Reglement op de Militaire Willems-Orde
Besluit van 30 juni 1941, Stb.
B 61, waarbij wordt vastgesteld een Reglement op de
Militaire Willems-Orde, zoals dit besluit laatstelijk is
gewijzigd bij het Besluit van 17 december 1996, Stb. 1996, 636
Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods,
Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz.,
enz.
Op de gemeenschappelijke voordracht van Onze Ministers van
Algemeene Zaken, van Defensie, van Koloniën en van Justitie van
14 Mei 1941, N°. 352;
Gelet op artikel 15 van de Wet,
houdende herziening van de wet van 30 April 1815, N°. 5 (Staatsblad
N°. 33) nopens de instelling van de Militaire Willems-Orde;
Den Volksraad, de Staten van Suriname en de Staten van Curaçao
gehoord;
Hebben goedgevonden en verstaan:
ARTIKEL
I
Vast te stellen het volgend:
REGLEMENT OP DE MILITAIRE WILLEMS-ORDE.
Algemeene bepaling
Artikel
1
Waar in dit reglement wordt gesproken van
de "Wet" en de "Orde" worden daarmede bedoeld
onderscheidenlijk de "Wet op de
Militaire Willems-Orde" en de
"Militaire Willems-Orde".
Hoofdstuk I. Voordrachten, aanvragen en
verklaringen
Artikel
2
Benoeming en bevordering in de Orde kan
geschieden:
- Op voordracht van den chef, onder wien
de betrokken persoon dient of gediend heeft, of van een
hoogere autoriteit;
- Op aanvrage van den persoon, die meent
zich in den strijd door een of meer uitstekende daden van
moed, beleid en trouw te hebben onderscheiden.
Artikel
3
- Alle voordrachten worden langs den
hiërarchischen weg gezonden aan het betrokken
Departement van algemeen bestuur en Ons door het hoofd
van dat Departement aangeboden.
- In Nederlandsch-Indië, Suriname en
Curaçao geschiedt deze inzending der voordrachten mede
door tusschenkomst van den Gouverneur-Generaal c.q. den
Gouverneur van het betrokken gebiedsdeel.
Artikel
4
Vervallen.
Artikel
5
Bij de aanvraag moet de aanvrager een
volledige en duidelijke beschrijving overleggen van de
uitstekende daad, waarop hij zijn aanvrage steunt; van het
onderdeel der krijgsmacht waarbij, van het tijdstip waarop, de
plaats waar en de omstandigheden waaronder hij de daad
verrichtte; van de namen van zoo mogelijk niet minder dan drie
personen, die daarbij tegenwoordig waren en die de juistheid van
hetgeen de aanvrager opgeeft kunnen bevestigen.
Artikel
6
Aan aanvragen om tot lid van de Orde te
worden benoemd of daarin te worden bevorderd, gedaan op grond van
daden, welke vijf jaren of meer te voren zouden zijn bedreven,
wordt geen gevolg gegeven.
Artikel
7
- Alle chefs en autoriteiten, die langs
den hiërarchischen weg een voordracht of een aanvrage
ter behandeling ontvangen, zijn verplicht bij de
doorzending te doen blijken of en waarom zij al dan niet
met de voordracht of aanvrage instemmen.
- Zij zijn eveneens verplicht hem, die
het lidmaatschap der Orde aanvraagt, dan wel verzoekt
daarin te worden bevorderd, voor zooveel noodig en met
inachtneming van het bepaalde in artikel 6 [Lees:
artikel 5], bij te staan in het
bijeenbrengen der gegevens, verklaringen enz., waardoor
kan worden bewezen, dat de uitstekende daad door den
aanvrager is bedreven.
Artikel
8
- Iedere chef, die een uitstekende daad
als in de Wet bedoeld
door een zijner ondergeschikten heeft zien bedrijven, is
verplicht daarvan mededeeling te doen aan den boven hem
gestelden chef of autoriteit onder bijvoeging van een
beschrijving van de daad, met vermelding van tijd, plaats
en omstandigheden en van schriftelijke verklaringen van
zoo mogelijk niet minder dan drie personen, die getuigen
waren van de daad.
