Deze tot 40 meter hoge naaldboom heeft in eerste instantie
een kegelvormige kroon met kransstandige takken.
Later groeit de kroon onregelmatig uit met grove takken.
Bovenin de boom is de schors oranjerood en fijn geschubd.
Het onderste deel van de stam is bij oudere bomen dik,
grijs- of roodbruin en ruw gegroefd.
De naalden staan paarsgewijs op de korte loten,
aan het eind van de scheut vormen ze vaak een bundel.
Ze zijn 3 – 7 cm lang, stijf en toegespitst.
De kleur is overwegend blauw- tot grijsgroen,
maar ook geel- of donkergroen komen wel voor.
Gedurende 3 – 6 jaar blijven zij aan de boom.
De bloei van deze eenhuizige boom begint in mei.
De mannelijke bloemen staan dicht opeen aan de basis
van de nieuwe lange loten.
Ze zijn cilindrisch van vorm, geel van kleur en 5 – 8 mm lang.
De rechtopstaande vrouwelijke bloeikegeltjes
staan alleen of paarsgewijs op de twijgen.
Ze zijn ongeveer 5 mm lang en donkerrood tot violet gekleurd.
De eivormige vruchtkegels zijn kortgesteeld en 3 – 7 cm lang.
Ze zijn grijsbruin waarbij de dekschubben
een lichtbruine navel hebben.
De zaden rijpen in de herfst van het tweede jaar af
en vallen uit de kegel in het daarop volgende voorjaar.
Tenslotte valt de kegel zelf geheel af.
Vanaf de middeleeuwen is de Grove den op grote schaal
in onze bossen aangeplant.
Hij is niet veeleisend, winterhard en niet droogte gevoelig.
Home
Terug naar:
Groene Planten
Bomen en struiken
Naaldbomen
