Bij de 90ste verjaardag van Ajax in maart 1990 schreef uitgever en sportgek Thomas Rap in Ons Amsterdam onderstaande ode aan zijn favoriete club.
Redactie.
Door Thomas Rap
Wie zal het ooit verklaren, de magie van Ajax, de uitstraling van de 90 jaar oude held aan de Amsterdamse Middenweg? Wie kon bij de oprichting vermoeden dat hier de eerste steen werd gelegd voor een vereniging die de meest geliefde, meest gelauwerde en meest prestigieuze van Nederland zou worden?
De mannen die de Amsterdamsche Football Club Ajax officieel het licht deden zien op 18 maart 1900 konden een zo glorieuze toekomst in ieder geval niet voorzien. De oprichters waren de leden Floris Stempel, Han Dade (sinds 1909 zwager van schrijver en Ajax-fan Theo Thijssen) en Carel Reeser; plaats van handeling café Oostindië, Kalverstraat 2. In de kampioensuitgave 1917-1918 kan men over de oprichting lezen:
"O, dartel spel van bal en palen! 't Fikse trappen, 't draven in heerlijk-snel tempo achter het bruine monster, 't fijntjes verlakken van de tegenpartij... 't lossen van schoten. Oef! heerlijk spel van aanpakken en doorzetten. Forsch, lenig, eerlijk! Het spel voor den Hollandschen knaap!"
En uit de financiële papieren over het eerste jaar blijkt:
Ontvangsten f 338,59½
Uitgaven f 334,28
_________
Batig Saldo f 4,31½
Voor een penningmeester nogal overzichtelijk, lijkt me.
Eenmalige degradatie
Het jonge Ajax promoveerde na twee jaar naar de derde klasse van de Nederlandse Voetbalbond, een jaar later gevolgd door promotie naar de tweede klasse en in 1908, na een fusie met de vereniging Holland, naar de eerste klasse. Het was ook in die tijd dat de eerste Ajacied het Nederlands elftal bereikte: Gé Fortgens. En, zo blijkt uit foto's, in 1912 zien we voor het eerst het nu nog bestaande, fraaie tenue: het wite shirt, met de brede rode baan verticaal in het midden.
Korte tijd later gebeurde er iets dat in het vervolg nooit meer zou gebeuren: in 1914 degradeerde Ajax. Gelukkig kwam de club in 1917 in de eerste klasse terug om een jaar later, via overwinningen op de afdelingskampioenen (de compettitie werd toen nog gewestelijk gespeeld) Go Ahead, Willem II, AFC en Be Quick de eerste landstitel binnen te halen.
Voor de liefhebers: het elftal dat die eerste landstitel veroverde, bestond uit doelman Jan Smits, de backs Fons Pelser en Frans Couton, de middenlinie Henk Hordijk, Joop Pelser en Frits Terwee en de vijf man sterke voorhoede: Jan de Natris, Jan van Dort, Theo Brokman, Frans de Haan en Wim Gupffert. Met hetzelfde elftal werd Ajax ook in 1919 landskampioen.
Legendarische trainer
De daarop volgende jaren, liefst meer dan dertig, dragen het stempel van de vermaarde Engelse trainer Jack Reynolds, naar wie de overdekte tribune tegenover de eretribune is genoemd. De legendarische trainer, met bolhoed en koffertje zittend langs de lijn, leidde Ajax tussen 1930 en 1939 vijf maal naar het kampioenschap van Nederland. Voor hen die van een mooie herinnereing houden een boeket namen uit die tijd: Jan de Boer, Dolf van Kol, Wim Anderiesen, Piet Strijbosch, Bob ten Have, Henk Blomvliet, Gerrit Keizer en Erwin van Wijngaarden.
In die tijd, 1934, was ook het oude stadion -– waar nu het Christiaan Huygensplein is – te klein geworden en werd het huidige stadion [inmiddels gesloopt – red. '98] aan de Middenweg in gebruik genomen. Het werd gebouwd op de plaats van een oude boerderij, Voorland geheten. Een naam die voortleeft in de huidige jeugdaccomodatie. De ontwerper van het nieuwe stadion was Ajacied/architect Daan Roodenburgh.