- Op gelijke wijze zal worden gehandeld,
wanneer op andere wijze te zijner kennis is gekomen, dat
door een zijner ondergeschikten zulk een daad is
bedreven.
Artikel
9
De in artikel 8 bedoelde
stukken zullen zoo duidelijk en volledig mogelijk moeten zijn,
opdat de uitstekende daad daarmede kan worden bewezen.
Artikel
10
- De militairen, die getuigen waren van
de vermeende uitstekende daad, zijn op vordering van hun
chef verplicht schriftelijk een beschrijving te geven van
hetgeen zij hebben gezien. Dit stuk wordt, als de getuige
officier is, door dezen onderteekend, nadat hij daarop
een verklaring heeft gesteld, dat het naar waarheid is
opgemaakt. Het wordt vervolgens door den chef voor gezien
geteekend.
- Heeft de getuige niet den rang van
officier, dan wordt het stuk door den chef in handen
gesteld van twee door hem aan te wijzen officieren, die
den getuige het geschrevene voorlezen en hem daarbij
wijzen op eventueel in de verklaring voorkomende
onduidelijkheden, welke door den getuige, zoo hij dit
verlangt, worden verbeterd. Bevat het stuk daarna alles
wat de getuige geheel naar waarheid kan verklaren, dan
wordt dit in zijn tegenwoordigheid door de officieren op
het stuk vermeld, waarna het door den getuige met zijn
handteekening wordt bekrachtigd. De twee officieren
stellen en onderteekenen op het stuk de verklaring, dat
de getuige in hun tegenwoordigheid zijn handteekening
heeft geplaatst, na hun desgevraagd te hebben verzekerd,
dat hij in het door hem opgestelde stuk zoo volledig
mogelijk en naar waarheid heeft getuigd.
Artikel
11
- Kan een getuige niet schrijven, dan
wordt zijn verklaring zooveel doenlijk met zijn eigen
woorden opgeschreven door een der officieren in artikel 10 (2) bedoeld.
- Overigens wordt in acht genomen het
bepaalde in genoemd artikel, met dien verstande, dat door
den getuige instede van een handteekening een door de
officieren gewaarmerkt handmerk wordt gesteld.
Artikel
12
Als geen voldoend aantal officieren als in
de artikelen 10 en 11 bedoeld beschikbaar is, kunnen de ontbrekenden door
militairen van hoogeren rang of meerderen ouderdom in rang dan de
getuige worden vervangen, waartoe uit de beschikbaren de hoogsten
in rang worden aangewezen.
Artikel
13
Niet-militairen worden als getuigen
toegelaten, als zij bereid zijn verklaringen af te leggen als in artikel 10 of 11 bedoeld.
Artikel
14
Indien de verklaringen van getuigen als in
de artikelen 10, 11 of 13 bedoeld ontbreken, wordt een voordracht of aanvrage
niettemin in behandeling genomen, indien de uitstekende daad op
andere wijze voldoende kan worden bewezen.
Hoofdstuk II. Het Kapittel
Artikel
15
- Het Kapittel bestaat uit zeven leden
en drie plaatsvervangende leden. Zij worden door Ons
benoemd op gemeenschappelijke voordracht van Onzen
Minister belast met de zorg voor de ridderorden en van
Onze Ministers van Defensie en van Koloniën.
- Voor benoeming komen in aanmerking
gewezen militairen van de zeemacht, de landmacht hier te
lande en die in Nederlandsch-Indië, terwijl zoo mogelijk
elk dezer deelen der weermacht zal worden
vertegenwoordigd. Zoo noodig kunnen ook nog in dienst
zijnde militairen tot lid of plaatsvervangend lid van het
Kapittel worden benoemd.
- De leden en plaatsvervangende leden
genieten als zoodanig geen bezoldiging of vacatiegelden.
- Waar in de volgende artikelen wordt
gesproken van "lid" of "leden" wordt
daaronder mede begrepen "plaatsvervangend lid"
en "plaatsvervangende leden".
Artikel
16
De leden nemen zitting in volgorde van hun
benoeming tot lid van het Kapittel. Bij gelijke benoeming beslist
de volgorde, waarin hun namen in het desbetreffend besluit zijn
vermeld.
