevaar lopen in hun tegendeel te verkeren. Dat lijkt ook met
‘tolerantie’ te zijn gebeurd. Tolerantie kwam als ideaal op in een tijd dat de
censuur en informele beperkingen op de vrijheid van meningsvorming –
intimidatie, verlies van sociale positie, broodroof – zeer groot waren. Tot aan
1966 hanteerde het Vaticaan een index van verboden boeken, waarop bijna alle
grote werken van de Europese filosofie te vinden waren: de werken van Erasmus,
Hobbes, Pascal, Descartes, Locke, Galilei, Spinoza, Kant, Paine en vele
anderen. Tot aan 1820 was de Inquisitie actief: het juridisch vervolgen van
ketters voor speciale rechtbanken. Hiertegen kwam een reactie in de achttiende
en negentiende eeuw. Daarbij beriep men zich op ‘tolerantie’. Het pleidooi voor
tolerantie hield in: creëer maximale vrijheid voor het ventileren van
standpunten, ook onsympathieke, en gedoog dus dat mensen standpunten in woord
en geschrift kunnen uitdragen waarmee je het fundamenteel oneens bent – en
waardoor je dus ‘beledigd’ zou kunnen worden of ‘gekwetst’. Tolerantie houdt in
dat men Jezus Christus mag aanprijzen en afwijzen; dat men satirische films
over Boeddha of Mohammed mag maken; dat men beledigende boeken mag schrijven
over Karl Marx of John Stuart Mill of Adolf Hitler.
Tegenwoordig wordt ‘tolerantie’ ingeroepen voor iets heel anders, iets wat
diametraal tegenovergesteld is aan de klassieke tolerantie. Met een beroep op
‘tolerantie’ wordt aan mensen voorgehouden dat zij geen dingen mogen zeggen
waaraan anderen aanstoot zouden kunnen nemen. Een ‘tolerant mens’ is iemand die
deze deugd in grote mate bezit en praktiseert in zijn leven. De toespraken van
de koningin: een toonbeeld van tolerantie. De commentaren van J.P. Balkenende.
Het zijn allemaal voorbeelden van grote tolerantie. Althans vanuit het moderne
tolerantiebegrip. En Hobbes, Locke, Spinoza en al die andere filosofen waaraan
het Vaticaan aanstoot nam en wier boeken op de index kwamen, zijn nu
voorbeelden van ‘intolerante’ boeken, geschreven door ‘intolerante’ mensen.
Kortom, ‘tolerantie’ wordt tegenwoordig niet ingeroepen om de grenzen van de
vrijheid van meningsuiting te verruimen, maar om die te beperken. Je zou dat
ironisch of pervers kunnen noemen, maar die stroming is zeer sterk. De mensen
die als ‘intolerant’ worden aangeduid, zijn meestal niet de mensen die met
geweld dreigen en geweld gebruiken omdat ze zich gekwetst en beledigd voelen.
Nee, de term wordt hoofdzakelijk gereserveerd voor mensen die moeten
onderduiken of voortdurend onder politiebescherming moeten leven, omdat ze
gebruikmaken van hun recht op vrije meningsuiting. Je schiet dan ook bijna in
de lach wanneer de opstellers van het manifest ‘Benoemen en bouwen’ beweren:
“Gelukkig leven wij in een land waarin mensen mogen zeggen wat ze willen.” Dan
vraag je je af: op welke planeet heeft men geleefd de afgelopen jaren?
Misvatting 2
Nederland was vroeger zó tolerant
Andreas Kinneging: Paul Cliteur heeft natuurlijk volkomen gelijk als hij stelt
dat de ondertekenaars van het manifest ‘Benoemen en bouwen’ geen pleidooi voor
tolerantie houden, maar voor meer beleefdheid. En hij heeft ook gelijk als hij
stelt dat tolerantie geen beleefdheid is, maar een toegeeflijke houding ten
opzichte van meningen die je niet aanstaan. Die toegeeflijke houding ontbreekt
bij de ondertekenaars van het manifest. Het is duidelijk dat ze bepaalde
meningen niet willen tolereren.
De ondertekenaars schrijven zelf dat het debat verhard is. Maar wat ze hadden
moeten schrijven, is dat het debat niet op niveau wordt gevoerd. Er wordt voortdurend
op de man gespeeld. Op argumenten van de tegenpartij wordt nooit ingegaan. Het
manifest maakt zich daar zelf ook schuldig aan. Het gaat totaal niet in op de
problemen in de multiculturele samenleving. Het begrip ‘tolerantie’ wordt er
met de haren bijgesleept en dient als een bezweringsformule. De klacht dat het
debat is ontaard in een elkaar over en weer uitschelden, is natuurlijk terecht.
Anderzijds moeten we wel blij zijn dat er groepen mensen zijn opgestaan die het
niet met elkaar eens zijn. Zonder tegenstanders is er geen debat, en heb je
geen tolerantie nodig. Maar waar Terpstra en de zijnen naar terug lijken te
verlangen, is de periode dat er helemaal geen debat mogelijk was, omdat
bijvoorbeeld kritiek op de multiculturele samenleving simpelweg niet werd
getolereerd.
