Site hosted by Angelfire.com: Build your free website today!
Den Haag

---Geschiedenis van die mooie stad achter de duinen---

  • 1. Het begin: Opkomst als grafelijk dorp
  • 2. Den Haag tijdens de Republiek: zetel van de regering
  • 3. De onstuimige groei van de residentie
  • 4. Groot Den Haag

    Inleiding:

    'Oh oh Den Haag, mooie stad achter de duinen,
    de Schilderswijk, de Lange Poten en het Plein,
    oh oh Den Haag, ik zah met niemand wille ruilen,
    meteen gaan huilen, as ik geen Hagenees zah zèn.'

    Zo begon Harrie Jekkers ooit zijn lofzang voor een van de grootste steden van het land en zeker een van de belangrijkste, want hier is immers het regeringscentrum van Nederland gevestigd en ook het staatshoofd, de koningin, woont en werkt hier. Den Haag is altijd al een aparte gemeente geweest, wat kwam door de vestiging van de graven van Holland op het Binnenhof die de burgers van Den Haag bepaalde voorrechten gaven. Ook toen we een koningshuis kregen vestigde het hof zich in onze stad, daardoor mogen we Den Haag nog steeds met recht de 'hofstad' noemen.

    Omdat ik al heel me leven in Den Haag woon, werd ik nieuwsgierig naar de geschiedenis van de stad. Ik woonde er wel, maar wat wist ik eigenlijk nou van de geschiedenis van mijn stad? Ik wist wel dat Den Haag net 750 jaar was geworden, dat het Binnenhof een van de oudste gedeeltes van de stad is, maar veel verder kwam ik niet. Het lag dus voor de hand dat ik daarom het onderwerp 'Den Haag' koos voor mijn werkstuk

    1. Het begin: Opkomst als grafelijk dorp

    Ongeveer vierduizend jaar voor onze jaartelling werden er door de zich langzaam terugtrekkende zee vier strandwallen neergelegd. De eerste loopt langs de lijn Rijswijk - Voorburg - Leidschendam - Voorschoten. De tweede werd opgeworpen ter hoogte van het Haagse Bos die tot voorbij Loosduinen liep. Op deze natuurlijke hoogte is Den Haag ontstaan, want het stevige zand was immers veel beter om op te leven dan op het, tussen de strandwallen in liggende, drassige veen.

    In de 12e eeuw werd begonnen om het veen tussen het tegenwoordige Haagse centrum en Rijswijk vanaf de strandwallen te ontginnen. Dit gebeurde in langgerekte kavels met kaarsrechte sloten, wat men nog terug kan zien in het Haagse stratenpatroon. Als gevolg van de ontginning begon het veen in te klinken, waardoor het weer drassig werd. De boeren moesten noodgedwongen weer overgaan op veeteelt. In de 12e eeuw hadden sommige nederzettingen al de omvang van kleine dorpjes bereikt. Zo bezaten Rijswijk, Voorburg en Monster al een kerkje. Waarschijnlijk bedreef men op de plaats waar nu Den Haag ligt akkerbouw op de strandwal. Men weet niet of er al voor 1250 een nederzetting was, bestaand uit een groepering van boerderijen. Waarschijnlijk bestond dit gebied vooral uit ongecultiveerd terrein en bos.

    De graven bezaten vele huizen en hoven verspreid over het graafschap, zoals in 's-Gravenzande, Leiden en ook Loosduinen. Van dit hof in Loosduinen wordt voor het eerst in 1186 melding gemaakt. Het lijkt erop dat graaf Floris IV rond 1230 besloot om enkele kilometers oostwaarts te gaan wonen, aan de rand van het bos. In dat jaar schonk hij namelijk zijn hofkapel in Loosduinen aan een nonnenklooster. Waarom hij verhuisde is niet te achterhalen, maar waarschijnlijk heeft het bos, dat hij als jachtterrein gebruikte, daarbij wel een rol gespeeld. Het hof werd voor 1242 gesticht in het latere Den Haag. Uit dat jaar komt namelijk de oudst bekende oorkonde die hij er uitvaardigde. Hoe het hof er uit zag is niet bekend. Waarschijnlijk had het muren en grachten, wat meestal het geval was bij versterkte huizen aan de rand van een strandwal. Men denkt dat het hof vooral als jachthuis werd gebruikt. De naam Haga (Den Haag) zou ontleend zijn aan het struikgewas dat op de strandwal groeide, dat men toen ook wel 'haag' noemde.

    Toen graaf Willem II in 1248 gekroond werd tot Roomskoning van het Duitse Rijk, besloot deze dat in Den Haag een paleis gebouwd moest worden, die zijn nieuwe waardigheid moest onderstrepen. Hij stierf echter in 1256 tijdens een veldtocht tegen de West-Friezen. Zijn zoon Floris V bouwde echter verder in Den Haag. Hij bouwde rond 1275 o.a. de Ridderzaal en de hofkapel. Waarschijnlijk hadden Binnenhof en Buitenhof al in 1280 hun definitieve omvang. Het Buitenhof was een voorhof waar de dienstgebouwen stonden. Men kon er alleen komen via een 'voorpoort', de houten voorganger van de Gevangenenpoort. De 'Beek', die water vanuit de noordelijke veengebieden aanvoerde, was gegraven, want voor dit water in de hofvijver kwam, moest het eerst de hoge strandwal kruisen. Den Haag ging steeds meer de rol van bestuurscentrum spelen. Rond 1280 vergrootte Floris V het rechtsgebied waarin het hof lag door er een stuk van dezelfde omvang aan toe te voegen. Toevoeging van de ontgonnen Escamppolders en de geestgronden (afgegraven strandwallen) van Eikenduinen betekenden een versterking van de economie van 'Haagambacht'. Ook werd Den Haag een zelfstandige parochie i.p.v. een onderdeel van Monster.

    Doordat het hof het bestuurlijke hart van het graafschap werd, vestigden vele mensen zich in de nabijheid hiervan. Edelen kregen percelen te leen aan de rand van het toenmalige bos, waar ze hun stadskastelen neerzetten. Later kregen die plaatsen namen als Plaats en Kneuterdijk. Ambachts- en handelslieden bouwden hun woningen vooral aan de andere kant van de beek, aan de verkeersroute van Loosduinen naar Leiden. Toch bleef het hof de bepalende factor, alleen al door de inbeslaggenomen ruimte. Alles ten oosten van het Noordeinde en boven de Poten was hofgebied, inclusief Vijverberg en Voorhout. Van een dicht bebouwing was geen sprake. De woningen stonden op ruime percelen langs de drie à vier hoofdwegen, waaronder het Westeinde en de Molenstraat. Rond 1325 was het al een echt dorpje. Er stond al een kerkje en het plaatselijke bestuur had al beperkte bevoegdheden. In de volgende decennia maakte het dorp een snelle groei door. Het hof trok verkeer aan. De samenkomst van wegen was een extra stimulans voor het dorp. Zelfs in het veen werd soms al gebouwd, maar dan wel langs bestaande paden en wegen, vooral langs de Venestraat.

