Wet van 9 maart 1962, Stb. 88, op de Raad van State, zoals deze wet laatstelijk is gewijzigd bij de Wet van 23 november 2000, Stb. 2000, 496
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin
der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te
weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de
wet van 21 December 1861, Stb. 129, houdende regeling van
de samenstelling en de bevoegdheid van de Raad van State, door
een nieuwe wet te vervangen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan,
gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Raad van State bestaat, buiten de Koning als voorzitter, uit een vice-president en ten hoogste 28 staatsraden.
Andere leden van het Koninklijk Huis die zitting in de Raad van State zijn verleend:
- ZKH Prins Frederik der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau;
- ZKH Prins Hendrik der Nederlanden, Hertog van Mecklenburg, Vorst der Wenden, van Schwerin en Ratzeburg, Graaf van Schwerin, Heer van de landen Rostock en Stargard, enz., enz.;
- ZKH Prins Bernhard der Nederlanden, Prins van Lippe-Biesterfeld;
- ZKH Prins Claus der Nederlanden, Jonkheer van Amsberg.
De Raad is belast met de taak, bij artikel 38 van de Grondwet aan hem opgedragen.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven ten Paleize Soestdijk, 9 maart 1962.
JULIANA.
De Minister van Binnenlandse Zaken,
E. H. TOXOPEUS.
De Minister van Justitie,
A. C. W. BEERMAN.
Uitgegeven de dertigste maart 1962.
De Minister van Justitie,
A. C. W. BEERMAN.