Wanneer ik langs dat sfeervolle stadion rijd, verbaast het me nog altijd dat 'ajax' zonder hoofdletter wordt geschreven. het zal wel modern geweest zijn, maar wat mij betreft had er AJAX mogens staan.
vanzelfsprekend overschaduwde de oorlog het eerste deel van de jaren veertig, te meer daar Ajax een club was met een grote joodse achterban. maar in 1947, met Jack Reynolds nog steeds als trainer, behaalde Ajax voor de achtste keer het landskampioenschap. Namen? Gerrit Keizer, Jan Potharst, Joop Stoffelen, Guus Dräger, Cor van der Hart, Gé van Dijk en, daar is-ie dan, Rinus Michels.
Betaald voetbal
Een grote ommekeer, ook voor Ajax, was de invoering van het betaalde voetbal in 1954. De Eredivisie werd de hoogste trede van de competitie en in het seizoen 1956-1957 kon Ajax opnieuw de kampioenvlag uitsteken. Ger van Mourik, Eddie Pieters Graafland en een zeer jonge Sjaak Swart speelden een hoofdrol. Voor het eerste mocht Ajax deelnemen aan wedstrijden om de Europacup, waarin, in de tweede ronde, Vasas Budapest te sterk bleek. drie jaar later werd Ajax weer landskampioen, na een enerverende wedstrijd tegen 'aartsvijand' Feyenoord, die met 5-1 werd gewonnen.
De daarop volgende jaren verliepen roemloos, soms zelfs zorgelijk. Tot Rinus Michels in 1965 trainer werd en -- dat mag niet worden vergeten -- er een nieuw, daadkrachtig bestuur aantrad onder voorzitterschap van Jaap van Praag, een sterke persoonlijkheid en een toegewijde praeses. Het directe resultaat: in het seizoen 1965-1966 wordt Ajax voor de elfde keer landskampioen. De namen klinken steeds bekender: Sjaak Swart, Klaas Nuninga, Henk Groot, Bennie Muller en, jong en supergetalenteerd, Johan Cruijff.
Ajax begint aan een indrukwekkende internationale opmars. In 1966 wordt, in de onvergetelijke ‘mistwedstrijd’, met 5-1 gewonnen van het gerenommeerde Liverpool. In 1969 bereikt Ajax de finale van het toernooi der landskampioenen, maar wordt met een duidelijke 4-1 door Milan teruggewezen.
Betaald voetbal
Een grote ommekeer, ook voor Ajax, was de invoering van het betaalde voetbal in 1954. De Eeredivisie werd de hoogste trede van de competitie en in het seizoen 1956-1957 kon Ajax opnieuw de kampioenvlag uitsteken. Ger van Mourik, Eddie Pieters Graafland en een zeer jonge Sjaak Swart speelden een hoofdrol. Voor het eerste mocht Ajax deelnemen aan wedstrijden om de Europacup, waarin, in de tweede ronde, Vasas Budapest te sterk bleek. drie jaar later werd Ajax weer landskampioen, na een enerverende wedstrijd tegen 'aartsvijand' Feyenoord, die met 5-1 werd gewonnen.
De daarop volgende jaren verliepen roemloos, soms zelfs zorgelijk. Tot Rinus Michels in 1965 trainer werd en -- dat mag niet worden vergeten -- er een nieuw, daadkrachtig bestuur aantrad onder voorzitterschap van Jaap van Praag, een sterke persoonlijkheid en een toegewijde praeses. Het directe resultaat: in het seizoen 1965-1966 wordt Ajax voor de elfde keer landskampioen. De namen klinken steeds bekender: Sjaak Swart, Klaas Nuninga, Henk Groot, Bennie Muller en, jong en supergetalenteerd, Johan Cruijff.
Ajax begint aan een indrukwekkende internationale opmars. In 1966 wordt, in de onvergetelijke ‘mistwedstrijd’, met 5-1 gewonnen van het gerenommeerde Liverpool. In 1969 bereikt Ajax de finale van het toernooi der landskampioenen, maar wordt met een duidelijke 4-1 door Milan teruggewezen.
Cup met de grote oren
In 1971 gebeurt het dan. Ajax verovert in het Wembley-stadion de Europacup voor landskampioenen door te winnen van het Griekse Panathinaikos. Ook in 1972, tegen Internazionale, en in 1973, tegen Juventus, wordt de ‘cup met de grote oren’ binnengehaald. Architecten achter deze successen waren de coaches Rinus Michels en de uit Roemenië afkomstige Stefan Kovacs. Het grote Ajax-elftal bestond in die tijd uit: Heinz Stuy (overigens een een keeper die nogal eens moeite had met voorzetten vanaf de vleugels, waarbij zorgelijk de kreet ‘kroketten!"werd gescandeerd: heet, nietwaar), Wim Suurbier, de Duitser Horst Blankenburg, Barry Hulshoff, Ruud krol, Johan Neeskens, Arie Haan, Gerrie Mühren, Sjaak Swart (wiens plaats later ingenomen werd door Johny rep), Johan Cruijff en Piet Keizer. Het elftal met, want zo heette dat, Amsterdamse lef en bravoure.