Artikel
17
Bij ontstentenis of afwezigheid van den
Kanselier wordt hij als voorzitter vervangen door een door hem
aan te wijzen lid van het Kapittel.
Artikel
18
- Wanneer een lid den vollen ouderdom
van vijf en zeventig jaren heeft bereikt, wordt hem met
ingang van de daaropvolgende maand als zoodanig door Ons,
op gemeenschappelijke voordracht van Onze Ministers van
Defensie en van Koloniën, ontslag verleend.
- Vóór dat tijdstip kan een lid door
Ons op gelijke voordracht worden ontslagen, hetzij op
eigen verzoek, dan wel indien daartoe door Ons, het
Kapittel gehoord, redenen aanwezig worden bevonden.
Artikel
19.
- Het Kapittel is te 's-Gravenhage
gevestigd.
- In buitengewone omstandigheden wijzen
Wij voor het Kapittel zoo noodig een andere standplaats
aan.
Artikel
20
- Het Kapittel wordt door den Kanselier
bijeengeroepen telkenmale wanneer hij dit noodig
oordeelt.
- De stukken en bescheiden, betrekking
hebbende op de in de bijeenkomst te behandelen
onderwerpen, moeten zoo eenigszins mogelijk te voren bij
de leden hebben gecirculeerd.
Artikel
21
- Adviezen, voorstellen of beslissingen
van het Kapittel worden gegeven, gedaan of genomen bij
meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen beslist
de stem van den voorzitter. Een stemming is alleen geldig
als ten minste vijf leden, de voorzitter hieronder
begrepen, daaraan hebben deelgenomen. In de bijeenkomst
aanwezige leden zijn verplicht aan de stemming deel te
nemen. Blanco-stemmen is niet toegelaten.
- De leden, die zich niet hebben
vereenigd met het gevoelen der meerderheid, hebben de
bevoegdheid in een bij het advies of het voorstel van het
Kapittel over te leggen nota hun afwijkende meening toe
te lichten.
Artikel
22
Het Kapittel brengt aan het Hoofd van het
betrokken Departement van algemeen bestuur advies uit over de
voordrachten voor benoeming of bevordering in en ontslag uit de
Orde, over de aanvragen om in de Orde te worden opgenomen of
bevorderd, zoomede de in dit reglement genoemde gevallen.
Artikel
23
- Het Kapittel is bevoegd Ons, door
tusschenkomst van de daarbij betrokken Departementen van
algemeen bestuur, alle inlichtingen te verstrekken, welke
het meent in het belang van de Orde of van de ridders te
moeten doen.
- Het Kapittel verstrekt desgevraagd aan
het Hoofd van het betrokken Departement van algemeen
bestuur de voor de uitoefening van zijn taak benodigde
inlichtingen. Het Hoofd van het betrokken Departement van
algemeen bestuur kan inzage vorderen van zakelijke
gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling
van zijn taak redelijkerwijs nodig is.
Artikel
24
- Het Kapittel doet onder zijn toezicht
registers aanhouden voor elk der vier klassen van
ridders, bevattende voor elken ridder: naam en voornamen,
datum en plaats van geboorte, beknopten staat van dienst,
datum van benoeming en van bevordering in de Orde,
beknopte vermelding van de uitstekende daad (daden),
waarvoor de benoeming of bevordering geschiedde, zoomede
eventueel datum en nummer van Ons Besluit van schorsing
van de bevoegdheid tot het dragen van het ordeteeken of
van ontslag uit de Orde. Van overlijden van een ridder
wordt in de registers aanteekening gehouden.
- Het Kapittel doet eveneens
aanteekening houden van Onze besluiten, waarbij aan eenig
onderdeel der weermacht het ordeteeken is verleend, met
beknopte vermelding van de uitstekende daad (daden),
waardoor het zich heeft onderscheiden.
Hoofdstuk III. Benoeming en bevordering in
de Orde
Artikel
25
- De toekenning van het lidmaatschap der
Orde geschiedt als regel door benoeming van den
betrokkene tot ridder der 4e klasse.
