Site hosted by Angelfire.com: Build your free website today!

Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden (uittreksel)


Hoofdstuk 2. Regering

§ 1. Koning

Artikel 24

Het koningschap wordt erfelijk vervuld door de wettige opvolgers van Koning Willem I, Prins van Oranje-Nassau.

Het koningschap is vervuld door:

ZKH Soeverein Vorst Willem I 2 december 1813 16 maart 1815
ZM Koning Willem I 16 maart 1815 7 oktober 1840
ZM Koning Willem II 7 oktober 1840 17 maart 1849
ZM Koning Willem III 17 maart 1849 23 november 1890
HM Koningin Wilhelmina 23 november 1890 4 september 1948
HM Koningin Juliana 4 september 1948 30 april 1980
HM Koningin Beatrix 30 april 1980  

Artikel 25

Het koningschap gaat bij overlijden van de Koning krachtens erfopvolging over op zijn wettige nakomelingen, waarbij het oudste kind voorrang heeft, met plaatsvervulling volgens dezelfde regel. Bij gebreke van eigen nakomelingen gaat het koningschap op gelijke wijze over op de wettige nakomelingen eerst van zijn ouder, dan van zijn grootouder, in de lijn van erfopvolging, voor zover de overleden Koning niet verder bestaand dan in de derde graad van bloedverwantschap.

Troonopvolgers conform dit artikel zijn:

  1. ZKH Prins Willem-Alexander der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Jonkheer van Amsberg;
  2. ZKH Prins Johan Friso der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Jonkheer van Amsberg;
  3. ZKH Prins Constantijn der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Jonkheer van Amsberg;
  4. De Hooggeboren Vrouwe Eloise Gravin van Oranje-Nassau, Jonkvrouwe van Amsberg;
  5. HKH Prinses Margriet der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, Prinses van Lippe-Biesterfeld;
  6. ZH Prins Maurits van Oranje-Nassau, Van Vollenhoven;
  7. ZH Prins Bernhard van Oranje-Nassau, Van Vollenhoven;
  8. ZH Prins Pieter-Christiaan van Oranje-Nassau, Van Vollenhoven;
  9. ZH Prins Floris van Oranje-Nassau, Van Vollenhoven.

Zie voor de vaststelling van de graden van bloedverwantschap artikel 3, lid 1, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 26

Het kind, waarvan een vrouw zwanger is op het ogenblik van het overlijden van de Koning, wordt voor de erfopvolging als reeds geboren aangemerkt. Komt het dood ter wereld, dan wordt het geacht nooit te hebben bestaan.

Vergelijk artikel 2 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 27

Afstand van het koningschap leidt tot erfopvolging overeenkomstig de regels in de voorgaande artikelen gesteld. Na de afstand geboren kinderen en hun nakomelingen zijn van de erfopvolging uitgesloten.

Troonsafstand is gedaan door:

ZM Koning Willem I Paleis Het Loo, Apeldoorn, 7 oktober 1840
HM Koningin Wilhelmina Paleis op de Dam, Amsterdam, 4 september 1948
HM Koningin Juliana Paleis op de Dam, Amsterdam, 30 april 1980

Artikel 28

  1. De Koning, een huwelijk aangaande buiten bij de wet verleende toestemming, doet daardoor afstand van het koningschap.
  2. Gaat iemand die het koningschap van de Koning kan beërven een zodanig huwelijk aan, dan is hij met de uit dit huwelijk geboren kinderen en hun nakomelingen van de erfopvolging uitgesloten.
  3. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake van een voorstel van wet, strekkende tot het verlenen van toestemming, in verenigde vergadering.

Geen toestemming overeenkomstig dit artikel is aangevraagd voor het voorgenomen huwelijk van HKH Prinses Marianne der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau met ZKH Prins Gustaaf Wasa, het voorgenomen huwelijk van HKH Prinses Irene der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, Prinses van Lippe-Biesterfeld met ZKH Prins Charles Hughues de Bourbon de Parme en het voorgenomen huwelijk van HKH Prinses Christina der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, Prinses van Lippe-Biesterfeld met Jorge Guillermo.
Het voorgenomen huwelijk van HKH Prinses Marianne met ZKH Prins Gustaaf Wasa is nimmer gesloten. HKH Prinses Irene en HKH Prinses Christina werden door de sluiting van hun huwelijk uitgesloten van de erfopvolging.