Na in 1971 afgezien te hebben van wedstrijden om de Wereldcup, werd die trofee in 1972 wél binnengehaald. Tegen het Argentijnse Indepediente werd het ‘uit’ 1-1- en thuis werd het karwei met 3-0 geklaard. Ajax victrix.
Daarna viel het topelftal uiteen. Keizer en Swart stopten. Cruijff en anderen verdwenen voor meer dan aantrekkelijke slarissen naar buitenlandse clubs.
In 1980 verging het Ajax onder de toenmalige -- en nu weer teruggekeerde – trainer Leo Beenhakker betrekkelijk goed. Helaas werd in de halve finale van het toernooi der landskampioenen verloren van Nottingham Forest. De laatste beker dateert van 1987, toen Ajax met Cruijff als trainer de Europacup voor bekerwinnaars in de wacht sleepte.
En nu is er dan de zogenaamde ‘patatgeneratie’, jongens die zogenaamd te lui zijn om te voetballen, maar wel voldoende talent hebben: Brian Roy, Dennis Bergkamp, Richard Witschge en anderen. De toekomst zal uitwijzen dat Ajax hier toch weer een ijzersterk team mee op de been gaat brengen.
Het magische ‘vroeger’
Als ik Amsterdam verlaat, tijd ik veelal met opzet over de Middenweg om te kijken of ‘ze’ aan het trainen zijn. En onlangs werd ik door een soort melancholieke nostalgie bevangen, toen we een oude linnenkast erfden en in één van de laden een dikke envelop Ajax-allerlei aantroffen. Verzameld in 1973, het magische ‘vroeger’. Ik zie het doelpunt van Piet Keizer tegen Feyenoord; ik zie mijn favoriete voetballer, Gerrit Mühren, tegen Real Madrid de bal een halve minuut stil op zijn geheven voet houden; het doelpunt van Johan Cruijff tegen FC Den Haag; de buitenom-passeerbeweging van Sjaak Swart; de zweefkopbal plus doelpunt van Jan Mulder tegen Telstar. En nog zoveel meer.
Ooit was ik de gelukkige uitgever van een boekje dat gewijd was aan Piet Keizer. Het heette wat het was: Elf gedichten voor Piet Keizer Op het omslag staat zijn ongeschoren gezicht met dat merkwaardige hangende oog en die katholieke spleet tussen zijn tanden. Onder de deelnemende dichters bevonden zich behalve Kees van Kooten, Mensje van Keulen, Jan Wolkers, Bert Schierbeek en Adriaan Morriën ook Remco Campert.
Zijn gedicht wil ik hier graag citeren:
1973
Sombere tijd, zwarte dagen
een glimp van licht zo nu en dan
als op het voetbalveld
jij met je lome genialiteit
je van een verdediger bevrijdt.
Ach, die na ons komen
nooit zullen ze weten
waarvan we droomden.
Een rood-wit shirt
In die tijd leerde ik – voor hem onvermijdelijk, maar voor mij met plezier – Piet Keizer kennen. Samen liepen we eens door de Kalverstraat. Keizer werd door bijna iedereen herkend; men stond stil, gaapte hem aan en botste tegen anderen. Nummer Elf: "Wat ben jij beroemd zeg, iedereen kent je!"Ik heb hem later nog een paar maal teruggezien, toegenomen in omvang – wie niet? -- maar nog altijd met dezelfde gulle en toch gereserveerde lach. En hoe hij ook gekleed is, ik zie hem altijd in dat prachtige rood-witte Ajax-shirt. Net als al die anderen die vertrokken: Johan Cruijff, Johan Neeskens, Gerrit en Arnold Mühren, Johnny Rep, Willem Kieft, Ronald Koeman, Marco van Basten, Gerald Vanenburg, Johnny Bosman, Rob Witschge, Frank Rijkaard...; voor mij dragen ze alemaal een rood-wit shirt, één rode baan verticaal. En dan spreek ik nog niet pver buitelandse spelers als Velibor Vasovic, Frank Arnesen, Tommy Danielson of Sören Lerby.
