Robinia wordt in Nederland ten onrechte 'Witte accacia' genoemd.
Dit is niet juist omdat de Latijnse naam Acacia slaat op
een heel andere boom of struik die in het Nederlands Mimosa heet.
De Robinia werd in het begin van de 17e eeuw
vanuit Noord-Amerika ingevoerd
in Europa en heeft zich nadien sterk uitgebreid.
De boom groeit snel, vormt wortelopslag en verrijkt de bodem met stikstof.
Hij is niet veeleisend en groeit op alle grondsoorten,
maar mijdt natte plaatsen.
Wel is hij soms gevoelig voor vroege vorst.
Op veel plaatsen is hij verwildert.
De Robinia is een tot 30 meter hoge loofboom
die zich vaak onregelmatig vertakt.
De stam is meestal wat verbogen en hij heeft
een losse, afgeronde kroon.
De krachtige loten hebben een kantige vorm.
De dikke schors is diep gegroefd en lichtgrijs tot grijsbruin gekleurd.
Het hout heeft een geelgroene tot bruine kern
en is zwaar, hard, buigzaam en taai.
De winterknoppen zijn onder de bladlittekens
verborgen en dus onzichtbaar.
Ze lopen pas laat uit.
De samengestelde bladeren staan verspreid en zijn 20 – 30 cm lang.
Ze zijn onderverdeeld in 9 – 19 eironde,
dunne en gaafrandige deelblaadjes van elk 3 – 5 cm.
Aan de basis van de bladsteel bevinden zich twee forse dorens,
die in feite omgevormde steunblaadjes zijn.
In mei en juni verschijnen de witte bloemen die 1,5 – 2,5 cm groot zijn.
Samen vormen ze tot 20 cm lange trossen.
Ze zijn rijk aan nectar en geuren sterk naar honing.
Hierdoor maken ze de boom zeer nuttig voor de bijenhouderij.
Vanaf oktober worden de 5 – 11 cm lange, leerachtige peulen gevormd.
Deze zijn plat en bruin van kleur en herbergen 4 – 10 bruine zaden.
De lege peulen blijven tot in het volgende jaar aan de boom hangen.
Bijna alle delen van de Robinia zijn giftig.
Home
Terug naar:
Groene Planten
Bomen en struiken
Loofbomen