Artikel 29

  1. Wanneer uitzonderlijke omstandigheden daartoe nopen, kunnen bij een wet een of meer personen van de erfopvolging worden uitgesloten.
  2. Het voorstel daartoe wordt door of vanwege de Koning ingediend. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering. Zij kunnen het voorstel alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.

Artikel 30

  1. Wanneer vooruitzicht bestaat dat een opvolger zal ontbreken, kan deze worden benoemd bij een wet. Het voorstel wordt door of vanwege de Koning ingediend. Na de indiening van het voorstel worden de kamers ontbonden. De nieuwe kamers beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering. Zij kunnen het voorstel alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.
  2. Indien bij overlijden van de Koning of bij afstand van het koningschap een opvolger ontbreekt, worden de kamers ontbonden. De nieuwe kamers komen binnen vier maanden na het overlijden of de afstand in verenigde vergadering bijeen ten einde te besluiten omtrent de benoeming van een Koning. Zij kunnen een opvolger alleen benoemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.

Artikel 31

  1. Een benoemde Koning kan krachtens erfopvolging alleen worden opgevolgd door zijn wettige nakomelingen.
  2. De bepalingen omtrent de erfopvolging en het eerste lid van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing op een benoemde opvolger, zolang deze nog geen Koning is.

Artikel 32

Nadat de Koning de uitoefening van het koninklijk gezag heeft aangevangen, wordt hij zodra mogelijk beëdigd en ingehuldigd in de hoofdstad Amsterdam in een openbare verenigde vergadering van de Staten-Generaal. Hij zweert of belooft trouw aan de Grondwet en een getrouwe vervulling van zijn ambt. De wet stelt nadere regels vast.

Zie de Wet beëdiging en inhuldiging van de Koning.

De inhuldigingen vonden plaats:

ZKH Soeverein Vorst Willem I Nieuwe Kerk, Amsterdam, 30 maart 1814
ZM Koning Willem I Brussel, 21 september 1815
ZM Koning Willem II Nieuwe Kerk, Amsterdam, 28 november 1840
ZM Koning Willem III Nieuwe Kerk, Amsterdam, 12 mei 1849
HM Koningin Wilhelmina Nieuwe Kerk, Amsterdam, 6 september 1898
HM Koningin Juliana Nieuwe Kerk, Amsterdam, 6 september 1948
HM Koningin Beatrix Nieuwe Kerk, Amsterdam, 30 april 1980

Artikel 33

De Koning oefent het koninklijk gezag eerst uit, nadat hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt.

Artikel 34

De wet regelt het ouderlijk gezag en de voogdij over de minderjarige Koning en het toezicht daarop. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.

Zie de Wet houdende benoeming van een voogd en regeling van de voogdij over de minderjarige Koning.

Artikel 35

  1. Wanneer de ministerraad van oordeel is dat de Koning buiten staat is het koninklijk gezag uit te oefenen, bericht hij dit onder overlegging van het daartoe gevraagde advies van de Raad van State aan de Staten-Generaal, die daarop in verenigde vergadering bijeenkomen.
  2. Delen de Staten-Generaal dit oordeel, dan verklaren zij dat de Koning buiten staat is het koninklijk gezag uit te oefenen. Deze verklaring wordt bekend gemaakt op last van de voorzitter der vergadering en treedt terstond in werking.
  3. Zodra de Koning weer in staat is het koninklijk gezag uit te oefenen, wordt dit bij de wet verklaard. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering. Terstond na de bekendmaking van deze wet hervat de Koning de uitoefening van het koninklijk gezag.
  4. De wet regelt zo nodig het toezicht over de persoon van de Koning indien hij buiten staat is verklaard het koninklijk gezag uit te oefenen. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.

Artikel 36

De Koning kan de uitoefening van het koninklijk gezag tijdelijk neerleggen en die uitoefening hervatten krachtens een wet, waarvan het voorstel door of vanwege hem wordt ingediend. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.