    In 1345 werd het Spui en de Trekvliet gegraven. Het was de bedoeling Den Haag toegankelijk te maken voor het binnenlandse scheepvaartverkeer. Het kan ook zijn dat men deze had gegraven voor een betere waterhuishouding, de Beek stroomde immers traag en verspreidde een enorme stank, want er was immers geen riolering. Een verbinding met de Vliet betekende een betere afwatering. Tegelijk zou de Hofvijver zijn aangelegd, door het vergraven van een deel van de dubbele omgrachting. De aansluiting op de Vliet was zeer belangrijk voor de economie.

    In de tweede helft van de 14e eeuw begon het dorp een 'centrumfunctie te krijgen. Het dorp zelf werd een steeds belangrijker verkeersknooppunt. Graaf Albrecht van Beieren (1358-1404) stimuleerde de groei van het dorp door aan hen die binnen bepaalde dorpsgrenzen woonden een aantal juridische voorrechten te geven. De kans bestond dat met zulke grenzen een soort stadsrecht zou ontstaan, wat de graven niet wilden. Daarom werd Den Haag ook niet tot stad verheven.

    In de 15e eeuw zou Den Haag toch steeds meer op een stadje gaan lijken. Door afzetmogelijkheden in Noord-Duitsland en Scandinavië begonnen de Hollandse steden zich toe te leggen op de lakennijverheid. De eerste vermelding van een Haagse draperie dateert uit 1381. De lakennijverheid leverde veel werk op. De lakenbereiding was vooral aan de landzijde van het dorp te vinden, omdat er bij het vollen (het kneden met de voeten van de weefsels) veel water nodig was. In 1393 gaf graaf Albrecht de Hagenaars vrijstelling van tolrechten binnen het graafschap Holland. Dit maakte de actieve handel veel aantrekkelijker. De bevolking nam met sprongen toe. Tussen Spui en Wagenstraat groeide na 1400 een nieuwe buurt waar de lakenberijders woonden. Enkele straatnamen herinneren nog aan de lakenindustrie zoals de Voldersgracht en de Raamstraat (genoemd naar de ramen waarop de bijna voltooide lakens werden gespannen). Ook aan de andere kant van het dorp werd gebouwd, achter de kerk bij het Westeinde en de Molenstraat. Sommige straatjes in het centrum kwamen tot stand door particulier initiatief zoals de Nieuwstraat door Willem Engbrechtszoon (1435). Het stenen parochiekerkje, gebouwd rond 1370, werd met zijbeuken vergroot en kreeg rond 1525 de hoge toren die er nog steeds staat. De belangrijkste straten waren geplaveid met kasseien en werden markten gehouden. Buiten het centrum werd, als liefdadigheidsinstelling, een leprozenhuis gebouwd aan de kade die daarom later het Zieken ging heten.

    Dat Die Haghe een stadje werd, was te merken aan de komst van een dominicanenklooster, want dominicanen richtten zich vooral op de zorg in steden. Ze bouwden hun klooster aan het Haagse Voorhout, waarvan thans nog de Kloosterkerk van over is. Later kwamen er nog vier nonnenkloosters naar de stad. De eerste herenhuizen en stadskastelen stonden vooral bij de ingang van het hof, later schoven ze steeds meer op naar het oosten, of langs de vijver of aan de noordelijke rand van de 'wildernis'. Dit voorportaal van het bos, het 'voor-hout', bestond eerst uit een begroeid duinterrein. Hier liep de weg naar Leiden. In de 14e eeuw werd deze weg verlegd naar de Hoge Nieuwstraat. De huizen werden steeds meer richting het bos gebouwd, te beginnen bij de Kneuterdijk. Ook langs de bosrand kwamen huizen, vooral herbergiers en wagenmakers. Het hof was zeer gehecht aan de groene omgeving van het hof. Daarom verboden ze al in 1425 om varkens op het Voorhout en de Vijverberg te laten wroeten. In 1460 werd het grafelijke bos afgesloten. Verkeer mocht er niet meer door en moest door de Kazernestraat, toen nog Denneweg geheten.

    Den Haag was niet strategisch gelegen aan een haven of een belangrijke waterweg. Er waren ook geen grondstoffen voor een industrie en er was geen zelfstandig bestuur. Den Haag leek met de lakenindustrie steden als Delft en Leiden te overtreffen, maar aan het einde van de eeuw was de productie ten op zichte van 1470 meer dan gehalveerd. Dit kwam onder andere omdat de Schotten, die de wol leverden, zelf lakens gingen produceren. De Hagenaars waren nu voor hun inkomsten voor een groot deel aangewezen op het Hof. In de 16e eeuw zou Den Haag nauwelijks groeien, in tegenstelling tot alle andere steden in Holland. Het aantal inwoners bleef rond de 8.000. Meer dan een derde van de inwoners was tot armoe vervallen. De huizen stonden er verwaarloosd bij en waren in waarde gedaald. Het gebrek aan vestingwerken, grachten, muren en poorten brak Den Haag in 1528 op toen de Gelderse veldheer Maarten van Rossum de stad plunderde. Er werden plannen voor een ommuring gemaakt, maar men gaf het geld liever uit aan het herstel van de door brand geteisterde grote Kerk en de bouw van nieuw raadhuis (1565). Toen de Nederlanden in opstand kwamen tegen de Spaanse koning Filips II, brak in Holland een heftige strijd los, vooral in de steden. Het kwetsbare Den Haag werd talloze keren bezet, beurtelings door Spanjaarden en de rebelse geuzen. Vele inwoners sloegen op de vlucht, hun goederen bleven onbeheerd achter en vielen ten prooi aan plunderaars. In alle haast werden er schansen en greppels aangelegd, wat een spoor van verwoesting trok door de stad. In 1574, toen de oorlog voor Den Haag voorbij was, lag het er verlaten bij. Overal lag afval en het Binnenhof was verlaten. Den Haag leek gedoemd te verdwijnen.

    2. Den Haag tijdens de Republiek: zetel van de regering

    In mei 1575 had Delft uit eigenbelang het plan opgevat om Den Haag af te breken. De regering had immers de voorafgaande jaren in Delft wel een veilige opvang gevonden. Het was aan stadhouder Willem van Oranje te danken dat dit niet doorging. Een jaar later besloten het Hof van Holland en de Rekenkamer terug te keren naar Den Haag. De Staten van Holland wilden echter wel het Haagse Bos verkopen. Hout en grond konden veel geld opleveren, wat goed van pas zou kunnen komen in de oorlog tegen Spanje. Er kwamen echter protesten van het Haagse dorpsbestuur, het Hof van Holland en de Rekenkamer. Hierdoor mocht Den Haag tegen een flink bedrag de houtkap afkopen. Men behield het Haagse Bos echter niet alleen om sentimentele redenen, maar ook om economische. De rijken kwamen immers vanwege het goede leefklimaat naar Den Haag.

