De Boswilg, of Waterwilg groeit op tot een kleine,
tot 12 meter hoge loofboom of een grote heester.
Hij heeft groenachtige tot roodbruine twijgen
die eerst behaard zijn maar later kaal.
De bast is in de jeugd grijs en glad met ruitvormige lenticellen.
De schors die later ontstaat is overlangs gespleten.
De verspreid staande bladeren zijn elliptisch gevormd
met een korte, iets gedraaide top.
Ze zijn 4 – 10 cm lang en tot 5 cm breed.
De bovenzijde is in eerste instantie behaard,
maar wordt later kaal en vaak wat glanzend.
Van onderen is het blad grijsgroen tot witachtig
met een fluweelachtige beharing en duidelijk uitspringende nerven.
De bladrand is glad tot fijn gezaagd.
De steel is 1 – 2 cm lang en eveneens behaard.
De steunblaadjes die zich aan de voet bevinden zijn zeer onopvallend.
In maart en april, nog voor het uitlopen van de bladeren,
staat de Boswilg in bloei.
De rijkbloemige katjes zijn 2 – 4 cm lang
en voor de bloei bedekt met een zilverig zijden vachtje.
De mannelijke katjes zijn eivormig, waarbij elk bloempje
2 goudgele meeldraden heeft.
De vrouwelijke katjes zijn langwerpig eivormig,
met een groenachtige tint.
Na de bloei worden ze langer.
De boom / struik is tweehuizig en de bestuiving
vindt voornamelijk door bijen plaats.
In mei en juni verschijnen de langwerpige,
met 2 kleppen openspringende doosvruchten.
De zaden die zich hierin bevinden zijn zeer klein
en voorzien van haarpluis.
De Boswilg is te vinden in bossen,
heggen, kapvlakten en langs bosranden.
Hij is lichtminnend en houd van vochtige
tot vrij droge, voedselrijke grond.
Hij is nauw verwant aan de Grauwe wilg. Home
Terug naar:
Groene Planten
Bomen en struiken
Loofbomen