Rijkswet van 25 maart 1994, Stb. 1994, 250, houdende bepalingen inzake de beëdiging van de regent
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin
der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te
weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat ingevolge artikel 37, vierde lid, van de Grondwet (Stb. 1987,
458), de wet dient te bepalen de wijze waarop de regent de eed of
belofte aflegt;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord,
en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het
Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben
goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij
deze:
Deze rijkswet treedt in werking met ingang van de dertigste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
Deze rijkswet kan worden aangehaald als Wet beëdiging van de regent.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad, het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 25 maart 1994
Beatrix
De Minister-President,
Minister van Algemene Zaken,
R. F. M. Lubbers
De Minister van Binnenlandse Zaken,
E. van Thijn
De Minister voor Nederlands-Antilliaanse en
Arubaanse Zaken a.i.,
W. Kok
Uitgegeven de veertiende april 1994
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin