De befaamde godsdienstsocioloog Rodney Stark verrast met een evolutieleer van de godsdienst. Een sterk tegengif tegen Dawkins en zijn atheïstische kompanen. “Het zijn waarlijk onwetende lieden.”

Henk Rijkers

Is de openbaring van God begonnen bij Abraham? Of liet Hij zich altijd en overal al enigszins kennen? Zijn alle godsdiensten geïnspireerd? Groeit de kennis van God met de ontwikkeling van de mensheid? Zo ja, valt er dan een ‘evolutieleer’ van de godsdiensten op te stellen?

Met deze vragen zet Rodney Stark zich uiteen in zijn nieuwe boek Discovering God. Het boek staat in de Amerikaanse toptien van belangrijke religieuze boeken en kreeg een kritische – zij het toch ook geïmponeerde – recensie in Newsweek: Stark zou ‘onoprecht’ zijn: hij zou zijn boek geschreven hebben met het vooropgezette plan bij het christendom uit te komen als meest ontwikkelde religie.

Het is het enige moment in het interview dat de oude Amerikaanse hoogleraar even uit zijn hum raakt. “Heeft die dame mijn boek wel gelezen? Toen ik aan het hele project begon, wist ik niet eens of ik wel in God geloofde. Ik weet dat het raar klinkt, omdat mensen gewoonlijk zo niet boeken schrijven. Maar ik wel.”

Rodney Stark is een van de bekendste godsdienstsociologen. Zijn productie is verbazingwekkend. Hij grinnikt, als ik hem zeg dat hij sneller boeken schrijft dan ik er hem interviews over kan afnemen. “Een van de beste adviezen die ik ooit kreeg, is dat je elke dag twee bladzijden moet schrijven. Dat zijn twee boeken per jaar. Het grappige is dat het zo’n negen maanden kost om een boek in productie te krijgen. Zelf ben ik dan alweer met iets anders bezig. Waar ik nu aan werk? Iets heel anders, een boek over de kruistochten. Maar ik neem een ruim perspectief. Ik begin met de moslimveroveringen.”

Discovering God lijkt mij een mijlpaal in uw werk. Klopt dat?

 

“Ik denk het wel. Laat me even uitleggen waarom ik het heb geschreven. Eigenlijk ben ik een godsdienstscoioloog, maar ik heb me op geschiedenis gestort, deels omdat ik het leuk vind, deels omdat ik theorieën wilde testen in een andere setting dan de westerse. Bij het doorwerken van boeken over vergelijkende godsdienstwetenschap, bleek mij dat die boeken eigenlijk bar weinig doen aan vergelijken. Ten tweede is er weinig aandacht voor de oorsprongen. Boeddha zelf krijgt bijvoorbeeld nauwelijks een pagina. En boeddhisme krijgt dan vijftig pagina’s, over doctrine, praktijk enz. Dat gaat voorbij aan het gegeven dat toen Boeddha stierf, het boeddhisme vastgesteld was.”

 

Het blijft apart, een academisch boek dat als uitgangspunt neemt dat God best eens zou kunnen bestaan.

 

“Ja, maar twintig jaar geleden dacht ik nog helemaal niet zo. In zekere zin heb ik mij via mijn boeken naar de conclusie toegeschreven dat godsdienst een in essentie kloppend verhaal is. Dat het op zijn minst mogelijk is. Dat lijkt mij zinnig, als zoveel mensen getuigen dat er werkelijk iets bestaat. Hoe meer ik erover schreef, hoe meer ik ervan overtuigd raakte dat dit de redelijke wetenschappelijke houding was.”

 

De grote vraag is: ontdekken we God dankzij zijn zelfopenbaring of hebben wij Hem bedacht?

 

“Wat mij erg getroffen heeft, is de idee van goddelijke tegemoetkomendheid. God kan zich nooit verder openbaren dan een cultuur geestelijk aankan. Van Calvijn heb ik de uitspraak gestolen dat God vaak tot ons spreekt in babytaal. Een fascinerend inzicht, omdat het zoveel oplost. Er is bijvoorbeeld al vaak opgemerkt dat God in het Oude Testament niet lijkt op die van het Nieuwe. Kijk, de vroege joden konden nog maar sommige dingen begrijpen en hadden het dus gedeeltelijk fout. Er zit een ontwikkeling in de ontdekking van God.”

 

U ziet, in navolging van Karl Jaspers, de zesde eeuw voor Christus als de religieuze big bang.

