De bladeren zijn breed lancetvormig tot
elliptisch en 4 – 12 cm lang.
Ze zijn onbehaard en aan de rand fijn
klierachtig getand met kleverige klieren.
De bovenzijde van het blad is glanzend donkergroen,
de onderzijde mat lichtgroen.
Ook de bladsteel is beklierd en heeft geen steunblaadjes.
Net na het uitlopen van de bladeren verschijnen
ook de katjes aan bebladerde steeltjes.
Ze zijn rolrond, tot 5 cm lang en geuren naar honing,
dit om insekten te lokken die voor de bestuiving moeten zorgen.
De mannelijke bloemen hebben 4 – 8 meeldraden.
Vanaf juni tot oktober verschijnen er langgesteelde,
hangende aren die gevormd worden door het pluizige zaad.
De Laurierwilg groeit in broekbossen in duinvaleien Home
en aan waterkanten waarbij hij het liefst
een venige of grindhoudende bodem heeft.
Van nature komt hij nog voor in het noord-oosten
van Nederland en op de waddeneilanden.
Op andere plaatsen is hij aangeplant.
Terug naar:
Groene Planten
Bomen en struiken
Loofbomen