Wet tot herziening van de wet houdende
instelling van de Militaire Willems-Orde
Wet van 30 april 1940, Stb. 100, tot
herziening van de wet van 30 april 1815, no. 5, Stb. 33, houdende
instelling van de Militaire Willems-Orde, zoals deze wet
laatstelijk is gewijzigd bij de Rijkswet van 22 december 1993,
Stb. 1993, 692
Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods,
Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz.,
enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doen te
weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat de bij de Wet van 30
April 1815, No. 5 (Staatsblad No. 33*) ingestelde Militaire
Willems-Orde bijzonder geschikt is gebleken, zoo tot
aankweeking van krijgshaftige deugden als tot vereerende
belooning van hen, die zich in den strijd door uitstekende daden
van moed, beleid en trouw in bijzondere mate hebben gekweten van
op hen rustende plichten; dat het evenwel noodzakelijk is
gebleken de bestaande wet, met handhaving van haar beginselen, te
herzien;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan,
gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 1
- Er is een Orde, strekkende tot
belooning van militairen, in dienst van het Koninkrijk
der Nederlanden, die zich in den strijd door het
bedrijven van uitstekende daden van moed, beleid en
trouw, hebben onderscheiden.
- In bijzondere gevallen kunnen ook
niet-militaire Nederlandsche onderdanen alsmede
vreemdelingen, die zich door zoodanige daden hebben
onderscheiden, in de Orde worden opgenomen.
Artikel 2
De Orde draagt den naam van Militaire
Willems-Orde.
Artikel 3
Het Grootmeesterschap van de Orde is
onafscheidelijk aan de Kroon der Nederlanden verbonden.
Artikel 4
- De Orde bestaat uit vier klassen. De
ridders der 1e klasse dragen den titel van
Ridder-Grootkruis, die der 2e klasse dien van Commandeur,
die der 3e klasse en die der 4e klasse dien van ridder.
- Waar in deze wet van "ridders der
Militaire Willems-Orde", zonder aanduiding van
klasse, wordt gesproken, worden daarmede de ridders van
alle klassen aangeduid.
Artikel 5
Alle benoemingen en bevorderingen in de
Orde geschieden door Ons.
Artikel 6
- Het Ordeteeken bestaat uit een wit
geėmailleerd kruis, gedekt door een Koninklijke kroon;
de vier omlijste armen van het kruis zijn van gelijke
lengte, loopen van het midden breed uit, zijn aan het
uiteinde ingekeept en voorzien van geparelde punten. De
armen dragen aan voor- en achterzijde in gouden letters
de woorden:
Voor
Moed Beleid
Trouw
- Tusschen de armen van dit kruis liggen
die van een groen geėmailleerd Bourgondisch kruis. In
het hart der beide kruisen ligt aan de voorzijde een
gouden vuurslag, aan de achterzijde een blauw
geėmailleerd medaillon, in het midden waarvan een
lauwerkrans, omvattende de letter W.
Het bij het ordeteeken behoorend lint is oranje met twee
smalle Nassau-blauwe strepen.
Artikel 7
- Het teeken van onderscheiding voor de
leden der Orde is:
- Voor den ridder der 4e
klasse: het ordeteeken te dragen op het lint
op de linkerborst; de middellijn van het wit
geėmailleerde kruis bedraagt 42 millimeter, die
van het Bourgondische kruis 36 millimeter; de
omlijsting van eerstgenoemd kruis en van het
medaillon, de geparelde punten, de lauwerkrans,
de W en de kroon zijn van zilver; de breedte van
het lint bedraagt 27 millimeter en in opgemaakten
vorm 48 millimeter;
- Voor den ridder der 3e
klasse: als voor den ridder der 4e klasse,
doch de omlijsting van het wit geėmailleerde
kruis en van het medaillon, de geparelde punten,
de lauwerkrans, de W en de kroon zijn van goud en
op het lint is een rozet;
- Voor den commandeur:
als voor den ridder der 3e klasse, doch de
middellijn van het wit geėmailleerde kruis
bedraagt 50 millimeter, die van het Bourgondische
kruis 42 millimeter; het ordeteeken te dragen
zonder lint op de linkerborst en tevens aan een
lint, breed 55 millimeter, om den hals;
- Voor den ridder-grootkruis:
het ordeteeken als voor den commandeur, doch
zonder kroon, bevestigd op een achtpuntige, uit
40 stralen bestaande, bolvormige zilveren ster,
zonder lint te dragen op de linkerborst; de ster
heeft een middellijn van 80 millimeter, terwijl
de punten gepareld zijn. Het ordeteeken als voor
den commandeur tevens te dragen aan een lint,
breed 101 millimeter, als sjerp over den
rechterschouder naar de linkerheup.
- Standmodellen van de
onderscheidingsteekenen voor de ridders der verschillende
klassen worden door Ons vastgesteld.
- Het is den ridders der Militaire
Willems-Orde vergund het ordeteeken van verkleind model
onderaan het lint dan wel alleen het lint te dragen;
gekleed in militaire uniform echter alleen voor zoover
zulks in de desbetreffende voorschriften is toegestaan.
Door Ons wordt bepaald in welke gevallen de ridders
verplicht zijn de model ordeteekenen te dragen.
Artikel 8
- De eed (belofte), welke door den tot
ridder der Militaire Willems-Orde benoemde wordt
afgelegd, luidt:
"Ik zweer (beloof) mij als een getrouw en wakker
ridder te zullen gedragen, mijn leven altoos te zullen
veil hebben voor Koning en Vaderland en door al mijn
vermogen mij steeds trachten waardig te maken de
onderscheiding, mij door den Koning toegestaan.
Zoo waarlijk helpe mij God almachtig. (Dat beloof
ik.)"
- Vreemdelingen leggen den eed (de
belofte) niet af.
Artikel 9
- De ridders der 4e klasse beneden de
rang van officier genieten een toelage, volgens de rang
of stand, bekleed op het ogenblik, dat zij zich de
onderscheiding hebben waardig gemaakt, naar reden van de
volgende bedragen per jaar:
de onderluitenant, de adjudant-onderofficier en de met
deze gelijkgestelde f 650
de sergeant-majoor en de met deze gelijkgestelde
f 540
de overigen f 400
- De ridders der 3e klasse beneden den
rang van officier genieten, met toepassing van het
bepaalde in het voorgaande lid, toelagen gelijk aan het
dubbele der in dat lid vermelde bedragen.
- Heeft de benoeming tot ridder der 3e
of der 4e klasse plaats gehad ter zake van twee of meer
feiten, op verschillende tijdstippen verricht, dan wordt
de toelage toegekend naar den rang of den stand, welke
bij het verrichten van het laatste feit werd bekleed.
- Bij bevordering tot den rang van
officier alsmede bij het verlaten van den militairen
dienst, blijft de toelage behouden.
- Bij benoeming van een niet-militair
Nederlandsch onderdaan of vreemdeling tot ridder der 4e
of der 3e klasse wordt in elk voorkomend geval door Ons
bepaald of aan den betrokkene eene toelage, als bedoeld
in de leden 1 en 2 zal worden toegekend.
- Aan de weduwe van een ridder der
Militaire Willems-Orde wordt gedurende haar weduwelijken
staat een jaarlijksche toelage toegekend, bedragende de
helft van de door haar echtgenoot (c.q. laatsten
echtgenoot) als ridder genoten toelage. Indien de ridder
geen weduwe nalaat, dan wel deze komt te overlijden,
wordt bovengenoemde toelage uitgekeerd aan zijn
minderjarige wettige of gewettigde kinderen, waarbij elk
kind een evenredig deel ontvangt.
- De uitbetaling der toelage geschiedt
volgens door Ons te stellen regelen.
- De in dit artikel genoemde bedragen
luiden in Nederlandse guldens.
Zie voor de regelen bedoeld
in lid 7 het Reglement op de Militaire-Willems-Orde.
