De Beuk is een loofverliezende boom die tot 40 meter hoog kan worden.
Vrijstaande bomen hebben vaak een korte stam en een uitgespreide kroon,
in dichte populaties is de stam wat langer
en vrij van takken en de kroon smaller.
De bast is zilvergrijs van kleur en tot op hoge leeftijd glad.
Er ontstaat nauwelijks schorsvormig.
De knoppen aan de twijgen zijn in de winter gemakkelijk te herkennen.
Ze zijn lang en spits en ze staan schuin op de twijgen.
De eironde bladeren hebben een spitse top en worden 5 – 10 cm lang.
Ze staan in twee rijen verspreid langs de twijgen.
In eerste instantie zijn ze zijdeachtig behaard,
maar later worden ze kaal.
De bladrand heeft een zwakke golving.
Hij is gaaf of stomp getand.
Duidelijk zichtbaar zijn de 5 – 9 paar zijnerven.
De bladeren zijn in het voorjaar helder groen en geven het bos
onder de beuken een sprookjesachtig aanzien.
In een beukebos staan vaak ook alleen maar beuken.
Deze bomen hebben namelijk zo'n dicht bladerdak dat er
geen andere planten en bomen onder kunnen groeien.
Daarbij heeft de beuk z'n bladeren zo aan de twijg staan
dat ze zoveel mogelijk licht kunnen opvangen.
Vanaf eind april, tegelijk met het uitlopen van de bladeren,
komen ook de bloemen tevoorschijn in de vorm van lang gesteelde,
slap hangende katjes die in bundels aan de twijgen hangen.
Dat betreft tenminste de mannelijke bloemen.
De vrouwelijke bloempjes staan paarsgewijs bijeen
als kleine, kortgesteelde, viltige hoofdjes.
Ze worden bestoven met behulp van de wind.
De boom bloeit echter pas op oudere leeftijd.
Vanaf september verschijnen de glanzend donkerbruine vruchten.
Dit zijn scherp driekantige nootjes die zich
met 2 in een verhoute stekelige vruchtbeker bevinden.
Deze springt bij rijpheid met vier kleppen open.
Beukenootjes zijn er ieder jaar wel wat,
maar eens in de vijf tot acht jaar zijn er heel veel.
Dit noemen we een mastjaar.
Vaak vallen alleen de nootjes uit de boom, het napje blijft dan zitten.
Soms echter valt ook de dop in zijn geheel af.
De bekende beukenootjes worden verspreid door eekhoorns
en vlaamse gaaien die er een wintervoorraad van aanleggen.
De nootjes kiemen alleen als ze in het donker liggen,
bijvoorbeeld onder bladstrooisel.
Losliggende nootjes worden vooral gegeten door grote zwermen
vinken en keepjes, maar ook houtduiven lusten er wel pap van.
Voor de Beuk zijn iets vochtige, voedselrijke bodems optimaal,
maar de boom groeit ook op zure grond.
Hij wortelt diep en verdraagt een grote hoeveelheid schaduw.
Home
Terug naar:
Groene Planten
Bomen en struiken
Loofbomen