Het koningschap wordt erfelijk vervuld door de wettige opvolgers van Koning Willem I, Prins van Oranje-Nassau.
Het koningschap is vervuld door:
ZKH Soeverein Vorst Willem I 2 december 1813 16 maart 1815 ZM Koning Willem I 16 maart 1815 7 oktober 1840 ZM Koning Willem II 7 oktober 1840 17 maart 1849 ZM Koning Willem III 17 maart 1849 23 november 1890 HM Koningin Wilhelmina 23 november 1890 4 september 1948 HM Koningin Juliana 4 september 1948 30 april 1980 HM Koningin Beatrix 30 april 1980
Het koningschap gaat bij overlijden van de Koning krachtens erfopvolging over op zijn wettige nakomelingen, waarbij het oudste kind voorrang heeft, met plaatsvervulling volgens dezelfde regel. Bij gebreke van eigen nakomelingen gaat het koningschap op gelijke wijze over op de wettige nakomelingen eerst van zijn ouder, dan van zijn grootouder, in de lijn van erfopvolging, voor zover de overleden Koning niet verder bestaand dan in de derde graad van bloedverwantschap.
Troonopvolgers conform dit artikel zijn:
- ZKH Prins Willem-Alexander der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Jonkheer van Amsberg;
- ZKH Prins Johan Friso der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Jonkheer van Amsberg;
- ZKH Prins Constantijn der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Jonkheer van Amsberg;
- De Hooggeboren Vrouwe Eloise Gravin van Oranje-Nassau, Jonkvrouwe van Amsberg;
- HKH Prinses Margriet der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, Prinses van Lippe-Biesterfeld;
- ZH Prins Maurits van Oranje-Nassau, Van Vollenhoven;
- ZH Prins Bernhard van Oranje-Nassau, Van Vollenhoven;
- ZH Prins Pieter-Christiaan van Oranje-Nassau, Van Vollenhoven;
- ZH Prins Floris van Oranje-Nassau, Van Vollenhoven.
Zie voor de vaststelling van de graden van bloedverwantschap artikel 3, lid 1, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Het kind, waarvan een vrouw zwanger is op het ogenblik van het overlijden van de Koning, wordt voor de erfopvolging als reeds geboren aangemerkt. Komt het dood ter wereld, dan wordt het geacht nooit te hebben bestaan.
Vergelijk artikel 2 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Afstand van het koningschap leidt tot erfopvolging overeenkomstig de regels in de voorgaande artikelen gesteld. Na de afstand geboren kinderen en hun nakomelingen zijn van de erfopvolging uitgesloten.
Troonsafstand is gedaan door:
ZM Koning Willem I Paleis Het Loo, Apeldoorn, 7 oktober 1840 HM Koningin Wilhelmina Paleis op de Dam, Amsterdam, 4 september 1948 HM Koningin Juliana Paleis op de Dam, Amsterdam, 30 april 1980
Geen toestemming overeenkomstig dit artikel is aangevraagd voor het voorgenomen huwelijk van HKH Prinses Marianne der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau met ZKH Prins Gustaaf Wasa, het voorgenomen huwelijk van HKH Prinses Irene der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, Prinses van Lippe-Biesterfeld met ZKH Prins Charles Hughues de Bourbon de Parme en het voorgenomen huwelijk van HKH Prinses Christina der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, Prinses van Lippe-Biesterfeld met Jorge Guillermo.
Het voorgenomen huwelijk van HKH Prinses Marianne met ZKH Prins Gustaaf Wasa is nimmer gesloten. HKH Prinses Irene en HKH Prinses Christina werden door de sluiting van hun huwelijk uitgesloten van de erfopvolging.
Nadat de Koning de uitoefening van het koninklijk gezag heeft aangevangen, wordt hij zodra mogelijk beëdigd en ingehuldigd in de hoofdstad Amsterdam in een openbare verenigde vergadering van de Staten-Generaal. Hij zweert of belooft trouw aan de Grondwet en een getrouwe vervulling van zijn ambt. De wet stelt nadere regels vast.