    Ook toen de Kloosterkerk werd bedreigd door de slopershamer, kwam de bevolking in opstand. Het dominicanenklooster was door de nieuwe, calvinistische machthebbers geconfisqueerd en werd al gesloopt, maar het slopen van de Kloosterkerk ging de Hagenaars te ver. In december 1578 besloten de Staten van Holland om voortaan op het Binnenhof te vergaderen. Zeven jaar later kwam ook prins Maurits op het Binnenhof wonen. In 1587 kwamen tenslotte de Staten-Generaal voorgoed naar Den Haag. Nu was Den Haag het bestuurscentrum van de gehele Unie de Verenigde Provinciën. Vele gedeputeerden, ambtenaren en ambassadeurs kwamen weer in de stad wonen, gevolgd door de ambachtslieden.

    Het lokale bestuur van Den Haag hoopte door de bloeiende economie als een stad gezien te worden. Den Haag was altijd een dorp geweest, maar nu brak dat op. In het nieuwe bestel was Den Haag ondergeschikt aan de achttien Hollandse plaatsen die officieel een stad waren, en dat terwijl veel van die steden veel minder belangrijk waren.

    Door de oorlog was er veel beschadigd, zo ook het Haagse Bos. Op de plek waar nu het Malieveld ligt waren vele bomen gekapt. Het lukte niet om dit te herstellen, waardoor men maar één oplossing zag: het afgraven van de onvruchtbare zandhoogten en op de vochtiger ondergrond nieuwe beplanting te poten. Om het zand weg te voeren werd een speciale vaart gegraven. De liep vanaf het Bos naar het Spui met vele hoeken erin. Dit kwam doordat men zoveel mogelijk langs bestaande sloten en perceelscheidingen groef, dit scheelde onteigeningskosten. Het kanaal, de Nieuwe Vaert, bracht welvaart naar Den Haag. Vele steden, zoals Delft, Schiedam en Rotterdam, konden het zand goed gebruiken voor hun stadsuitbreidingen. Ook trok het nieuwe kanaal scheepsverkeer aan en de uitwisseling van goederen. De Nieuwe Vaert bracht de nodige ligplaatsen van schepen, want het Spui was inmiddels overvol geworden. Toch was deze zijarm van het Spui niet genoeg, daarom werd het Spui flink verbreed en de Turfmarkt werd gegraven. Deze was in 1611 klaar, net als twee andere zijhavens van het Spui.

    Een groot probleem van Den Haag was nog steeds de kwetsbaarheid. De Spanjaarden bleven een gevaar, daarom kwam prins Maurits in 1600 met voorstellen voor een fortificatie en het aanleggen van wallen en poorten. De Haagse Magistraat ging er akkoord mee, maar de Staten van Holland hadden er moeite mee. Vooral Delft was bang dat Den Haag de status van stad zou krijgen en Delft zou overvleugelen. Alles was geregeld, maar men was het er niet over eens wie de zeggenschap zou krijgen over de omwalde plaats.

    Toen in 1609 het oorlogsgevaar was geweken, er was een twaalfjarig bestand met de Spanjaarden, besloot men om alleen een gracht te graven, aansluitend op de zandvaart van 1594, die vanaf het bos eerst naar het noorden zou lopen, dan linksom richting het Noordeinde. Deze werd waarschijnlijk in 1614 voltooid en had de functie van verdedigingsgracht en verfraaiing van het stadsbeeld. Ook in het zuiden van de stad werd een gracht aangelegd, vanaf het Spui tot het Westeinde. Dit kanaal leverde ook een nieuwe havenarm op, waar nu weer een grote behoefte aan was. Tenslotte besloot men in 1617 de grachtengordel rond Den Haag af te ronden door het Noordeinde en het Westeinde te verbinden.

    Door de grote bevolkingsgroei in de eerste helft van de 17e eeuw werd er veel gebouwd. In 1625 telde Den Haag al 18.000 inwoners. Dat kwam onder meer door de komst van immigranten uit de zuidelijke Nederlanden en van plattelanders die in de stad een nieuwe bestaan zochten. In het oude centrum, waar nog veel ruimte was, werd dichter op elkaar gebouwd. De nieuwe huizen verrezen vooral langs pas aangelegde kades en straten. Hoewel zandgrond veel geschikter was om op te bouwen dan veengrond, groeide Den Haag vooral aan de kant van het Spui en bij de Wagenstraat. Vaak moest deze grond opgehoogd worden.

    In 1610 moest gezocht worden naar een nieuwe locatie voor de groenmarkt, omdat de oude groenmarkt te klein was geworden. Uiteindelijk werd gekozen voor het terrein van het voormalige St. Elizabethsklooster aan de Vlamingstraat, waar nu de huidige Grote Markt is. Deze lag aan de rand van de bebouwde kom en was zowel over land als over water goed te bereiken. Omdat het waterverkeer eerst moest omvaren, werd er in 1615 een directe waterverbinding gegraven tussen de Lutherse Burgwal en de singelgracht.

    Op het Voorhout werden de kleine huisjes vervangen door statige herenhuizen. Aan de oostzijde werd ook gebouwd, die was verrezen langs de in 1594 gegraven vaart. Er werd steeds meer ook aan deze kant van de stad gebouwd. Langzamerhand was het hofgebied ingesloten door de stedelijke bebouwing.

    Het hof zelf was nog steeds een afgesloten gebied, alleen te bereiken via nauwe doorgangen. Op de plaats waar nu het Plein zich bevind, bevonden zich toen een strook die met hoge bomen beplant was, het 'Akerland' en een grote tuin die 's Graven Kooltuin was geweest. Stadhouder Frederik Hendrik, de toenmalige bewoner van het Binnenhof, had er echter weinig belangstelling voor. Daarom kwam men in 1631 met allerlei verkavelingsplannen, die voorzagen in een dichte bebouwing. Maar Frederik Hendrik verzette zich, hij wilde een royaal wandelplein, dat in 1633 bij de Poten werd gerealiseerd.

    De stadhouder had ook invloed op het stadsuitbreidingsplan van 1640. De Warmoesgracht, die naar de groentemarkt liep, was doodlopend. Om dit probleem op te lossen werd er een gracht gegraven tot de westelijke singelgracht. Ter compensatie van de kosten werden er bouwpercelen uitgegeven. Bestaande straten werden rechtgetrokken, zoals de Laan van Bouckhorst en de Stalpaertslaan. Deze stadsuitbreiding was in overleg gegaan met Frederik Hendrik, daarom werd de nieuw gegraven gracht ook Princegracht genoemd. Hij had ook persoonlijk belang bij de gracht, want de gracht vormde tevens de aanzet tot een waterverbinding tussen Den Haag en zijn zomerpaleis in Honselersdijk. De Loosduinse vaart, die de voortzetting vormde, werd in dezelfde tijd gegraven.

