Bomen en struiken kenmerken zich omdat het houtige planten zijn.
Houtig, omdat hun twijgen, takken en stammen min of meer duidelijk verhout zijn
en daarbij een voortdurende diktegroei ondergaan.
Sterke verhoute takken en stammen stellen bomen in staat om
boven alle andere planten uit te groeien
en de reusachtige last van hun bladerkroon te dragen.
En dat allemaal op eigen kracht, fier rechtopstaand,
mensenlevens achtereen, ondanks de ruwheden van het weer.
Bomen hebben in de regel een hoofdstam,
die pas een eindweegs boven de grond een kroon van takken draagt.
De hoofdas verlengt zich voortdurend en ook neemt
de vertakking naar de uiteinden steeds verder toe.
Op deze manier ontstaat bij een boom
het verschil tussen stam en kroon.
Struiken onderscheiden zich van bomen
doordat ze zich vanaf de voet al vertakken.
Voortdurend worden er weer nieuwe loten gevormd en hierdoor
wordt hun verschijningsvorm gekenmerkt door talrijke,
ongeveer even dikke stammetjes.
Een ander verschil is dat ze meestal
lager blijven dan bomen.
Het lijkt zo simpel, het verschil tussen een boom
en een struik, maar in veel gevallen trekt de natuur
zich niets aan van de wijze waarop wij als mensen
haar rijkdom aan vormen wensen te definiëren
en komen er vaak overgangsvormen voor
tussen beide verschijningsvormen.
Houtige planten onderverdeeld in:
Algemene informatie
Loofbomen
Naaldbomen
Struiken
Rode lijst
(Ned. benamning)
Wetenschappelijke benaming
(alfabetische lijst)
Terug naar: