Herman De Dijn : Religie in de 21ste eeuw

http://brunodaems.skynetblogs.be/

Het nieuwe boek van professor Herman De Dijn (KULeuven) brengt een eerder filosofische kijk op het fenomeen godsdienst in de 21ste eeuw. Het wijst op de uitdagingen die de moderniteit en postmoderniteit stelt aan het geloof. De Dijn verdedigt in deze context een aantal conservatieve standpunten, zij het in een voorzichtig jasje verpakt.

 

Religie als traditie

 

Onze openbaringsgodsdienst is een ‘geschenk’ en het behoort tot haar wezen dat dit geschenk moet doorgegeven worden. Daarom is de traditie zo belangrijk voor het katholicisme. Het opheffen van op het eerste zicht bijkomstige regels en gebruiken kan dan ook verstrekkende gevolgen hebben voor het geheel. Het is ook de traditie die ervoor zorgt dat een religie niet als therapie of voor egocentrische tendensen kan gebruikt worden.

 

Onder invloed van allerlei ‘–ismen’ werd het katholicisme sinds de Verlichting afgebroken. De theologie zelf ging steeds verder met het zich aanpassen aan de moderniteit. In wezen verschilt een groot gedeelte van de hedendaagse theologie nauwelijks nog van een socialistisch humanisme. De Dijn vraagt dan ook smalend: “Waarom dan niet de moderniteit rechtstreeks omarmen?”. Ondanks het afbraakproces slaagde de moderniteit er echter niet in de religie te vervangen en zelf zingeving te bieden. Het paradijs op aarde werd niet bereikt en de pogingen hiertoe leidden tot nachtmerries.

 

Dit besef leidde tot het postmodernisme. De hedendaagse mens neigt ernaar zelf zijn zingeving samen te stellen. Religieuze waarden worden nu, in naam van het pluralisme, onderdeel van de collectieve ruilhandel en bricolage. De Dijn wijst erop hoe misleidend deze houding is. Onze maatschappij wordt immers niet door een echt pluralisme gekenmerkt, maar door de “dominantie van een pensée unique: een combinatie van liberale tolerantie, bricolage van een eigen levensstijl en sentimentalisme.” Deze individualistische attitude houdt tevens een gevaar in voor de religie omdat ze die niet als geheel omarmt, maar in functie van narcistische behoeften. De Dijn onderscheidt vier hedendaagse vormen van religieus beleven: Er zijn de verschillende fundamentalismen, er is de groep vrome gelovigen die ‘rouwt om het verdwijnen van de religie’, de groep die zijn heil zoekt in een individualistische, innerlijke spirituele ervaring en tenslotte de groep die zijn eigen lifestyle bricoleert. Deze laatste groep is het eerder om de folklore te doen dan om de inhoud. Daarom ook dat het voor zulke mensen bijvoorbeeld onbegrijpelijk lijkt dat het huwelijk enkel voorbehouden is aan een man en een vrouw.

 

Wetenschap

 

Met de godsdienst lijkt het in het Westen dus niet al te best gesteld. Het humanisme, de gedoodverfde opvolger van het christendom, is er echter niet veel beter aan toe. Na de dood van God lijkt nu wel de dood van de mens te volgen. “Waar het christendom met stille trom verdwijnt, duiken onmiddellijk allerlei religieuze groepen op die bij elke verlichte geest als een veel grotere dreiging dan de traditionele religies zouden moeten overkomen. De hang naar het paranormale, het mystische, het demonische, het geloof in religieuze complottheorieën tot zelfs in de meest baarlijke onzin, overtreft bij verre de interesse in natuurwetenschap of geschiedenis en in de creaties van kunst en cultuur.” De Dijn wijst erop dat veel ongeloof niet zozeer voortkomt uit verstandelijke overwegingen, maar uit het feit dat men niet meer bidt, zich niet meer openstelt voor de religieuze realiteit. Hij wijt dit grotendeels aan het verdwijnen van een gedegen religieuze opvoeding.