    Hoewel de Haagse bevolking bleef groeien, duurde het twee eeuwen voordat de hele Prinsegrachtbuurt volgebouwd was. Dit kwam omdat het economische en sociale centrum bij het hof en het Spui lag. Tussen Spui en Wagenstraat nam de bebouwingsdichtheid zo snel toe dat de nutteloos geworden en als open riool fungerende Voldersgracht in 1610 gedempt werd. Toen Den Haag in 1650 een nieuwe kerk nodig had, viel de keus op een locatie aan het Spui. Hiervoor moest wel een krottenbuurtje wijken, maar de in 1656 geopende kerk maakte het Spui het nieuwe centrum. Terwijl aan de Prinsessegracht en het Korte Voorhout vele imposante gebouwen werden gebouwd, bleef de bebouwing aan de Prinsegracht steken bij de Brouwersgracht. Het Hofje van Nieuwkoop (liefdadigheidsinstelling voor bejaarden, bestaande uit een binnenplaats omringd door een rij gratis-woningen), in de jaren 1658-1662 gebouwd aan de noordkant, stond jaren moederziel alleen. Om bouwers te lokken bouwde de Magistraat zelf een tuchthuis en een korenbeurs aan de gracht, maar ook dit hielp niet.

    In tegenstelling tot trage ontwikkeling van de Prinsegracht stonden de snelle bebouwing van de Prinsessegracht en het Korte Voorhout. Om de nieuw uitleg binnen de omgrachting te brengen, werd de Prinsessegracht naar het noorden doorgetrokken.

    Tot in de 19e eeuw zou de grachtengordel de grenzen van de stad markeren. Dat betekende echter niet dat de bevolkingsgroei stagneerde. In tegenstelling tot andere steden bleef het aantal inwoners van Den Haag gestaag toenemen van 18.000 in 1625, naar 25.000 in 1665 naar 34.000 in 1725 en naar ruim 38.000 in 1795. Den Haag was qua inwonertal zelfs groter dan steden als Delft en Schiedam.

    3. De onstuimige groei van de residentie

    Na 1815 zou Den Haag een opmerkelijke groei doormaken. Binnen een eeuw werd de bevolking bijna vervijfvoudigd, van 42.000 tot 200.000. Door de Bataafse revolutie was er meer democratie gekomen en er was een eenheidsstaat ontstaan. In Holland hadden de achttien plaatsen met stadsrecht het alleen voor het zeggen. Den Haag had niets te zeggen, hoewel het in alle opzichten een echte stad was. In het nieuwe koninkrijk kwam een eind aan deze achterstelling. Den Haag werd weer zetel van hof en centrale regering.

    Hoewel de bevolking toenam, waren er nog vele lege plekken binnen de singels. Dit kwam doordat het economisch niet zo goed meer ging. Velen verhuurden kamers of bouwden enkele kamers op hun achtererf. Aan de noordzijde van Den Haag werden kazernes gebouwd, want Den Haag was nu ook een garnizoensstad. In 1825 werd er een kanaal naar Scheveningen gegraven. Ook kwam er een gemeentelijk badhotel, opzij van het vissersdorp. Het kanaal werd gebruikt voor het afvoeren van het zand van de zandafgravingen. In het duinenlandschap werden grote gaten geslagen. Ook bij Loosduinen en Eikenduinen waren grote zandafgravingen, veelal op het gebied van de latere koning Willem II. Deze zandafgravingen dienden ter financiering van de bouw van een gotische zaal achter zijn paleis aan de Kneuterdijk en langgerekt complex in dezelfde stijl aan het Noordeinde. Ook liet hij een wandelpark buiten de singel aanleggen.

    Nadat in 1839 de eerste spoorlijn tussen Amsterdam en Haarlem was aangelegd, werd deze al gauw doorgetrokken naar Den Haag. In 1843 werd er een klein station gebouwd op de plaats van het huidige Hollands Spoor, toen nog ver buiten de stad. Het lag zelfs in de gemeente Rijswijk, waardoor annexatie nodig werd. In 1844 kwam het gebied tussen de Hoefkade, tot dan toe de grens van Den Haag, en de Laak bij Den Haag. Het spoor zelf werd in de jaren 1844-1847 doorgetrokken naar Delft en Rotterdam. In de directe omgeving van het station werden vele fabrieken gebouwd.

    Terwijl het land rondom Den Haag veranderde, bleef de Haagse bevolking binnen de 17e eeuwse grachten wonen. De gestage opeenhoping van mensen zorgen voor stank en epidemieën. Het werd duidelijk dat er iets gedaan moest worden aan de verkrotting. De Hervormde Kerk liet aan het Om en Bij, buiten de singels, armenwoningen bouwen. De grachten konden de rioolfunctie niet meer aan. In 1825 werden daarom de St. Anthonisburgwal en de Lange Gracht gedempt. Voortaan zouden deze de 'Gedempte Burgwal' en de 'Gedempte Gracht' heten. Hierna volgden vele anderen dempingen, zoals de Lutherse Burgwal, de Paviljoensgracht, het begin van het Spui, de Schedeldoekshaven en de Ammunitiehaven. In 1855 bood koning Willem III het rij -en wandelpark van zijn vader Willem II te koop aan. Dit grote, aan de stadsrand gelegen terrein bood de gelegenheid de stad met een prestigieus woonpark uit te breiden. In 1857 werden de door W. C. van de Waeyen Pieterszen ontworpen villa's gebouwd. Bij het spoor moest een welvarende wijk komen. Langs de Stationsweg stonden al enige herenhuizen en tegenover de oude weg naar Rijswijk werd in 1859 een deftig woonpark aangelegd, het tegenwoordige Huygenspark. De gemeente kocht in dit gebied grond aan, maar doordat de grondeigenaren zelf van de waardestijging wilden profiteren werd het geen succes. De gemeente kreeg nauwelijks invloed op de bebouwing. Het geplande Oranjeplein kwam er wel met enkele statige panden. Maar in de nabijgelegen straten werden na 1862 arbeidershuisjes gebouwd, tot onvrede van de welgestelden.

    De gemeente wilde ten westen van het Willemspark het Anna Paulownapark bouwen. Bouwondernemer S. J. de Vletter was in 1865 de gemeente echter voor en had de grond opgekocht. In plaats van de door de gemeente bedachte ruime opzet, kwamen er smalle straten met kleine tuinen. Voortaan zouden particuliere ondernemers bepalen hou de stad zich verder ging ontwikkelen. Bouwondernemers kochten de weilanden op om er vervolgens zo snel mogelijk huizen op te bouwen. Het patroon van weilanden en sloten uit de Middeleeuwen keerde automatisch terug in het stratenpatroon van de 19e-eeuwse nieuwbouwwijken. Het rechthoekige stratenpatroon van de tussen 1870 en 1890 gebouwde Zeeheldenbuurt is hier een voorbeeld van, hoewel het vanuit verkeersoogpunt onpraktische was. Ook de Archipelbuurt, die in diezelfde tijd gebouwd werd, kende een zelfde stratenpatroon hoewel deze op duinen was gebouwd. In 1870 telde Den Haag al 90.000 inwoners.

    Er was vooral behoefte aan goedkope woningen. Op de open plekken binnen de singels werden kleine uit eensteensmuren opgetrokken huisjes gebouwd. Ook buiten de singels werden van deze complexen gebouwd. De woningen in de Van Limburg Stirumstraat en de Hogendorpstraat bij het Oranjeplein waren van betere kwaliteit. Ook in de Schilderswijk, aan de zuidzijde van de stad gebouwd in aansluiting op de Stationsbuurt, werden betaalbare woningen gebouwd. Langgerekte bouwblokken werden er gebouwd in monotone straten die een afspiegeling waren van het vroegere polderpatroon. Vaak waren de huizen van bedenkelijke kwaliteit.