Frits Barend en Henk van Dorp schreven in 2 x 45 minuten, een uitgave uit 1978, het volgende: "Eén beweging was onmisbaar. De linker of rechtervoet op de bal zetten, de bal onder de voet even terughalen en vervolgens met de buitenkant van de linker of rechtervoet om de tegenstander heen spelen. De Mührens beheersten deze beweging tot in de perfectie." De gebroeders Mühren ooit samen en dicht bij elkaar in een gewone outfit, lachend op een ijskoude Amsterdamse Herengracht. Aan hun gezichten zie je af wat Jan Mulder eens zei: "Als de wereld geheel uit Mührens bestond zou er nooit iets slechts gebeuren.
Äls er al een Mühren een gele kaart kreeg, was dat min of meer bij toeval. Ook zie ik Gerrit nog in een televisieprogramma, waar hij het presteerde om een hele uitzending lang een bal van de grond te houden, als aan zijn voet gekleefd.
Jaar van soberheid
En dan nu? Er is een nieuw bestuur onder leiding van Michael van Praag (jawel, zoon van Jaap), er is een internationaal gelouterde trainer, Leo Beenhakker, er is weer een karrevracht jong talent, en -- tegenwoordig vanzelfsprekend -- er zijn de onmisbare sponsors. Het is bijna 1990 als Ajax-directeur algemene zaken, Arie van Eijden, in Voetbal Internationale zegt: "Alhoewel het een feestmaand zou moeten worden, staat ons een jaar van soberheid te wachten. " Ik houd niet van die weinig blije woorden en zou in mijn onschuld willen proberen er een clublied tegenover te stellen, want een écht clubllied is bij Ajax nooit gelukt.
Mijn voorstel (op de wijs van 'Michael row the boat ashore') is als volgt:
In dit prachtige seizoen, hallelluja
Wordt de Meerclub kampioen, hallelujaWant die ploeg is onbevreesd, halleluja
En nog nooit zo goed geweest, hallelujaMichael voor een jaar of vier, halleluja
En d' Europacup is hier, hallelujaEn voor Ajax' sterke ploeg, halleluja
is 'halleluja' wel genoeg, halleluja.Is het eigenlijk geen aardige gedachte om al die straten rond het Ajax-stadion (wat moet je met Veeteeltstraat, Landbouwstraat of Radioweg en Voltaplein?) naar Ajax-vedetten te noemen? Dan kan de Middenweg worden omgedoopt in Avenue Ajax of Ajax Boulevard. Dan is het ook niet meer zo erg om daar in de file te staan.
Uit Ons Amsterdam van maart 1990.
Bidden en zingen op de Zeedijk
Chinese tempel op plaats middeleeuws klooster
door Peter-Paul de Baar
Op de Zeedijk, waar in de middeleeuwen al het Cellezustersklooster stond en in de jaren vijftig een kinderspeelplaatsje werd aangelegd, opende koninging Beatrix op 15 september 2000 een indrukwekkende Chinees-boeddhistische tempel, waarmee de religieuze traditie weer wordt opgepakt. In januari 1996 schetste Ons Amsterdam al de geschiedenis en toekomst van deze plek.
In zijn roman Dichter op de Zeedijk (1995) laat Kees van Beijnum de jonge hoofdpersoon de opening van het kinderspeelplaatsje meemaken. Afgaand op oude foto's moet dat rond 1957 zijn geweest. "Toen de laatste schrille klanken van de muziekkapel wegstierven, begon een verwaten man in een donker kostuum de wachtende mannen, vrouwen en kinderen toe te spreken. 'Vandaag valt mij de bijzondere eer te beurt om namens de gemeente een prachtige speelplaats te openen, een eldorado...' (...) De man bleef maar praten. Hij hield een eindeloos lang verhaal over hoe geweldig het gemeentebestuur wel niet was, en over duikelrek-combinaties, haasje-over-paaltjes en draaimolentjes van staal, die tegen nozems bestand waren. 'Die uitslover weet van geen ophouden,' mompelde zijn grootmoeder."