 

Het was de droom van de Verlichtingsdenkers om de godsdienst door de wetenschap te vervangen. Alle pogingen hiertoe zijn mislukt of tot mislukken gedoemd. De Dijn vergelijkt het verschil tussen wetenschap en religie met het verschil tussen wetenschap en kunst. Zij zijn totaal verschillend van elkaar. Hierbij gaat het om betekenissen en betekenisgeving. Zo is de ‘verrijzenis’ of de ‘maagdelijkheid van Maria’ volgens De Dijn niet zomaar een ‘wetenschappelijk’ feit. Voor een gelovige hebben die ‘feiten’ een andere betekenis dan voor de wetenschap. Geloven is geen zoektocht op basis van de wetenschap, maar de “revelatie van de betekenis van bepaalde fenomenen die zich aan ons opdringen”. De Dijn vergelijkt dit met een glimlach: geen enkel normaal mens gaat als hij iemand ziet glimlachen gaan denken aan de vele hersenprocessen en spierbewegingen door welke deze glimlach tot stand kwam. Het zoeken naar de zin van de zaken valt dus niet per se samen met het zoeken naar de oorzaak. Hij besluit: “Niet de religie is een anomalie, maar het sciëntisme dat mét de religie alle andere vormen van ‘geloof’ wil uitrangeren, ook de meest vanzelfsprekende – zoals het geloof in zichzelf, in het belang van het goede, in de speciale waardigheid van de mens, in de vriendschap enzovoort”.

 

De wetenschap is er ook niet in geslaagd ons een nieuwe ethiek te bieden. Zo kan bijvoorbeeld de biologie ons niet leren hoe we op een humane wijze onze seksualiteit kunnen beleven. Bij de zoektocht naar ethische principes blijven godsdiensten dus een rol spelen. De Dijn pleit hierbij voor het uitwerken een brede ethiek (bv. deugdenethiek) die ervan uitgaat dat ethiek niet gescheiden kan worden van de levenswijze. Hij waarschuwt voor de ‘smalle’ ethiek die opgang maakt en zich in feite baseert op sensibiliteit (‘goed is wat bijdraagt tot aangename ervaringen’).

 

Politiek

 

De religie wint ook in de politieke context aan belang omdat ze de individualisering compenseert en mensen doet beseffen dat ze tot een groter geheel behoren van generaties voor en na ons. Religie verleent identiteit en samenhorigheid en kan aan de maatschappij ethiek en moraal verschaffen. Sommigen vinden dat de godsdienst zich helemaal niet met de politiek mag inmengen. Dit is een verkeerde inschatting van de scheiding van kerk en staat, stelt De Dijn. De godsdienst mag deelnemen aan de discussies in de publieke ruimte en in de politiek, maar niet aan de politieke besluitvorming en uitvoering.

 

Vaak wordt de religie verweten dat ze tot geweld aanzet. Dit is inderdaad een gevaar, maar geweld is een tendens die deel uitmaakt van het wezen van de mens. Pogingen om een wereld zonder religie te scheppen liepen uit in veel groter geweld en onmenselijkheid.

 

De Dijn oefent ook kritiek uit op de mensenrechten. Niet zozeer op de verticale toepassing ervan, d.w.z. waar het gaat over de rechten van de mens tegenover de staat, maar op de horizontale toepassing. De mensenrechten kunnen problematisch worden wanneer een groep rechten afdwingt ten opzichte van andere groepen of individuen in de samenleving, d.m.v. bijvoorbeeld non-discriminatiewetten. Er is het daadwerkelijke gevaar dat de politiek een politiek moralisme wordt, een gedachtepolitie en dat grote groepen als ‘racistisch’ bestempeld worden. In naam van de mensenrechten worden ook traditionele verbanden (zoals religies) en rollen als discriminerend gebrandmerkt. Dit is volgens De Dijn een “onduldbare inmenging van de staat, in feite van een staatsideologie, in de vrije samenleving”. Hij geeft als voorbeeld de ‘strijd’ voor het toelaten van vrouwen tot het priesterambt: “Campagnes zoals voor het mensenrecht van de vrouw om ook priester te kunnen worden, lijken niet ingegeven door een ernstige bezorgdheid voor reële noden of diepe verlangens van vele concrete individuen. Zij verraden waar het hier eigenlijk om gaat: puur ideologische eisen in dienst van een abstractie, maar wel met concrete, nefaste gevolgen, het tegen elkaar opzetten van mensen en groepen en de verdere afbouw van sociale instellingen en verbanden.

 

Welke toekomst ziet De Dijn voor de Kerk weggelegd? Zij moet zich niet aanpassen, noch aan de moderniteit (bevrijding), noch aan de postmoderniteit (individuele spiritualiteit) maar voortdoen, volharden in het geloof. Dit maakt haar aantrekkingskracht uit. Haar opdracht is de “herontdekking van de eigen traditie en de implementatie ervan in het reële, alledaagse leven”.

 

De Dijn, Herman. Religie in de 21ste eeuw. Kleine handleiding voor voor –en tegenstanders. Pelckmans, Klement, Kapellen, Kampen, 2006, 160 p. ISBN 978 90 289 4214 1.