- Is de verrichte daad evenwel van zoo
buitengewonen en uitstekenden aard, dat hem billijkerwijs
een hoogere belooning in de Orde toekomt, dan zal
benoeming tot een hoogere klasse kunnen geschieden.
Artikel
26
Een ridder der Orde, die opnieuw in den
strijd een uitstekende daad van moed, beleid en trouw heeft
verricht, kan bij Ons voor bevordering in de Orde in aanmerking
worden gebracht.
Artikel
27
Door Ons kan worden bepaald, dat de naam
van hem, die tijdens het verrichten van een uitstekende daad van
moed, beleid en trouw, waarvoor hij tot een benoeming of
bevordering in de Orde in aanmerking zou zijn gekomen, sneuvelde
of, voordat Onze beslissing aangaande zijn benoeming of
bevordering was genomen, is overleden, in de in artikel 24 bedoelde registers zal worden ingeschreven.
Artikel
28
Van Onze besluiten tot benoeming of
bevordering in de Orde, alsmede van die, genoemd in de artikelen 24 (2) en 27, wordt, met beknopte vermelding van de uitstekende
daad, waarvoor de onderscheiding of vergunning is verleend,
mededeeling gedaan in de Staatscourant.
Hoofdstuk IV. Het uitreiken en het dragen
van het Ordeteeken
Artikel
29
Tijdig voordat aan een benoemden ridder het
Ordeteeken zal worden uitgereikt, zendt het betrokken Departement
van algemeen bestuur hem een exemplaar van de Wet en van dit reglement.
Artikel
30
- Het uitreiken van het ordeteeken aan
militairen geschiedt voor het front der troepen of der
scheepsbemanning, ter plaatse van de uitreiking aanwezig,
op de volgende wijze:
- de autoriteit, met de
uitreiking belast, doet aan de aanwezigen
mededeeling van de uitstekende daad (daden),
waarvoor de onderscheiding werd toegekend;
- de ban wordt geopend en het
Koninklijk Besluit der benoeming voorgelezen;
- den benoemde - Nederlandsch
onderdaan zijnde - wordt de eed (belofte)
afgenomen;
- het ordeteeken wordt den
benoemde (bevorderde) op de borst gehecht c.q.
omgehangen;
- de benoemde ridder ontvangt de
accolade van de ridders, daartoe aangewezen door
of namens de autoriteit met de uitreiking belast;
- de ban wordt gesloten;
- de autoriteit, die de
uitreiking verrichtte, houdt een toespraak tot
den ridder en vervolgens tot de aanwezige troepen
(scheepsbemanning);
- de troepen defileeren voor den
benoemden (bevorderden) ridder. Aan boord van een
Onzer schepen wordt door de bemanning
gedefileerd, voor zoover de ruimte dit toelaat.
Tijdens de handelingen genoemd onder d en e
speelt de muziek het Wilhelmus.
- Voorts wordt bij de in het 1e lid
genoemde plechtigheid in acht genomen hetgeen daaromtrent
door Ons of door den Gouverneur-Generaal van
Nederlandsch-Indië c.q. den Gouverneur van Suriname of
van Curaçao in de voorschriften en reglementen voor de
onderscheiden deelen der weermacht is of zal worden
vastgesteld.
- Indien door bijzondere omstandigheden
de uitreiking van het ordeteeken op de in de beide
voorgaande leden omschreven wijze niet kan plaats hebben,
zal de in het 1e lid onder a genoemde autoriteit
op de uitreiking orde stellen, daarbij in acht nemende,
dat zulks op plechtige wijze behoort te geschieden.
Artikel
31
Het uitreiken van het ordeteeken aan
niet-militairen - Nederlandsche onderdanen - alsmede aan
vreemdelingen geschiedt op de wijze, zooals door Ons of door
Onzen betrokken Minister voor elk geval zal worden bepaald.
Artikel
32
Het uitreiken van de onderscheiding,
bedoeld in artikel 14 der Wet,
geschiedt door den hoogsten militairen gezaghebbende van zee- of
landmacht, onder wiens bevelen het betrokken onderdeel der
weermacht is gesteld, of bij deszelfs verhindering door zijn
vertegenwoordiger. Artikel
30 (2) is hierbij van
overeenkomstige toepassing.