Tevoren was de speelplaats een kleine zandvlakte. Die was ontstaan in 1944. Toen werden de winkelpanden Zeedijk 108-112 wegens bouwvalligheid gesloopt, nadat de joodse winkeliers waren gedeporteerd. Als dominostenen volgden dat jaar de buurpanden 114-118, waarvan de tussenmuren niet bleken te zijn verankerd. Terwijl ambtenaren nog over mogelijk behoud delibereerden, sloopten buurtbewoners de panden al leeg.Ziekenzorg en gezang
Met de huizen 108-112 verdwenen de laatste nog enigszins herkenbare onderdelen van het Cellezustersklooster, gesticht op 20 juni 1475. Er waren toen al bijna twintig kloosters in de stad en het stadsbestuur vond dat eigenlijk wel genoeg, want ze namen bar veel ruimte in. Dat dit nieuwe klooster toch werd getolereerd, was omdat de zusters zich wilden wijden aan de ziekenzorg. Geen van de al bestaande Amsterdamse kloosters deed dat. Hun klooster was het armste van de stad. Het stond tussen de Zeedijk en de Oudezijds Achterburgwal aan de noordkant van de Molensteeg. Op de hoek van de Molensteeg en de burgwal stond de kapel en op de wal was de refter (eetzaal) met daarboven de slaapzalen van de zusters. Op de Zeedijk stonden het ziekenhuis (later nummer 114) en het huis van de pater die in het klooster de mis opdroeg en de biecht afnam. In de Molensteeg verhuurde het klooster enkele huizen aan particulieren. De zusters hielden zich behalve met ziekenzorg vooral bezig met bidden, zingen en handwerken. En soms deden ze tegen betaling de was voor passagierende zeelieden.
Het Cellezustersklooster werd pas in 1589 opgeheven, elf jaar na de protestantse machtsovername. Waarschijnlijk werden de zusters zo lang gedoogd omdat ze nuttig werk deden en er weinig bij ze te 'halen' was. In 1586 had Marten Janszoon Hoeffijser, ontvanger-generaal van de Admiraliteit, al het patershuis gekocht. In 1616 kocht zijn zoon het kloosterziekenhuis. Over de verdere geschiedenis van het complex is niet veel te achterhalen. Volgens oude plattegronden waren de kapel en de eet- en slaapzalen in de 17de eeuw al door woonhuizen vervangen.Grote-stads-jungle
Na 1970 sloeg de verloedering toe. De muren van de omringende huizen werden bedekt met leuzen, vóór Ajax en tegen de metro door de Nieuwmarkt. En geleidelijk namen drugsverslaagden bezit van het terrein. Als symbolisch tegenwicht vrolijkten twee kunstenaars, Bert Griepink en Hans Hamers, in 1979 het speelplaatsje op met monumentale schilderingen van allerlei exotische dieren. De meeste zijn alweer verdwenen, maar een gigantische olifant en twee giraffen zijn nog steeds te bewonderen op de zijmuur van Zeedijk 104. "Ze verbeelden," volgens een krantebericht, "de Afrikaanse wildernis, die moet contrasteren met de grote-stads-jungle, die juist op deze plaats in Amsterdams centrum het hevigst aanwezig is."
Ook de talrijke Chinese winkeliers en restauranthouders op de Zeedijk maakten zich zorgen over de ontwikkelingen. Zij bedachten daarom dat de Zeedijk-buurt een heus 'China Town' moest worden, een Chinese wijk als toeristische attractie. Eind jaren tachtig ijverde K.L. Chan, voorzitter van de Vereniging van Chinese Ondernemers in Amsterdam, al voor een Chinese tuin met karpervijver op het voormalige speelplaatsje, plus een Chinese poort bij de Nieuwmarkt. In 1991 werd Chan opgevolgd door Frank Man, eigenaar van een reisbureau op de Geldersekade en een kleding-importbedrijf in Sloterdijk. Hij deelde Chans intenties, maar zag niets in de concrete plannen. Zo'n tuin was mooi, maar was ook een eldorado voor junks: dat betekende elke ochtend spuiten rapen tussen de sierstruiken. Daar trok je geen klanten mee. Maar wat dan? In het vliegtuig naar Hongkong (waar zijn zus een kledingfabriek heeft) ontmoette Man een collega, die enthousiast verhaalde over een recent bezoek aan Vancouver. Daar stond een joekel van een Chinese tempel, die veel veel binnen- en buitenlandse bezoekers trok. En dus klanten voor de naburige middenstand! Dat leek Man wel wat. En hij herinnerde zich ineens weer de visioenen van zijn oude vriend Henry Lo, destijds restauranthouder in de Reguliersbreestraat.
