Op Holdinga-state te Anjum woonden vroeger de Schwartzenbergs. Het waren leden van een goed aangeschreven familie, die ook het ambt van grietman (burgemeester) uitoefenden. Van 1627-1656 was Johannes Onuphrius, baron Schwartzenberg en Hohenlandsberg, grietman en daarna regeerde zijn zoon Georg Wilco. Johannes was gehuwd met Anna von Boselager, in goed Nederlands dus Anna van Bozeleger geheten.
De bijgelovige gemeenschap zal haar naam wel in verband gebracht hebben met hetgeen zich omstreeks 1638 op Holdinga-state afspeelde. Trouwens, nog in 1843 zag Dr. Worp van Peyma in Anjum ineens de dode persoon van generaal Burmania, vroegere bewoner van Holdinga, voor zich staan. Het oude slot was in 1832 afgebroken en in 1842 door een nieuw huis vervangen. Generaal Burmania hield toen even inspectie!
Maar erger was het omstreeks 1638 met de grietman gesteld. Op een nacht omstreeks 12 uur hoorde de baron het lawaai van een menigte mensen tussen de brug en de poort van zijn huis. Er werd ook gezongen. Duidelijk hoorde de baron een lied: "Slapen gaan is wel gedaan, laat ons samen slapen gaan. "
Toen er nog meer lawaai kwam riep de baron zijn huisknecht. Tot zijn grote verbazing bleek de knecht niet te komen. Wel kwam de dienstmeid aanlopen, doch die had niets van het lawaai gehoord. De baron was verontwaardigd en mompelde: "Wat duivel is dit, dit is iets wonderlijks !"
Toen kwam ineens een snerpend antwoord: "Een duivel sulstu zien !"
De baron zag iemand naderen, een ‘donkerachtig lichaam, hebbende de lengte van twee voeten en de dikte gelijk een stuk klaphout". De gedaante kwam recht op de grietman zijn gezicht af…. De baron vluchtte naar bed en kroop onder de dekens.
Nu hoorde hij weer het lawaai en aan zijn voeteneinde bewoog iets. Het kroop hogerop en de baron voelde een liefkozing op zijn wang. Het leken wel twee vuisten, maar daarop zat haar als van een konijn. Het geluid leek wel iets op dat van een kater.
De baron riep weer hard om zijn knecht, sprong het bed uit en holde naar de keuken. Maar hij viel bijna: voor zijn voeten liep een spin, wel een el hoog. Het beest werd nog steeds groter en groeide tot een hoogte van een jongen van twaalf jaar. Er kwamen nog meer spinnen, die de baron omringden en hem wilden aanvallen.
Nu begon de grietman te bidden, waarop de spinnen het op een lopen zetten. Totaal van zijn stuk ging de grietman bij de haard zitten, maar daar kwam weer een spin aan, die zich aankondigde als de satan in hoogst eigen persoon. Weer begon de baron te bidden en weer vertrok de hellevorst.
Het duurde echter niet lang. Een kwartier later kwam een vleermuis binnen fladderen: de boze in een nieuwe gedaante. Tegelijkertijd vloog een grijze vogel de kamer in, op de vloer kwam een pad aanwandelen en daarachter een kreeft. Ze hadden het allemaal op de grietman voorzien. De baron ging echter heldhaftig staan en vervloekte toen in naam van Jezus Christus de satan. Direct daarna werd de duivel een ruige worm, die in het vuur van de haard begon te branden en een afschuwelijke stank verspreidde.
Even later kropen er echter heel wat jonge wormen over de vloer, die verdwenen onder de baron zijn stoel. De baron begon om hulp te roepen, doch kreeg als antwoord een slag met een vuist in zijn nek, zodat hij van zijn stoel viel en wel een kwartier buiten bewustzijn bleef. Toen hij bijkwam liet hij ds. Cornelis Hieronimi uit Morra (1617-1651 predikant aldaar) komen.
De herder sprak die morgen met de grietman en deze voelde zich weer een stuk beter worden… Toch werd de arme Schwartzenberg niet met rust gelaten. ‘s Avonds kwam de satan terug met een paar jonge konijnen bij zich. Ze hadden nogal plezier, want de konijnen sprongen op en van het bed. De duivel zelf bleek de gedaante van een eekhoorn te hebben. Het gezelschap scheen in de allerbeste stemming te zijn, want er werd luid gezongen. De baron begon weer te bidden, waarop de pretmakers het hazepad kozen en verdwenen om niet meer terug te komen.
De arme baron was van de nachtmerrie zo geschokt en had deze zo intensief beleefd, dat hij zijn ervaringen op schrift stelde, die bewaard zijn gebleven en zich thans bevinden in de Provinciale Bibliotheek van Friesland (onderdeel van Tresoar).
Uit: Verscheidenheden, deel I en Yn us eigen tael, 1910, blz. 193.