Artikel 37

  1. Het koninklijk gezag wordt uitgeoefend door een regent:
    1. zolang de Koning de leeftijd van achttien jaar niet heeft bereikt;
    2. indien een nog niet geboren kind tot het koningschap geroepen kan zijn;
    3. indien de Koning buiten staat is verklaard het koninklijk gezag uit te oefenen;
    4. indien de Koning de uitoefening van het koninklijk gezag tijdelijk heeft neergelegd;
    5. zolang na het overlijden van de Koning of na diens afstand van het koningschap een opvolger ontbreekt.
  2. De regent wordt benoemd bij de wet. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.
  3. In de gevallen, genoemd in het eerste lid onder c en d, is de nakomeling van de Koning die zijn vermoedelijke opvolger is, van rechtswege regent indien hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt.
  4. De regent zweert of belooft trouw aan de Grondwet en een getrouwe vervulling van zijn ambt, in een verenigde vergadering van de Staten-Generaal. De wet geeft nadere regels omtrent het regentschap en kan voorzien in de opvolging en de vervanging daarin. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.
  5. Op de regent zijn de artikelen 35 en 36 van overeenkomstige toepassing.

Zie:

Artikel 38

Zolang niet in de uitoefening van het koninklijk gezag is voorzien, wordt dit uitgeoefend door de Raad van State.

Artikel 39

De wet regelt, wie lid is van het koninklijk huis.

Zie de Wet lidmaatschap koninklijk huis.

Artikel 40

  1. De Koning ontvangt jaarlijks ten laste van het Rijk uitkeringen naar regels bij de wet te stellen. Deze wet bepaalt aan welke andere leden van het koninklijk huis uitkeringen ten laste van het Rijk worden toegekend en regelt deze uitkeringen.
  2. De door hen ontvangen uitkeringen ten laste van het Rijk, alsmede de vermogensbestanddelen welke dienstbaar zijn aan de uitoefening van hun functie, zijn vrij van persoonlijke belastingen. Voorts is hetgeen de Koning of zijn vermoedelijke opvolger krachtens erfrecht of door schenking verkrijgt van een lid van het koninklijk huis vrij van de rechten van successie, overgang en schenking. Verdere vrijdom van belasting kan bij de wet worden verleend.
  3. De kamers der Staten-Generaal kunnen voorstellen van in de vorige leden bedoelde wetten alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.

Zie de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis.

Artikel 41

De Koning richt, met inachtneming van het openbaar belang, zijn Huis in.

§ 2. Koning en ministers

Artikel 42

  1. De regering wordt gevormd door de Koning en de ministers.
  2. De Koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk.

Artikel 47

Alle wetten en koninklijke besluiten worden door de Koning en door een of meer ministers of staatssecretarissen ondertekend.

Hoofdstuk 3. Staten-Generaal

§ 2. Werkwijze

Artikel 65

Jaarlijks op de derde dinsdag van september of op een bij de wet te bepalen eerder tijdstip wordt door of namens de Koning in een verenigde vergadering van de Staten-Generaal een uiteenzetting van het door de regering te voeren beleid gegeven.

Hoofdstuk 4. Raad van State, Algemene Rekenkamer, Nationale ombudsman en vaste colleges van advies

Artikel 74

  1. De Koning is voorzitter van de Raad van State. De vermoedelijke opvolger van de Koning heeft na het bereiken van de leeftijd van achttien jaar van rechtswege zitting in de Raad. Bij of krachtens de wet kan aan andere leden van het koninklijk huis zitting in de Raad worden verleend.
  2. ...
  3. ...
  4. ...
  5. ...

Andere leden van het Koninklijk Huis die zitting in de Raad van State zijn verleend:

  1. ZKH Prins Frederik der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau;
  2. ZKH Prins Hendrik der Nederlanden, Hertog van Mecklenburg, Vorst der Wenden, van Schwerin en Ratzeburg, Graaf van Schwerin, Heer van de landen Rostock en Stargard, enz., enz.;
  3. ZKH Prins Bernhard der Nederlanden, Prins van Lippe-Biesterfeld;
  4. ZKH Prins Claus der Nederlanden, Jonkheer van Amsberg.

Zie ook de Wet op de Raad van State.

Additionele artikelen

Artikel XIX

Het formulier van afkondiging, vastgesteld bij artikel 81 en de formulieren van verzending en kennisgeving, vastgesteld bij de artikelen 123, 124, 127, 128 en 130 van de Grondwet naar de tekst van 1972, blijven van kracht totdat daarvoor een regeling is getroffen.

Artikel 81

Het formulier van afkondiging der wetten is het volgende:
"Wij" enz. "Koning der Nederlanden", enz.
"Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
"Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat" enz.
(De beweegredenen der wet).
"Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze" enz.
(De inhoud der wet).
"Gegeven". enz.
Ingeval een Koningin regeert of het Koninklijk gezag door een Regent of door de Raad van State wordt waargenomen, wordt de daardoor nodige wijziging in dit formulier gebracht.