Artikel 10
- Tot goedmaking van de toelagen, in artikel 9 bedoeld, zoomede van de verdere onkosten
der Orde, wordt jaarlijks eene som op de begrotingen van
Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba gebracht.
- De toelagen komen ten laste van de
begroting van het Rijksdeel, waaruit de betrokkene,
tijdens het verrichten van zijn uitstekende daad, werd
bezoldigd; voor zover betreft hen, die niet uit een dier
begrotingen werden bezoldigd, ten laste van de begroting
van Nederland, indien de daad is verricht in Nederland of
elders buiten de Nederlandse Antillen en Aruba, en ten
laste van de desbetreffende begroting van één der
evengenoemde Overzeese Rijksdelen, ingeval de daad in een
dezer Rijksdelen is verricht.
Artikel 11
- Het Kapittel der Orde zal bestaan uit
een door Ons te bepalen aantal leden en plaatsvervangende
leden, zoo mogelijk allen ridders der Militaire
Willems-Orde.
- De Kanselier der Nederlandsche Orden
is lid en voorzitter van het Kapittel. Het Kapittel voegt
zich een secretaris toe.
- De leden, zoomede de plaatsvervangende
leden van het Kapittel, worden door Ons benoemd en
ontslagen.
- De taak van het Kapittel wordt door
Ons omschreven.
Zie voor de taak van het
Kapittel bedoeld in lid 4 het Reglement op de Militaire-Willems-Orde.
Artikel 12
- Degene aan wie een onderscheiding in
de Orde is verleend, is, indien hij ingevolge
rechterlijke veroordeling rechtens van zijn vrijheid is
beroofd, onbevoegd de onderscheiding te dragen.
- Een onderscheiding in de Orde vervalt,
indien degene aan wie de onderscheiding is verleend:
- onherroepelijk is veroordeeld
tot een gevangenisstraf van ten minste een jaar;
- oneervol is ontslagen uit enig
openbaar ambt of beroep.
- Het vervallen van een onderscheiding
in de Orde heeft tot gevolg het verlies van het ordeteken
en van het recht op de toelagen, in artikel 9
bedoeld.
Artikel 13
Vervallen.
Artikel 14
Door Ons kan aan eenig onderdeel der
krijgsmacht, dat zich in den strijd bijzonder heeft
onderscheiden, het ordeteeken, vastgesteld voor den ridder der 4e
klasse, worden toegekend. Dit ordeteeken zal worden gevoerd in
het vaandel, den standaard of de vlag van het betrokken
onderdeel, of op waardige wijze worden bewaard ten bureele van
deszelfs commandeerenden officier, indien het onderdeel niet over
een vaandel, standaard of vlag beschikt.
Artikel 15
In een door Ons vast te stellen Reglement
betreffende de Militaire Willems-Orde worden de vereischte voorschriften gegeven, welke
voor de uitvoering van deze wet worden noodig geacht.
Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 16
De ordeteekenen, vóór de inwerkingtreding
dezer wet verleend, mogen onveranderd worden gedragen.
Artikel 17
- Deze wet is verbindend voor het gehele
Koninkrijk.
- Zij treedt in werking op een nader
door Ons te bepalen tijdstip.
- Bij de inwerkingtreding van deze wet
vervalt de Wet van 30 April 1815, no. 5 (Staatsblad
No. 23*), zooals deze is gewijzigd bij de Wetten van 22
April 1864 (Staatsblad No. 33), 15 April 1886 (Staatsblad
No. 64) en 31 December 1920 (Staatsblad No. 941).
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad
zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen,
autoriteiten, Colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de
nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, den
30sten April 1940.
WILHELMINA.
De Minister van Binnenlandsche Zaken,
BEEL.
De Minister van Oorlog,
J. MEYNEN.
De Minister van Marine,
DE BOOY.
De Minister van Overzeesche Gebiedsdeelen,
LOGEMANN.
Uitgegeven den elfden
April 1946.
De Minister van Justitie,
KOLFSCHOTEN.