Artikel
33
Wij behouden Ons voor het Ordeteeken aan
een benoemden of een bevorderden ridder, alsmede een
onderscheiding als in artikel
14 der Wet bedoeld, persoonlijk uit
te reiken. In die gevallen zal het bij de plechtigheid te volgen
ceremonieel telkenmale door Ons worden vastgesteld.
Artikel
34
Het, door de zorg van den Kanselier der
Orde opgemaakte, ridder-diploma wordt den benoemden of
bevorderden ridder kosteloos verstrekt, na de uitreiking van het
ordeteeken, indien het hem bij die gelegenheid niet is
overhandigd.
Artikel
35
De ridder der Orde is verplicht het model
ordeteeken te dragen:
- militair zijnde: bij groot en
ceremonieel tenue, alsmede bij parades;
- niet-militair zijnde; bij het bijwonen
van plechtigheden of feestelijkheden, welke een openbaar
karakter dragen;
- in de gevallen genoemd in de artikelen 38, 39, 40 en 41.
Hoofdstuk V. Eerbewijzen
Artikel
36
Aan militairen, ridders der Orde, wordt,
wanneer zij het model ordeteeken zichtbaar dragen, de militaire
groet gebracht door hun niet met dit ordeteeken gedecoreerde
rang- of standgenooten.
Artikel
37
Schildwachten geven aan een ridder der
Orde, indien deze het model ordeteeken zichtbaar draagt,
hetzelfde eerbewijs als aan een officier.
Artikel
38
Indien door eenig onderdeel der weermacht
aan Ons of aan Leden van Ons Huis eerewachten worden gegeven,
zullen daarvoor in de eerste plaats worden aangewezen de tot dat
onderdeel behoorende militairen ridders der Orde.
Artikel
39
Wanneer ridders der Orde in hun kwaliteit
door Ons worden uitgenoodigd tot bijwoning van openbare
plechtighedend, waarbij Wij tegenwoordig zullen zijn of waarbij
Wij Ons doen vertegenwoordigen, zal hun van Onzentwege worden
medegedeeld, welke bijzondere plaats zij tijdens de plechtigheid
hebben in te nemen.
Artikel
40
- Indien een ridder der Orde in
militairen dienst overlijdt en met militaire eerbewijzen
wordt begraven, zal bij de teraardebestelling het
ceremonieel gevolgd worden, vastgesteld voor de
begrafenis van een militair van den naast hoogeren rang
dan de overledene bekleedde. Het militair escorte zal zoo
mogelijk bestaan uit afdeelingen van de troepen, waarbij
de overledene heeft gediend en met welke hij de
wapenfeiten verrichtte, die tot verleening van de
ridderorde aanleiding hebben gegeven. De vier slippen van
het lijkkleed zullen, zoo mogelijk, worden gedragen door
ridders der Orde. Het ordeteeken van den overledene zal
op het lijkkleed worden gehecht. De ridders in militairen
dienst, aanwezig ter plaatse van de begrafenis, zullen in
den lijkstoet volgen.
- Tot de overige ter plaatse wonende
ridders der Orde zal door de autoriteit, die met de
regeling der begrafenis is belast, de algemeene
uitnoodiging worden gericht mede in den lijkstoet te
volgen.
Artikel
41
Het in artikel 40 bepaalde
geldt ook voor de begrafenis van een ridder der Orde, die bij
zijn overlijden niet meer in militairen dienst was, indien de
begrafenis in een garnizoensplaats of marine-standplaats
geschiedt en de nabestaanden of betrekkingen hebben verzocht de
teraardebestelling met militaire eerbewijzen te doen plaats
hebben.
Hoofdstuk VI. Uitbetaling van toelagen
Artikel
42
- In Nederland heeft de uitbetaling der
toelagen, bedoeld in artikel
9 der Wet, kwartaalsgewijze
plaats vanwege het betrokken Departement van algemeen
bestuur.