Voor Henry Lo (Sjanghai, 1927) zijn de wonderen de wereld nog niet uit. Meermalen werd hij miraculeus genezen. Maar zijn vreemdste ervaring dateert uit de Tweede Wereldoorlog. Voor China begon die eigenlijk al in 1937, toen de Japanners binnenvielen. Henry was toen tien jaar. Voor het oorlogsgeweld uit verhuisde de familie Lo van hot naar her. In 1941 werd China bondgenoot van de Verenigde Staten. De jonge Henry werd toegelaten tot de Air Force Academy.Tafel blijkt blok graniet
aags na zijn afstuderen in de zomer van 1945, vlak voor het beslissende bombardement op Hirosjima, werd hij uitgestuurd op zijn eerste missie. Het was een verkenningsvlucht, in een open vliegtuigje, boven een bezette rivierstad in Oost-China. Lo vloog en zijn copiloot maakte foto's van het afweergeschut. Prompt werden ze neergeschoten. In de vroege nacht landde Lo aan zijn parachute op de flank van een heuvel, waarop hij een eenvoudige boeddhistische tempel zag. Achter zich hoorde hij Japanse soldaten -- en de doodskreet van zijn copiloot. In paniek vluchtte hij de tempel in en stond oog in oog met een groot boeddha-beeld, op een verhoging die bedekt was door een afhangend kleed. Het leek een soort tafel en hij kroop eronder. De Jappen drongen de tempel binnen, staken met hun bajonetten door het tafelkleed maar misten Lo net. Toen ze eindelijk weg waren, kroop Lo trillend en zwetend naar het achterdeel van de tempel op zoek naar een slokje water. Daar viel hij in een diepe slaap. 's Morgens werd hij gewekt door Chinese boeren. Voor hij de tempel verliet, wilde hij nog even Boeddha bedanken. Hij boog voor het beeld en trok nieuwsgierig het dekkleed omhoog om zijn schuilplaats van die nacht te zien. Hij zag geen tafel, maar een massief brok graniet! Boeddha had die nacht een wonder voor hem verricht. En Lo beloofde plechtig ooit deze beschadigde tempel te herstellen. Na de oorlog werd hij Amerikaans legervoorlichter in Vietnam en, na de nederlaag in 1975, Taiwanees zaakgelastigde in Nederland annex restauranthouder. In 1978 ontving hij thuis in Amstelveen een beroemde hoogbejaarde non uit de Taiwanese hoofdstad Taipei, die net een internationaal boeddhistisch congres in Parijs had bezocht. Zij was ontzet dat er in Amsterdam geen boeddhistische tempel was. Zijn oude gelofte gedachtig, beloofde Lo prompt (weliswaar niet in China maar dan toch in Amsterdam) een tempel te doen bouwen. Jarenlang zocht hij vergeefs een goede plek, tot Frank Man hem op de Zeedijk wees. Door Lo's contacten met de oude non, bleek de schatrijke religieuze organisatie Buddha Light International in Taiwan bereid om ongeveer de helft van de benodigde f 5.000.0000 te betalen. De rest moet nog worden verzameld onder Chinese ondernemers in Amsterdam Maar dat lukt wel, zegt Man.
De gemeente reageerde enthousiast. In 1993 werd de grond in erfpacht aangeboden. Maar de Schoonheidscommissie maakte bezwaar tegen het bouwontwerp van architecten uit Taipei. Uit respect voor onze cultuur ontwierpen deze de tempel in een quasi-Hollandse stijl, die goed was voor een gulle lach bij de beoordelaars. Dan liever écht Chinees, vond de commissie. De herzieningsopdracht ging ironisch genoeg naar een echte Hollander: F. Greven te Krommenie. Die ondernam wel een uitgebreide studiereis naar Taiwan en elders om de geheimen van de Chinese tempelbouw te doorgronden. Nu is iedereen tevreden. De bouwvergunning wordt dit voorjaar verwacht.
De Fo Kuang Shan-tempel, die in 1998 klaar moet zijn, bestaat uit een zeer Chinees ogend hoofdgebouw, geflankeerd door twee Nederlands aandoende huizen met een Chinezerige geveltop. In het hoofdgebouw vinden, vooral op zondagmiddag, religieuze samenkomsten plaats met veel gezang, maar er zijn ook leslokalen en leeszaaltjes. In de panden ernaast komen woningen voor de monniken, kantoren en een winkeltje in religieuze artikelen. Inmiddels zijn de eerste Taiwanese monniken gearriveerd. En in Recht Boomssloot 49 is al een voorlopige 'tempel' ingericht. Daar is iedere geïnteresseerde steeds hartelijk welkom.(Geactualiseerde versie van een artikel uit Ons Amsterdam>, jan. 1997.)