Zie de Wet beëdiging en inhuldiging van de Koning.
De inhuldigingen vonden plaats:
ZKH Soeverein Vorst Willem I Nieuwe Kerk, Amsterdam, 30 maart 1814 ZM Koning Willem I Brussel, 21 september 1815 ZM Koning Willem II Nieuwe Kerk, Amsterdam, 28 november 1840 ZM Koning Willem III Nieuwe Kerk, Amsterdam, 12 mei 1849 HM Koningin Wilhelmina Nieuwe Kerk, Amsterdam, 6 september 1898 HM Koningin Juliana Nieuwe Kerk, Amsterdam, 6 september 1948 HM Koningin Beatrix Nieuwe Kerk, Amsterdam, 30 april 1980
De Koning oefent het koninklijk gezag eerst uit, nadat hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt.
De wet regelt het ouderlijk gezag en de voogdij over de minderjarige Koning en het toezicht daarop. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.
Zie de Wet houdende benoeming van een voogd en regeling van de voogdij over de minderjarige Koning.
De Koning kan de uitoefening van het koninklijk gezag tijdelijk neerleggen en die uitoefening hervatten krachtens een wet, waarvan het voorstel door of vanwege hem wordt ingediend. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.
Zie:
- de Wet beëdiging van de Regent,
- de Rijkswet houdende benoeming van een Regent voor het geval van erfopvolging door de troonopvolger die niet de leeftijd heeft bereikt waarop hij ingevolge de Grondwet kan aanvangen het Koninklijk gezag uit te oefenen,
- de Wet bepaling van de som voor de kosten van het regentschap.
Zolang niet in de uitoefening van het koninklijk gezag is voorzien, wordt dit uitgeoefend door de Raad van State.
De wet regelt, wie lid is van het koninklijk huis.
Zie de Wet lidmaatschap koninklijk huis.
De Koning richt, met inachtneming van het openbaar belang, zijn Huis in.
Alle wetten en koninklijke besluiten worden door de Koning en door een of meer ministers of staatssecretarissen ondertekend.
Jaarlijks op de derde dinsdag van september of op een bij de wet te bepalen eerder tijdstip wordt door of namens de Koning in een verenigde vergadering van de Staten-Generaal een uiteenzetting van het door de regering te voeren beleid gegeven.
Andere leden van het Koninklijk Huis die zitting in de Raad van State zijn verleend:
- ZKH Prins Frederik der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau;
- ZKH Prins Hendrik der Nederlanden, Hertog van Mecklenburg, Vorst der Wenden, van Schwerin en Ratzeburg, Graaf van Schwerin, Heer van de landen Rostock en Stargard, enz., enz.;
- ZKH Prins Bernhard der Nederlanden, Prins van Lippe-Biesterfeld;
- ZKH Prins Claus der Nederlanden, Jonkheer van Amsberg.
Zie ook de Wet op de Raad van State.
Het formulier van afkondiging, vastgesteld bij artikel 81 en de formulieren van verzending en kennisgeving, vastgesteld bij de artikelen 123, 124, 127, 128 en 130 van de Grondwet naar de tekst van 1972, blijven van kracht totdat daarvoor een regeling is getroffen.
Artikel 81
Het formulier van afkondiging der wetten is het volgende:
"Wij" enz. "Koning der Nederlanden", enz.
"Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
"Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat" enz.
(De beweegredenen der wet).
"Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze" enz.
(De inhoud der wet).
"Gegeven". enz.
Ingeval een Koningin regeert of het Koninklijk gezag door een Regent of door de Raad van State wordt waargenomen, wordt de daardoor nodige wijziging in dit formulier gebracht.Artikel 123
Wanneer de Tweede Kamer tot aanneming van het voorstel, hetzij onveranderd, hetzij gewijzigd, besluit, zendt zij het aan de Eerste Kamer met het volgende formulier:
"De Tweede Kamer der Staten-Generaal zendt aan de Eerste Kamer het hiernevens gaande voorstel des Konings en is van oordeel, dat het, zoals het daar ligt, door de Staten-Generaal behoort te worden aangenomen."