    Na 1875 begon de bevolking pas echt goed te groeien. Door de opkomende industrialisatie trokken vele plattelanders naar de stad. In Den Haag was er werk bij de overheid, de metaalfabrieken in het zuiden, grote meubelfabrieken en vele drukkerijen. Ook voor bankiers, renteniers en gepensioneerde Indische ambtenaren was de Hofstad een aantrekkelijk woonoord. De bevolking groeide van 114.000 in 1880 naar 157.000 in 1890. In de buitenwijken werden de straten steeds sneller volgebouwd, terwijl het ook in de binnenstad voller werd. Door de toename van het aantal mensen per hectare kwam ook het probleem van de stank terug. De Prinsegracht, door de demping van de Lutherse Burgwal stilstaand water, werd in 1881 dichtgegooid tot aan de Brouwersgracht, maar de stank verdween niet. Een 'Verversingskanaal', in 1889 gegraven om het smerig grachtwater naar de zee af te voeren, hielp ook niet. De rond 1900 overgebleven grachten werden ook gedempt, terwijl men juist bezig was eindelijk een riolering aan te leggen. Het oude grachtenkwartier bestond nu uit brede, kale straatvlakten, wat het historische karakter van de binnenstad aantastte.

    Door de toename van het verkeer werd besloten dat de scheiding tussen het hofgebied en het dorp doorgebroken moest worden. In 1860 kwam de eerste doorbraak, in de vorm van de huidige Gravenstraat. Ook aan het intieme karakter van het gebied rond de kerk kwam een eind door de doorbraak van de Prinsestraat.

    In 1864 was er een paardentram gaan rijden tussen Den Haag en Scheveningen, de eerste in Nederland. De tweede paardentram liep richting Delft. Tussen Den Haag en Scheveningen ging in 1879 ook de eerste stoomtram rijden. De stoomtramlijn lag langs het Kanaal en vormde dus eigenlijk een verlenging van het treinspoor dat sinds 1870 Utrecht met Den Haag verbond. Het eindstation lag op de plaats van het tegenwoordige Centraal Station. Het nieuwe Rhijnspoor voerde vooral Duitse badgasten aan, maar ook de concurrerende HIJSM wilde een aandeel in het vervoer van badtoeristen. Het gevolg hiervan was dat in 1886 aan de andere kant van Den Haag een tweede stoomtram naar Scheveningen gingen rijden. Deze lijn liep in een boog om Schilderswijk, dan richting kust om daarna via een ruime bocht door het duinenlandschap bij het vissersdorp uit te monden. Tegenwoordig rijdt tram 11 over dit tracé. Den haag kreeg in 1882 ook een stoomtramlijn naar Loosduinen, in 1885 een lijn naar Voorschoten en Leiden en het jaar daarop een naar Delft.

    De tramverbindingen stimuleerden de uitbouw van de stad. Dat was te merken aan de ontwikkelingen in het duingebied tussen Den Haag en Scheveningen. Een deel ervan was omgevormd tot een bebost wandelpark, waar nu nog de Scheveningse Bosjes van over zijn. Langs de Scheveningseweg werden vele luxe villa's gebouwd. In 1873 werd een er achter de Scheveningse Bosjes een villapark gebouwd op initiatief van advocaat Van Stolk, het tegenwoordige Van Stolkpark. Ook het Belgisch Park was zo'n villapark, het initiatief kwam ditmaal echter van de Belgische maatschappij die toen het Haagse tramnet exploiteerde. De oostkant van de Scheveningseweg was in handen van de gemeente dat daar in 1887 het 'Nieuwe Scheveningse Park' aanlegde. Op een ander deel kwam in de 20ste eeuw het Westbroekpark. Dit was een grote tegenstelling ten opzichte van de dichtbebouwde westkant van de Scheveningse weg. Deze kant was geen gemeentelijk bezit, maar was van koning Willem II geweest en zijn dochter Sophie had grote stukken aan bouwgrondmaatschappijen verkocht. Op een van die stukken groeide sinds 1870 de Zeeheldenbuurt. De duinterreinen aan de overzijde van de Laan van Meerdervoort kwamen rond 1890 aan de beurt. Projectontwikkelaar Scheurleer wilde daar een nette buurt bouwen met rechte straten onder de naam Duinoord. De directeur van Gemeentewerken was er echter ontevreden over.

    De dienst Gemeentewerken was in 1890 opgericht. Deze was opgericht tegen moeilijkheden die de snelle groei van de stad met zich meebracht. In de oude binnenstad werd het alsmaar drukker, ondanks dat grote fabriekscomplexen zoals die van Enthoven en de gemeentelijke gasfabriek aan de stadsrand lagen. Toch zaten de meeste bedrijven nog binnen de grachten-gordel. Vooral het vrachtvervoer was een probleem. Een groot deel ging nog over water, zoals de land -en tuinbouwproducten en zware ladingen als zand, steen en brandstoffen. De Haagse grachten waren echter te smal en te bochtig voor de grote schepen. Ook waren de grachten gedoemd te verdwijnen wegens stankoverlast. Daarom werd in 1891 besloten een haven te graven als aftakking van de Trekvliet. Ook besloot men om een nieuwe waterverbinding met het Westland aan te leggen via een kanaal naar de Loosduinsevaart. Het zou echter tot 1898 duren voordat de aanleg van de haven begon. In 1898 werd ook begonnen met de aanleg van de vissershaven in Scheveningen.

    Ook het verkeer in de Haagse straten werd steeds drukker. Dit was een van de eerste problemen van de directeur van Gemeentewerken Lindo. Bij de bouw van nieuwe wijken was er nauwelijks rekening gehouden met het moderne verkeer. Ook had de gemeente weinig macht, alles hing af van de medewerking van de projectontwikkelaars (ondernemers die grond opkochten om er huizen te bouwen). In 1889 had een Koninklijk Besluit de gemeenten verboden deze ondernemers een dwingend stratenplan (een stratenplan waaraan de projectontwikkelaars zich moesten houden) op te leggen. Het plan Duinoord was daarom een test, maar Lindo slaagde erin het zo aan te passen dat er een natuurlijke aansluiting kwam met de aangrenzende wijken.

    Ook andere nieuwe stratenplannen wist Lindo te beïnvloeden. Bijvoorbeeld in de Regentesse-buurt die vanaf 1890 aan de andere kant van Afvoerkanaal werd gebouwd. Ook hier was weer het rechthoekige patroon terug te vinden, maar de door Lindo diagonaal getrokken Regentesselaan doorkruiste het hele gebied. Zulke brede lanen maakten de wijk ruim en levendig. Ook in andere nieuwe wijken aan de zuidkant kwamen door Lindo ontworpen diagonalen, zoals de Vaillantlaan, Wouwermanstraat, Van der Vennestraat, Ruijsdaelstraat en andere straten.