Dit is een tweede misvatting in het manifest: de gedachte dat Nederland vroeger
zo tolerant was. Ook het Nederland van de zeventiende eeuw is niet zo tolerant
als wel wordt beweerd. Nederland heeft van oudsher eerder een onverschillige
dan een tolerante cultuur. Deze onverschilligheid werd al opgemerkt door de
zeer controversiële filosoof René Descartes: “Te midden van de massa mensen die
(…) geheel opgeslokt worden door hun eigen besognes, heb ik hier net zo eenzaam
en teruggetrokken kunnen leven als in de meest afgelegen woestijnen,” schreef
Descartes in zijn hoofdwerk Discours de la méthode, een werk dat hij in de
Republiek in alle vrijheid kon schrijven.
Ketterse filosofen toestaan om te leven en te schrijven in je samenleving,
omdat het je niet kan schelen wat ze denken en schrijven, is geen tolerantie,
maar onverschilligheid. Het hun toestaan om boeken te schrijven en te drukken,
omdat je daar winst op kunt maken, is ook geen tolerantie, maar winstbejag. Bij
tolerantie gaat het om het motief. Iemand die uit eigenbelang iets toelaat, is
niet tolerant. Ook iemand die allerlei zaken toestaat uit angst voor
bedreigingen of geweld, is niet tolerant. Tolerant noemen we iemand die iets
toestaat waar hij een bloedhekel aan heeft en die dat doet uit liefde of
respect. Zo tolereren we veel van onze kinderen, omdat we van ze houden. De
irritante meningen van anderen verdragen we echter uit een abstracter soort
liefde: de liefde voor de waarheid.
Misvatting 3
Het is goed om tolerant te zijn
Frans Jacobs: Tolerantie is een deugd die mensen in het maatschappelijke debat
graag aan zichzelf toeschrijven, terwijl ze de intolerantie van anderen aan de
kaak stellen. Dat zien we in de kerstboodschap van de koningin: we moeten
volgens haar voorkomen dat gekwetste gevoelens omslaan in wanhoop en agressie;
daarmee worden lieden die zich kwetsend uitlaten dus als intolerant weggezet.
Allicht dat Wilders zich afvroeg of Beatrix hem in het vizier had. Ook
‘Benoemen en bouwen’ getuigt daarvan: wij, de tolerante Nederlanders, pleiten
ervoor dat de intolerantie een halt wordt toegeroepen. Beide incidenten passen
overigens in het stramien waarop Cliteur wijst: tolerantie wordt tegenwoordig
vaak ingeroepen om de vrijheid van meningsuiting te begrenzen in plaats van te
verruimen.
Een vreemd fenomeen is het dat al die tolerante mensen zich zo op de borst
kloppen, zeker vanuit de definitie die Kinneging geeft van tolerantie. Want wat
doen we eigenlijk wanneer we toelaten dat mensen dingen zeggen waaraan we echt
een bloedhekel hebben – hetgeen uiteraard allerminst uitsluit dat we hen
ondubbelzinnig van repliek dienen? Dan doen we niets anders dan wat van ons
verwacht wordt. Een persoon die niemands rechten aantast, hebben we simpelweg
met rust te laten, ook wanneer we zijn woorden of zijn gedrag onaangenaam of
onsmakelijk of kwalijk of walgelijk vinden. Als we het anderen niet onmogelijk
maken om te doen en te zeggen wat hun goeddunkt, houden we ons evenzeer aan een
morele basisnorm als wanneer we anderen niet bestelen of bedriegen. Het is
vreemd om te zeggen: ‘Ik besteel niemand. Daarmee geef ik blijk van een grote
tolerantie jegens anderen.’ Of: ‘Ik discrimineer joden niet. Daarmee geef ik
blijk van een grote tolerantie.’ Even vreemd is het om te zeggen: ‘Ik beperk
Wilders’ vrijheid van meningsuiting niet, ook al doe ik een beroep op hem om
zijn walgelijke gepraat te matigen. Daarmee laat ik zien dat ik een tolerant
mens ben.’
De echte tolerantie waarover Kinneging het heeft – dus niet de
onverschilligheid jegens de meningen van anderen, maar datgene toestaan waar je
een bloedhekel aan hebt – is een deugd die thuishoort in een andere tijd. Deze
deugd was prima op zijn plaats in de zeventiende eeuw, toen de grote
meerderheid van de samenleving nog vond dat iedereen zich tot het ene, ware
geloof moest bekeren en het werkelijk een gruwel werd gevonden als iemand dat
niet deed. Maar in onze tijd, waar bijna iedereen er vrede mee heeft dat
verschillende mensen op verschillende manieren hun levens invullen, is de deugd
van de tolerantie nog slechts een deugd voor fatsoensrakkers, moraalridders en
religieuze fanatici. Alleen in hun ogen is de levenswandel van de anderen nog
een gruwel. Maar deze intolerantie wordt gepresenteerd als gevoelens die zij
vervolgens zeggen te kunnen onderdrukken uit tolerantie voor de ander. En daar
zijn ze dan nog trots op ook. Als we eenmaal inzien dat deze deugd van de
tolerantie in ons soort samenleving niet meer thuishoort, schrijven we in het
maatschappelijke verkeer tolerantie niet meer automatisch toe aan onszelf, en
intolerantie aan onze tegenstanders. Weg met het gepraat over tolerantie!