Wanneer de Tweede Kamer tot het niet-aannemen van het voorstel besluit, geeft zij daarvan kennis aan de Koning met het volgende formulier:
"De Tweede Kamer der Staten-Generaal betuigt de Koning haar dank voor Zijn ijver in het bevorderen van de belangen van de Staat en verzoekt Hem eerbiedig het gedane voorstel in nadere overweging te nemen."Artikel 124
Wanneer zij tot aanneming van het voorstel besluit, geeft zij daarvan kennis aan de Koning en aan de Tweede Kamer met de volgende formulieren:
"Aan de Koning.
"De Staten-Generaal betuigen de Koning hun dank voor Zijn ijver in het bevorderen van de belangen van de Staat en verenigen zich met het voorstel zoals het daar ligt."
"Aan de Tweede Kamer.
"De Eerste Kamer der Staten-Generaal geeft aan de Tweede Kamer kennis, dat zij zich heeft verenigd met het voorstel betrekkelijk ..., op de ... aan haar door de Tweede Kamer toegezonden."
Wanneer de Eerste Kamer tot niet-aanneming van het voorstel besluit, geeft zij daarvan kennis aan de Koning en aan de Tweede Kamer met de volgende formulieren:
"Aan de Koning.
"De Eerste Kamer der Staten-Generaal betuigt de Koning haar dank voor Zijn ijver in het bevorderen van de belangen van de Staat, en verzoekt Hem eerbiedig het gedane voorstel in nadere overweging te nemen."
"Aan de Tweede Kamer.
"De Eerste Kamer der Staten-Generaal geeft aan de Tweede Kamer kennis, dat zij de Koning eerbiedig heeft verzocht het voorstel betrekkelijk ..., op de ... aan haar door de Tweede Kamer toegezonden, in nadere overweging te nemen."Artikel 127
De voordracht daartoe behoort uitsluitend aan de Tweede Kamer, die het voorstel overweegt op gelijke wijze als zulks ten aanzien van 's Konings voorstellen is bepaald, en, na aanneming, aan de Eerste Kamer verzendt met het volgende formulier:
"De Tweede Kamer der Staten-Generaal zendt aan de Eerste Kamer het hiernevengaande voorstel, en is van oordeel, dat de Staten-Generaal daarop 's Konings bewilliging behoren te verzoeken."Artikel 128
Wanneer de Eerste Kamer, na daarover op de gewone wijze te hebben beraadslaagd, het voorstel goedkeurt, zendt zij het aan de Koning met het volgende formulier:
"De Staten-Generaal, oordelende dat het nevengaande voorstel zou kunnen strekken tot bevordering van de belangen van de Staat, verzoeken eerbiedig daarop 's Konings bewilliging."
Voorts geeft zij daarvan kennis aan de Tweede Kamer met het volgende formulier:
"De Eerste Kamer der Staten-Generaal geeft kennis aan de Tweede Kamer, dat zij zich heeft verenigd met het van haar op de ... ontvangen voorstel betrekkelijk ... en daarop namens de Staten-Generaal 's Konings bewilliging heeft verzocht."
Wanneer de Eerste Kamer het voorstel niet goedkeurt, zo geeft zij daarvan kennis aan de Tweede Kamer met het volgende formulier:
"De Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft geen genoegzame reden gevonden om op het hiernevens teruggaande voorstel 's Konings bewilliging te verzoeken."Artikel 130
De Koning doet de Staten-Generaal zo spoedig mogelijk kennis dragen, of hij een voorstel van wet, door hen aangenomen, al dan niet goedkeurt. Die kennisgeving geschiedt met een der volgende formulieren:
"De Koning bewilligt in het voorstel."
of:
"De Koning houdt het voorstel in overweging."