Artikel 123

Wanneer de Tweede Kamer tot aanneming van het voorstel, hetzij onveranderd, hetzij gewijzigd, besluit, zendt zij het aan de Eerste Kamer met het volgende formulier:
"De Tweede Kamer der Staten-Generaal zendt aan de Eerste Kamer het hiernevens gaande voorstel des Konings en is van oordeel, dat het, zoals het daar ligt, door de Staten-Generaal behoort te worden aangenomen."
Wanneer de Tweede Kamer tot het niet-aannemen van het voorstel besluit, geeft zij daarvan kennis aan de Koning met het volgende formulier:
"De Tweede Kamer der Staten-Generaal betuigt de Koning haar dank voor Zijn ijver in het bevorderen van de belangen van de Staat en verzoekt Hem eerbiedig het gedane voorstel in nadere overweging te nemen."

Artikel 124

Wanneer zij tot aanneming van het voorstel besluit, geeft zij daarvan kennis aan de Koning en aan de Tweede Kamer met de volgende formulieren:
"Aan de Koning.
"De Staten-Generaal betuigen de Koning hun dank voor Zijn ijver in het bevorderen van de belangen van de Staat en verenigen zich met het voorstel zoals het daar ligt."
"Aan de Tweede Kamer.
"De Eerste Kamer der Staten-Generaal geeft aan de Tweede Kamer kennis, dat zij zich heeft verenigd met het voorstel betrekkelijk ..., op de ... aan haar door de Tweede Kamer toegezonden."
Wanneer de Eerste Kamer tot niet-aanneming van het voorstel besluit, geeft zij daarvan kennis aan de Koning en aan de Tweede Kamer met de volgende formulieren:
"Aan de Koning.
"De Eerste Kamer der Staten-Generaal betuigt de Koning haar dank voor Zijn ijver in het bevorderen van de belangen van de Staat, en verzoekt Hem eerbiedig het gedane voorstel in nadere overweging te nemen."
"Aan de Tweede Kamer.
"De Eerste Kamer der Staten-Generaal geeft aan de Tweede Kamer kennis, dat zij de Koning eerbiedig heeft verzocht het voorstel betrekkelijk ..., op de ... aan haar door de Tweede Kamer toegezonden, in nadere overweging te nemen."

Artikel 127

De voordracht daartoe behoort uitsluitend aan de Tweede Kamer, die het voorstel overweegt op gelijke wijze als zulks ten aanzien van 's Konings voorstellen is bepaald, en, na aanneming, aan de Eerste Kamer verzendt met het volgende formulier:
"De Tweede Kamer der Staten-Generaal zendt aan de Eerste Kamer het hiernevengaande voorstel, en is van oordeel, dat de Staten-Generaal daarop 's Konings bewilliging behoren te verzoeken."

Artikel 128

Wanneer de Eerste Kamer, na daarover op de gewone wijze te hebben beraadslaagd, het voorstel goedkeurt, zendt zij het aan de Koning met het volgende formulier:
"De Staten-Generaal, oordelende dat het nevengaande voorstel zou kunnen strekken tot bevordering van de belangen van de Staat, verzoeken eerbiedig daarop 's Konings bewilliging."
Voorts geeft zij daarvan kennis aan de Tweede Kamer met het volgende formulier:
"De Eerste Kamer der Staten-Generaal geeft kennis aan de Tweede Kamer, dat zij zich heeft verenigd met het van haar op de ... ontvangen voorstel betrekkelijk ... en daarop namens de Staten-Generaal 's Konings bewilliging heeft verzocht."
Wanneer de Eerste Kamer het voorstel niet goedkeurt, zo geeft zij daarvan kennis aan de Tweede Kamer met het volgende formulier:
"De Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft geen genoegzame reden gevonden om op het hiernevens teruggaande voorstel 's Konings bewilliging te verzoeken."

Artikel 130

De Koning doet de Staten-Generaal zo spoedig mogelijk kennis dragen, of hij een voorstel van wet, door hen aangenomen, al dan niet goedkeurt. Die kennisgeving geschiedt met een der volgende formulieren:
"De Koning bewilligt in het voorstel."
of:
"De Koning houdt het voorstel in overweging."