    Duinoord werd een van de mooiste wijken van de Residentie, vooral het centrale Sweelinckplein oogstte bewondering. De wijk was voor vertegenwoordigers van de hogere en middenklassen. De wijk was op droog zand gebouwd, wat een voordeel was ten opzichte van het wonen op het vochtige veen. Opvallend werd de scheiding van de rijken op zand en de armen op veen. Rond 1885 werd de sociale scheiding sterker. Moderne vervoersmiddelen maakten het onnodig dicht bij het werk te wonen. In het veen bij het spoor werden vooral goedkope huizen gebouwd. De Schilderswijk werd een echte arbeiderswijk. Villa's en herenhuizen werden vooral aan de zeezijde gebouwd.

    De huizen in Schilderswijk waren slecht gefundeerd en met slechte materialen gebouwd. Toch waren deze huizen nog beter dan de krotten binnen de singels, vooral rond het Spui. De woningwet van 1901 betekende dat de woningen aan minimumeisen moesten voldoen. Vele krotten werden onbewoonbaar verklaard. Om de bouw van redelijke woningen die ook voor de armsten betaalbaar waren mogelijk te maken, werden subsidies in het vooruitzicht gesteld. Omdat kwalitatief goed wonen afhing van de manier waarop straten en pleinen waren ingericht, werden grote gemeenten verplicht een uitbreidingsplan te maken. Het uitbreidingsplan van Lindo bevatte vele diagonalen voor een goede infrastructuur. Hij ontwierp alleen de hoofdwegen, bruggen en viaducten. Scholen, fabrieken en kantoren stonden er niet op aangegeven. Uit ontevredenheid ging in april 1907 de opdracht naar architect H. P. Berlage, die samen met Lindo een nieuw plan moest uitwerken. Het nieuwe plan verscheen in 1908 en ook hier waren de diagonalen van Lindo op terug te vinden. Het grote verschil was dat de tussenliggende bebouwing nu wel was ingetekend. Er waren vele besloten pleintjes die een contrast vormden met de open kruisingen van Lindo. Ook waren een aantal doorbraken in centrum aangegeven. Toch werd het plan niet enthousiast ontvangen. Toen het in 1911 door de gemeenteraad werd aangenomen, waren veel van de oorspronkelijke elementen verloren.

    Het inwonertal van Den Haag groeide met grote sprongen. Van 200.000 in 1900 naar 300.000 in 1913 en naar 400.000 in 1926. Veel Hagenaars behoorden tot de 'middengroepen' wat men terug zag in de nieuwe wijken. Het statige Duinoord kreeg in 1900 een vervolg in 'Duinoord II' en het Statenkwartier. Begrensd door het tracé van 'lijn 11' en de rand van Zorgvliet bereikte de bebouwing in 1915 het vissersdorp Scheveningen. Ook de westkant van Den Haag groeide verder. Het Regentessekwartier kreeg een voortzetting in het Valkenboskwartier. Dat was mogelijk dankzij de annexatie in 1903 van Loosduinen, want de oorspronkelijke gemeentegrens liep over de Beeklaan en de tegenwoordige De La Reyweg. Met de bouw van Transvaal werd rond 1900 de gemeentegrens bereikt. Tussen 1910 en 1925 werden de Bomen-, Bloemen- en Heesterbuurten gebouwd aan weerszijden van de Laan van Meerdervoort, naar ontwerp van Berlage. Dit waren typische middenstandwijken. De Bomenbuurt is precies volgens het ontwerp van Berlage, maar de later Bloemen- en Heesterbuurt maar ten dele. Na 1920, toen de bebouwing de Laan van Eik en Duinen naderde, week men steeds meer van Berlages ontwerpen af. De Vogelwijk, gebouwd vanaf 1918, ontstond uit het idee van een tuinstad, wat een soort villapark voor middenstanders werd. Voor de hoogste klassen was in 1894 in het Benoordenhout het Nassaukwartier ontstaan dat na 1915 flink werd uitgebreid. Het Benoordenhout leek wel een voortzetting van het Voorhout, zoals op zijn beurt het in de jaren twintig aangelegde villapark Marlot een vervolg was op het Benoordenhout. In het Bezuidenhout werd voor de kleine middenstand gebouwd.

    Voor de armste mensen betekende de woningwet niet meteen een verbetering. Er werd juist minder voor hen gebouwd, omdat het niet winstgevend was huizen met lage huren te bouwen. Vooral Scheveningen was er erg aan toe, vooral ten westen van de Keizerstraat. De gemeente begon de krotten te slopen en liet er nieuwbouw voor in de plaats komen. Tegelijk werd ten westen van het Afvoerkanaal Duindorp gebouwd. Omdat er ruimer gebouwd werd kon niet iedereen meer in het oude dorp terecht. Andere complexen van sociale woningbouw kwamen aan de zuidkant van de stad. Tussen de Trekvliet en de Rijswijkseweg werd in de jaren 1915-1921 Molenwijk gebouwd en in de bocht van de spoorlijn naar Rotterdam kwam in 1920 Spoorwijk.

    De doorbraken in 19de eeuw ronde de Groenmarkt hadden slechts tijdelijk geholpen. Het verkeer werd intensiever en er kwamen andere vervoersmiddelen. De fiets werd populairder, de eerste oude reed in 1896 in Den Haag rond en in 1904 verscheen de elektrische beugeltram. Het Buitenhof werd in 1913 ontsloten door de Hofweg. Andere doorbraken, die van de Grote Markstraat, Jan Hendrikstraat en Torenstraat, vonden pas tussen 1922 en 1925 plaats. De discussie over de doorbraak tussen het Buitenhof en de Kneuterdijk werd na twintig jaar beslist in het afbreken van de bebouwing langs de vijver.

    De gemeente kreeg een stevige greep op de ontwikkeling van de stad. In 1906 was een Dienst voor Bouw- en Woningtoezicht opgericht, gevolgd door een speciale Dienst voor Stadsont-wikkeling in 1918. Een goede infrastructuur was de voorwaarde voor een gezonde economie. De aanleg van de tweede vissershaven, 1923-1931, is hier een voorbeeld van. Toen in 1920 de Laakhaven gegraven was, kwam de geplande verbinding met het Westland aan de beurt. Het eerste plan om een kanaal parallel aan tramlijn 11 aan te leggen werd echter verlaten. In plaats daarvan werd het Laakkanaal gegraven langs de latere Troelstra- en Soestdijksekaden, wat in 1932 voltooid was. Door dit nieuwe kanaal kon de Loosduinsevaart grotendeels dichtgegooid worden. Tegelijk ging tegenover de Troelstrakade een groente- en fruitmarkt open, voor de Loosduinse groenteschuiten. In 1938 werd de groothandelsmarkt van de Grote Markt en Prinsegracht verhuisd naar een strook langs de Herman Costerstraat.

