De rechtopstaande of opstijgende stengels
van Gele maskerbloem kunnen met (klier)haren bezet zijn.
De rond tot eivomrige bladeren hebben een spitse top.
Ze zitten tegenover elkaar langs de stengel en hebben
een behaard of met klierharen bezet oppervlak.
De alleenstaande lipbloemen zijn geel van kleur,
waarvan het onderste gedeelte roodgevlekt en dicht behaard is.
De vergroeide kroon bestaat uit 4 of 5 kroonbladen
met in hun midden 4 meeldraden en 1 stamper.
De bloeiperiode duurt van juni tot september.
Vanuit de gekweekte vorm is ze op sommige plaatsen
verwilderd en ingeburgerd.
In Nederland is ze zeer zeldzaam,
maar in het rivierengebied komt ze iets meer voor.
Ze is te vinden langs oevers van sloten en rivieren
op een natte bodem die zeer voedselrijk is.
Terug naar: