Zonder de Kerk geen vooruitgang
Waarom hebben ze in China het wiel, het buskruit en de boekdrukkunst uitgevonden, maar er nooit gebruik van gemaakt om de wereld te veroveren? Waarom is de islamwereld er nooit in geslaagd creatieve wetenschap voort te brengen? Het zijn vragen waarop nooit een afdoend antwoord is gevonden. Of toch?
“Renaissance en Verlichting zijn niet uit de lucht komen vallen. Het zijn mensen die vanuit het christelijke geloof leefden, die de moderne cultuur hebben gevormd.” Dat is de provocerende stelling van Rodney Stark, professor vergelijkende godsdienstwetenschappen aan de universiteit van Washington, in zijn monumentaal boek ‘For the Glory of God’. Volgens hem liggen de wortels van de moderne wetenschap, technologie en geneeskunde in de scholastieke theologie, zoals ontwikkeld door Thomas van Aquino (1225-1274) en zijn vele navolgers. De Middeleeuwen waren dus absoluut niet zo ‘duister’ als altijd gedacht. Net zomin als de Verlichting alleen maar ‘licht’ was.
Clark maakt brandhout van een aantal mythen over de relatie geloof-wetenschap door de eeuwen heen. Zo klopt het niet dat pas met Christoffel Columbus het idee ingang vond dat de aarde rond is en dat de Kerk zich hiertegen verzet zou hebben. “In de werken over middeleeuwse kosmologie – zoals van Hildegard van Bingen (11de eeuw) – was het beeld van de ronde aarde reeds lang aanvaard, zonder dat die auteurs door het Vaticaan waren teruggefloten. Integendeel, ze werden heilig verklaard.”
Ook de ‘ontdekking’ van Galileo Galilei (1564-1642) dat de zon rond de aarde draait in plaats van omgekeerd, kwam niet out of the blue. Galilei bouwde voort op de basisinzichten van Copernicus en scholastici in de eeuwen voordien. Hij was ook geen onschuldig slachtoffer van kerkelijke repressie, zoals iedereen denkt. “De afspraak met paus Urbanus VI was dat hij vrij mocht schrijven en spreken, maar dat hij als wiskundige geen theologische conclusies mocht trekken. Daar hield Galilei zich niet aan.”
De christelijke mensvisie ligt volgens Clark ook aan de basis van de moderne geneeskunde. In alle andere culturen was het opensnijden van lijken een absoluut taboe. Voor de Kerk kon dissectie wél, omdat het eigene van de mens zijn ziel is, niet zijn fysiologie. Reeds in de 13de eeuw zetten kerkleiders het licht op groen voor postmortem-onderzoek op lichamen waarvan de doodsoorzaak onzeker was. Het eerste handboek anatomie verscheen begin 15de eeuw.
Het klopt dus niet dat de Vlaamse anatoom Andreas Vesalius (1514-1564) de eerste anatoom-patholoog was en bij nacht en ontij lijken moest opgraven om ze in het geheim te kunnen onderzoeken. Vesalius werd niet verketterd, maar integendeel geëerd om zijn wetenschappelijk werk en is altijd een overtuigd gelovige gebleven.
In plaats van de wetenschap tegen te werken, zoals men vandaag denkt, heeft de Kerk die integendeel mogelijk gemaakt, legt Clark uitvoerig uit. “De Middeleeuwen waren een tijdperk van snelle vooruitgang, zodat eind 13de eeuw Europa de rest van de wereld voorbij had gestoken. Water- en windmolens, mechanische klokken, het kompas enz. Universiteiten waren een kerkelijke uitvinding en kregen veel voorrechten. De professoren hadden een ruime autonomie en er bestond een drukke internationale uitwisseling. Wetenschappelijke boeken circuleerden vrij, de index bestond niet voor dat soort werken. In die universiteiten werden de klassieken herontdekt. Moslimgeleerden beschikten al eerder over die teksten, maar ‘deden’ er niets mee.” Volgens Clark leverde het christendom de psychologische basis voor het zoeken naar wetenschap. “De natuur bestaat omdat ze geschapen is door God. Om God te loven en te eren, mogen we de wonderen van zijn schepping appreciëren en zijn geheimen doorgronden. De menselijke rede is een gave van God en moet gebruikt worden.”
Anders dus dan in de islam, waarin pogingen om natuurwetten te ontsluieren en erin in te grijpen, beschouwd werden als een aantasting van Allahs vrijheid om zelf te handelen. Want de wereld en elke mens zijn voortdurend afhankelijk van zijn wil. De nauwe band tussen christelijk geloof en wetenschap verdween vanaf de 17de eeuw. “Eens gelanceerd, was de wetenschap in staat om op zichzelf te staan en op eigen kracht verder te ontwikkelen. Maar ook de toonaangevende wetenschappers van de 16de en 17de eeuw waren toegewijde christenen die geloofden in hun plicht om Gods schepping te begrijpen. In de moderne tijd was het niet anders, ondanks het beeld van het tegendeel. De tegenstelling geloof-wetenschap is vaak overroepen en ideologisch misbruikt, in naam van een atheïsme dat even fanatiek kon zijn als dat van religieus fundamentalisme.” Veel Verlichtingdenkers, van Descartes tot Kant, waren absoluut niet anti-religieus maar maakten wel een strikt onderscheid tussen geloof en wetenschap, omdat ze de werkelijkheid vanuit verschillende invalshoeken benaderen.
En hoe zit het vandaag? Momenteel wordt religieus geloof
vooral aangepakt vanuit biologie en genetica. In een recent nummer van Time
bijvoorbeeld, zeggen sommige wetenschappers dat het van de aanwezigheid van
bepaalde biochemische stoffen in de hersenen afhangt, of een mens al dan niet
religieus is. Andere wetenschappers reageren daarop met de stelling dat je wél
bepaalde hersenfuncties kan aantonen, maar dat dit niets zegt over de zin of
uiteindelijke oorzaak en bedoeling ervan. De discussie blijft open. Gelukkig maar.
*Rodney
Stark, For the Glory of God. How monotheism lef to reformations, science,
witch-hunts, and the end of slavery. 496 blz. Princeton University Press.
Jos Vranckx – Gazet van Antwerpen 22-23 januari 2005