    Bewoners verlieten de oude binnenstad, vaak gevolg van saneringen. Aan de Grote Marktstraat hadden warenhuizen de plaats van woonbuurten ingenomen. In het centrum waren kantoren en winkels, wonen deed men vooral erbuiten. Ruimte voor huizenbouw raakte in 1920 op. Aan de noordoostzijde grensde de bebouwing aan de duinen, onaantastbaar als waterwingebied, zeewering en militair oefenterrein. De Zwolsestraat en de Van Alkemadelaan markeerden de grens van het gebouwde Den Haag. Bij de boerderij Mariahoeve was nog een stuk open polder, maar de spoorlijn naar Scheveningen maakte een verkaveling erg moeilijk. Dit veranderde pas toen de lijn in 1953 werd opgeheven. In het zuiden, tegen de grenzen van Voorburg en Rijswijk, was ook nog ruimte. De Binckhorstpol-der werd echter een industriegebied. Ruimte voor huizenbouw was er alleen in de polderstrook tussen de Laakhavens en de Broeksloot. In 1922 werd hier het Laakkwartier gebouwd. Dwars door de wijk liep de brede Gouveneurlaan, die het verkeer op de Rijswijkseweg moest ontlasten. In het westen van de stad was ook maar weinig ruimte. Van de nog onbenutte grond was een groot deel bestemd voor het Zuiderpark, dat noodzakelijk was omdat hier in vergelijking met noordoost Den Haag een schrijnend gebrek was aan recreatiegroen. Het Zuiderpark werd in 1936 aangelegd, vooral door werklozen die tijdens de crisis te werk werden gesteld. De nieuwbouwwijk Oostbroek en Rustenburg, gebouwd tussen de De la Reyweg en de Soestdijksekade werden in 1937 opgeleverd.

    Door de annexatie van geheel Loosduinen in 1923 had Den haag weer de ruimte om uit te breiden. De gemeentelijke Dienst Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting maakte daarop in 1927 een ontwerp, wat volgens vele plat en eentonig was. De gemeente ging echter gewoon door en legde in 1928 tussen Mient en de Laan van Meerdervoort de Vruchtenbuurt aan. Deze nieuwe wijk werd een groene, overwegend voor middenstanders gebouwde wijk. Ook kwam er, tussen de Bosjes van Pex en het landgoed Meer en Bos een aantal straten van het luxe wijkje Meer en Bos. In 1930 verscheen er een uitbreidingsplan voor 'Ockenburg, Escamp en Maepolder', dat bijna de gehele geannexeerde gemeente Loosduinen besloeg. De plannenmakers vonden de Escamppolders te ver van het centrum liggen en wilden liever delen van Voorburg en Rijswijk annexeren, wat thans weer een actueel thema is. Het plan stuitte op zo veel verzet dat in 1933 de Hilversumse architect W. N. Dudok een geheel nieuw plan mocht ontwerpen dat hij in 1935 presenteerde.

    4. Groot Den Haag

    Den Haag was in de Tweede Wereldoorlog zwaar beschadigd. Dwars door de stad was een verdedigingslinie aangelegd, die de sloop van 6.000 huizen tot gevolg had. Ook de schade van de oorlog was groot, zoals door het bombardement op het Bezuidenhout waardoor 3.300 huizen vernietigd werden. Ook Scheveningen was zwaar getroffen: de pier was verdwenen, er lagen talloze versperringen en overal stonden betonnen bunkers. De woningnood was groot, niet alleen door de door de oorlog dakloos geworden burgers, maar ook door de verdubbeling van het aantal geboorten en de repatrianten uit Nederlands-Indië. Opnieuw werd Dudok gevraagd.

    Dudok wilde losse bouwblokken bouwen, waar iedereen zon en licht had. Pas in 1947 was al het puin geruimd. De tankgracht die over de Sportlaan liep, werd vergraven tot een serie vijvers. Op de kaalslagen tussen het Afvoerkanaal en het Kanaal naar Scheveningen werd een brede verkeersweg aanlegt, dwars door de Scheveningse Bosjes en langs Zorgvliet, waarvan delen nu bekend staan als de Professor B. M.Teldersweg en de Johan de Wittlaan. Op de plaats waar Dudok een cultuurcentrum had gewild, werd alleen het Congresgebouw gebouwd. Het Korte Voorhout, ook door bombardementen getroffen, werd herbouwd. Dudoks plannen voor het Bezuidenhout en het Spuikwartier werden echter niet uitgevoerd. Hij wilde namelijk het station in verbinding brengen met het Spuikwartier. Daar zou een monumentaal plein komen met regeringsgebouwen. Het station zou een sterkere functie krijgen en het Bezuidenhout zou beter aangesloten worden op het centrum. Maar er waren teveel machtige partijen in het geding zoals de NS en het Rijk, waardoor het moeilijk was snel tot zaken te komen.

    De eerste uitbreidingen van de stad na de oorlog vonden plaats in het westen. In vijftien tot twintig jaar werden de wijken Moerwijk, Morgenstond, Bouwlust, Vrederust en Berestein gebouwd die aan 100.000 mensen huisvesting boden. Dudok was zonder meer uitgegaan van zijn vooroorlogse uitbreidingsplannen. Alleen de Erasmusweg, Leyweg en Melis Stokelaan waren teruggekomen. De winkels werden niet verspreid, maar in winkelcentra geconcentreerd, waar ook vaak andere gemeenschapsvoorzieningen te vinden waren. De eerste wijk was Moerwijk, waaraan al voor de oorlog was begonnen. Vervolgens werd Morgenstond gebouwd met zo'n 34.000 inwoners en daarna Bouwlust, Vrederust en Berestein. De wijken bestonden voor de meerderheid uit flats, wat de wijken soms eentonig maakte. Toen de tekeningen van Mariahoeve in 1954 werden gepresenteerd was er een veel gevarieerder stratenpatroon te zien, in tegenstelling van de rechte lijnen van de eerder genoemde wijken. De ruimte voor stadsuitbreiding raakte hiermee weer op, hoewel rond het oude dorp Loosduinen nog veel onbebouwde grond lag. Deze grond echter was bestemd voor de tuinders die een economische factor van belang waren geworden. In 1956 werd met hen afgesproken dat de tuinen er nog dertig jaar mochten blijven.

    De grote omvang van de stad en de opkomst van het snelverkeer werden in de daaropvolgende jaren het voornaamste probleem van het gemeentebestuur. Dudok kwam met het plan voor een rechthoekige ringweg, uitgaande van het bestaande rechthoekige wegenpatroon. Een groep Haagse architecten kwam met een alternatief plan, Plan 2000 genoemd. Dit bestond uit een nauwe ring van autowegen en verkeerspleinen rond de kleine stadskern. De centrumring zou een directe aansluiting moeten krijgen op de interlokale invalswegen. Van de geplande invalswegen werd alleen de Utrechtsebaan gerealiseerd. In 1957 kwam er een nieuw plan: er zou een binnenring om het centrum komen en een buitenring met het karakter van een snelweg. Daarvoor moest veel gesloopt worden, zoals in het Kortenbos en bij de Paviljoensgracht. Maar de ringwegen kwamen er uiteindelijk niet, op een incidenteel stuk van de buitenring na, zoals de verbrede Koningin Emmakade. Het geld ontbrak er voor, zodat het enige resultaat een troosteloze kaalslag was.