- In Nederlandsch-Indië, Suriname en
Curaçao geschiedt de uitbetaling naar door den
Gouverneur-Generaal c.q. den Gouverneur van het betrokken
gebiedsdeel te stellen regelen.
Hoofdstuk VII. Schorsing van de
bevoegdheid tot het dragen van het ordeteeken en ontslag uit de
Orde
Artikel
43
Indien tegen een ridder der Orde een
strafvervolging is ingesteld wegens eenig misdrijf of wegens een
overtreding, als gevolg waarvan de bijkomende straf van plaatsing
in een Rijks- of Landswerkinrichting kan worden opgelegd, geeft
de ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij het betrokken
gerecht daarvan kennis: in Nederland aan den Voorzitter van het
Kapittel der Orde en in Nederlandsch-Indië, Suriname en Curaçao
- door tusschenkomst van den Procureur-Generaal aldaar - aan den
Gouverneur-Generaal c.q. den Gouverneur van het betrokken
gebiedsdeel.
Artikel
44
Van elke onherroepelijke veroordeeling van
een ridder der Orde wegens eenig misdrijf of wegens een
overtreding, waarbij de bijkomende straf van plaatsing in een
Rijks- of Landswerkinrichting is uitgesproken, geeft de ambtenaar
van het Openbaar Ministerie bij het betrokken gerecht kennis: in
Nederland aan den Voorzitter van het Kapittel der Orde en in
Nederlandsch-Indië, Suriname en Curaçao - door tusschenkomst
van den Procureur-Generaal aldaar - aan den Gouverneur-Generaal
c.q. den Gouverneur van het betrokken gebiedsdeel.
Artikel
45
Vervallen.
Hoofdstuk VIII. Verstrekking van het
ordeteeken; vaststelling en bewaring van standmodellen
Artikel
46
Bij benoeming of bevordering in de Orde dan
wel bij toekenning van het ordeteeken aan eenig onderdeel der
weermacht wordt het ordeteeken op Rijkskosten door den Kanselier
der Nederlandsche Orden verstrekt. Bij bevordering in of ontslag
uit de Orde wordt het ordeteeken, waarop het recht tot dragen is
vervallen, aan genoemden Kanselier teruggezonden.
Artikel
47
De in artikel
7 (1) der Wet omschreven
onderscheidingsteekenen voor de leden der Orde zijn
overeenkomstig de bij dit besluit behoorende standmodellen, welke
zullen worden bewaard ter Kanselarij der Nederlandsche Orden.
Slotbepaling
Indien bepalingen van dit reglement uit hoofde van
bijzondere omstandigheden in Nederlandsch-Indië, Suriname of
Curaçao niet kunnen worden toegepast, is de Gouverneur-Generaal
c.q. de Gouverneur van het betrokken gebiedsdeel bevoegd
zoodanige voorschriften uit te vaardigen als hij noodig oordeelt,
mits de algemeene strekking dier voorschriften met dit reglement
in overeenstemming zij.
ARTIKEL
II
In te trekken:
- de Koninklijke besluiten van 25 Juni
1815, No. 10, 9 September 1818, No. 73, 14 Juli 1824, No.
134, 13 Juni 1858, No. 43 en 7 Juni 1897, No. 24;
- het Koninklijk besluit van 30 Maart
1821, No. 101, voor zoover de Militaire Willems-Orde
betreft.
ARTIKEL
III
Dit besluit treedt in werking tegelijk met
de Wet op de Militaire Willems-Orde.
Onze Ministers van Algemeene Zaken, van
Defensie, van Koloniën en van Justitie zijn, ieder voor zoover
hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het
Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal
worden gezonden aan den Raad van State en aan de Kanselarij der
Nederlandsche Orden.
Londen, den 30sten Juni 1941.
WILHELMINA.
De Minister van Algemeene Zaken, a.i.,
VAN BOEIJEN.
De Minister van Defensie a.i.,
VAN BOEIJEN.
De Minister van Koloniën,
CH. WELTER.
De Minister van Justitie,
P. S. GERBRANDY.
Uitgegeven den zestienden
Juli 1941.
De Minister van Justitie,
P. S. GERBRANDY.