 

“Er is in die eeuw, de axial age (oorspronkelijk Achsenzeit, de ‘cruciale eeuw’, -hr) , zoveel gebeurd dat het me verbaast dat die niet door geleerden is stukgeschreven. Het belangrijkste is de ontdekking van de zonde. De heidense religies kennen die notie nauwelijks. Als de goden hun portie krijgen, kan de rest hun niet schelen. Maar in de zesde eeuw verspreidt zich door heel Europa en Azië het idee dat je je weg naar de hemel of de hel zelf moet verdienen. Waar het om gaat, is dat er een moraal is en dat je gedrag ertoe doet, voor God, voor Isis, of omdat je wilt ontsnappen aan het rad van kharma. Een revolutionair inzicht, dat insloeg van Italië tot aan – uiteindelijk – China.”

 

Het christendom houdt eraan vast dat de joodse ontwikkeling daarbinnen een bijzondere is.

 

“Ik kan dat niet zeggen, omdat de geschiedenis hier zo mistig is. Er zijn aanwijzingen voor contacten tussen Ezechiël, Zoroaster en zelfs Pythagoras. Maar goed, ik ben geen godsdiensthistoricus, alleen maar stomverbaasd dat niet boek na boek over die fascinerende zesde eeuw uitkomt.”

 

U verdeelt de religies in wel- en niet-geïnspireerd.

 

“Dat is gevoelig terrein. Maar als de stichter van een godsdienst zelf zegt dat hij niet iets openbaart, wie ben ik dan om hem niet te geloven? Als Boeddha zelf zegt: ‘Ik heb dit bedacht’, is dat iets heel anders dan wat Paulus ons vertelt.”

 

U gaat zelfs zover te zeggen dat islam geen geïnspireerde religie is omdat die regressief is.

 

“Hm, helaas is het gevaarlijk dat zo te stellen vandaag de dag. Ik wist niet wat ik anders moest zeggen. Het is zo overduidelijk dat de islam geen stap voorwaarts is in de ontwikkeling van de godsdienst. Die ontwikkeling begint in het stenen tijdperk. Juist de vroege beschavingen maakten de grote stap terug naar kleine godjes zonder moraal. In het voorafgaande stadium hadden de mensen die wij nu ‘primitief’ noemen, veelal nog een behoorlijk idee van een schepping door een verheven opperwezen. En weet je wat zo grappig is? Iedereen in het vak weet dat, maar niemand wil het erover hebben. Sinds we dat weten, vinden we de primitieven opeens niet interessant meer om over te publiceren.”

 

In uw vorige boeken toonde u zich kritisch over de evolutieleer.

 

“Wel, ik ben niet tegen evolutie, dat is ook weer zo’n canard. Ik ben wetenschapper. Ik kan er niet tegen als mensen theorieën verkondigen die ze niet hard kunnen maken. Het feit ligt er nu eenmaal dat er geen plausibele theorie van het ontstaan van de soorten bestaat, dus waarom doen alsof? Misschien ontdekken we die volgende week, ik zou dat verwelkomen. Wat me verbaast, is het gedrag van biologen die voor de rechter optreden als theologen om te getuigen dat evolutie het nieuwe geloof is. Dat is niet zo. Ontwikkelde biologen hebben geen probleem met de gedachte dat de wetten die soorten scheppen eventueel voortkomen uit goddelijke tussenkomst. Wie kan dat nou iets schelen? Dat hindert de wetenschap op geen enkele manier. Het geloof dat God schepper van het heelal was, heeft Newton toch ook niet gehinderd in zijn grote ontdekkingen?”

 

Toch komt op het eind van uw boek uw pleidooi voor Intelligent Design als een verrassing. Weinig wetenschappers durven dat.

 

“Tja, wat is nu meer plausibel? Dat deze ongelofelijk complexe werkelijkheid just happened, zomaar gebeurd is? Of dat er een ontwerp achter zit? Natuurlijk weet ik dat men het een ouderwets argument vindt, maar als je een horloge op het strand vindt, weet je toch meteen dat het ontworpen is en zich niet zomaar heeft ontwikkeld? Sommige dingen zijn evident ontworpen, en nu we er zoveel van weten, blijkt het heelal zelf ook zo’n ding te zijn.”

 

Zo’n opvatting wordt voor extreem onwetenschappelijk gehouden.

 

(ironisch) “In sommige kringen misschien. Maar de meeste wetenschappers zijn ervan overtuigd, dat blijkt uit enquêtes. De meerderheid van de Amerikaanse wetenschappers gelooft in God. Ik vind het eerlijk gezegd een vermoeiende discussie. Neem zo’n Dawkins nu, die jongen heeft niet eens de moeite genomen zijn huiswerk te doen. Zijn idee over christelijke theologie is vergelijkbaar met iemand die schrijft over de Middeleeuwen, terwijl hij alleen Robin Hood heeft gelezen: het zijn waarlijk onwetende lieden.”

 

(artikel oorspronkelijk verschenen in Katholiek Nieuwsblad, 14 december 2007)