    Ook het Bezuidenhout en het Spui zagen er troosteloos uit. De gemeente reserveerde in deze gebieden zes kavels voor het rijk, vier aan de Bezuidenhoutseweg en twee aan het Spui. Deze werden pas in de jaren zeventig bebouwd, op het ministerie van Landbouw en Visserij na dat in 1956 gebouwd werd. De trage bebouwing van de rijkskavels aan het Bezuidenhout had te maken met het spreidingsbeleid van de regering, ministeries zouden niet in Den Haag geconcentreerd moeten worden. De vertraging had ook te maken met de discussies over stations en wegen. In 1962 werd uiteindelijk het ontwerp van de dienst Stadsontwikkeling uitgevoerd. Het Prins Bernhardviaduct over de Utrechtsebaan en het spoor zorgde voor een directe verbinding tussen het Bezuidenhout en het centrum. Ook kwam erboven de sporen een verhoogd busstation. In 1971 werd het Prins Bernhardviaduct opgeleverd, het nieuwe Centraal Station in 1975 en de Utrechtsebaan in 1976.

    Ondertussen raakte de binnenstad steeds meer bewoners kwijt. De sanering van de verpauperde buurten had vooral tot kaalslag geleid. Stadsontwikkeling leek voor het gemeentebestuur vooral te bestaan uit het aanleggen en verbeteren van de infrastructuur. Den Haag was volgens vele een ongezellige stad. Hagenaars vertrokken naar de randgemeenten of naar Zoetermeer, Monster, Pijnacker of Nootdorp. Tussen 1960 en 1970 daalde het aantal inwoners van 606.000 tot 551.000. Plannen om in het verlengde van het Prins Bernhard-viaduct een tweebaansautoweg aan te leggen over de 17de-eeuwse Veerkaden stuitten op heftig verzet, waarna de plannen werden afgeblazen. In 1988-1990 werd zelfs een deel van het Prins Bernhardviaduct gesloopt.

    Vanaf toen concentreerde de gemeente zich op de verbetering van de woonomstandigheden in de bestaande stad. Bij het Westeinde werden de verkrotte buurten afgebroken voor de aan te leggen ringweg en het torenhoge Westeinde ziekenhuis (1975-1979). Voor de Schilderswijk waren grootschalige oplossingen bedacht. Hoge kantoren en dure woonflats zouden er moeten komen volgens de gemeente. Er waren constant hevige protesten, zodat er uiteindelijk in 1970 van de plannen werd afgezien. Vanaf toen werd er bij bouw- en saneringsplannen overleg gevoerd met de bewoners. Een onderzoek gaf in 1977 aan dat 70% van de huizen in Schilderswijk rijp voor de sloop waren. Dit was het begin van de grootschalige stadsvernieuwing. De rechtlijnige straten maakten plaats voor korte, geknikte straatjes met plantsoenen en pleintjes. Moderne architectuur gaf de wijk nieuwe allure, met projecten zoals het Van de Vennepark en de Vaillantlaan uit 1988. Ook andere 19de en zelfs 20ste-eeuwse wijken werden aangepakt. De Zeeheldenbuurt en Transvaal werden met wijkparken verrijkt, de Regentessebuurt, het Schipperskwartier bij de Rijswijkseweg en Molenwijk werden ook aangepakt.

    De bevolking bleef desondanks dalen van 551.000 in 1970 tot maar 457.000 in 1980. Door de saneringen was er een woningtekort. Gelukkig kwam er in 1970 weer grond voor nieuwbouw beschikbaar. Het was de tuindersgrond die volgens afspraak pas in 1986 zou vrijkomen. Veranderingen in de tuinbouw, zoals schaalvergroting en de verplaatsing van de groenteveiling van Loosduinen naar Monster vergden van de tuinders zoveel investeringen dat ze liever verhuisden. Het langgerekte Kraayenstein kwam als eerste in aanmerking voor woningbouw. De gevarieerde wijk, met hoogbouw en eengezinswoningen werd vanaf 1973 gebouwd. Het stratenpatroon bestond uit doolhofachtige woonerven. Nieuw-Waldeck bestond uit dezelfde kronkelende straatjes, woonerven en pleintjes. Na 1977 werd tussen de Haagweg en de Escamplaan Houtwijk gebouwd, dat forser werd opgezet dan de voorgaande wijken. Er kwamen vrij lange straten, maar vol knikken voor een besloten karakter.

    Met de bebouwing van de Loosduinse gronden was er een eind gekomen aan de mogelijk-heden om grootscheepse nieuwbouw te plegen. Toch waren er nog terreinen waarop gebouwd kon worden. Zo had het Laakhavengebied zijn oorspronkelijke functie als haventerrein verloren door de ondergeschikte rol van het waterverkeer. De plannen die vanaf 1986 werden uitgewerkt zorgden voor een nieuwe bestemming. De havens werden gedeeltelijk gedempt en er werden woningen, kantoren, moderne bedrijven en onderwijsinstellingen als de Haagse Hogeschool gebouwd. Ook het slachthuis had zijn functie verloren, en werd omgevormd tot een wooncomplex. Ook op het terrein van de Groothandelsmarkt aan de Troelstrakade werden woningen gebouwd. De bouw van een nieuw stadhuis in het centrum maakte ruimte vrij aan het Burgemeester de Monchyplein. Langs de Zwolsestraat en de Machiel Vrijenhoeklaan verrezen luxe appartementen en herenhuizen.

    Omdat het platteland door de vele stadsuitbreidingen zijn eigen karakter dreigde te verliezen besloot het Rijk begin jaren negentig dat nieuwbouw vooral aan de rand van de stedelijke gebieden moest liggen. In de omgeving van Den Haag werden daarvoor open gebieden bij Ypenburg, Leidschendam en Wateringen aangewezen. Dit leverde Den Haag nieuw grondgebied op, want op 1 januari 1994 werd een deel van Wateringen geannexeerd. Door de noodzakelijke onteigeningen van tuindersbedrijven zou het 'Wateringse Veld de duurste wijk worden die ooit in Den haag was aangelegd. Tweederde van de huizen was dan ook bestemd voor de midden- en gegoede klasse. De bouw begon in 1996 met Parkbuurt Oosteinde en zal waarschijnlijk rond 2005 klaar zijn.

    Het zwaartepunt van het centrum verschoof steeds meer richting Bezuidenhout, door de bouw van de Koninklijke Bibliotheek, het ministerie van Buitenlandse Zaken, het winkelcentrum Babylon en het ministerie van VROM. In 1995 werd het gigantische nieuwe stadhuis opgeleverd, op de hoek van het Spui. Tussen het centrum en het Centraal Station werd een gevarieerde bebouwing neergezet met twee torens met zadeldaken. Ook het idee van verkeersringen rond het centrum kwam weer terug, alleen liggen deze ringen nu veel verder van het centrum af dan bij de oude ideeën.

    Er zijn echter nog steeds annexatieplannen. Zoals het er momenteel naar uit ziet, zal Den Haag de wijken Ypenburg (de wijk op het voormalige vliegveld) en Leidschenveen annexeren en wordt de Trekvliet de corridor (verbinding tussen Den Haag en de buitenwijken).

    © Martijn Rip
    Voorjaar 2001