Het vaderland van de Tamme kastanje is vermoedelijk Zuidwest-Azië,
maar al sinds lang is hij ingeburgerd in Europa,
waar hij vermoedelijk gebracht is door de Romijnen.
Hij groeit in gemende loofbossen in neerslagrijke gebieden.
De voorkeur gaat uit naar kalkarme tot sterk zure
en min of meer vochtige bodems.
De boom wordt tot 35 meter hoog en heeft een brede kroon.
De bast is in eerste instantie glad en olijfbruin gekleurd.
Later ontstaat er een grijsbruine, diep overlangs gegroefde schors.
De verspreid staande bladeren zijn smal elliptisch
gevormd met een spitse punt.
Ze zijn 10 – 30 cm lang.
De bovenzijde is glanzend donkergroen,
de onderzijde is lichter van kleur.
In eerste instantie zijn ze min of meer grijsviltig behaard,
later verkalen ze.
De bladrand is grofstekelig getand.
Na het uitlopen van de bladeren verschijnen vanaf eind mei de bloemen.
De mannelijke bloeiwijze bestaat uit kleine hoofdjesachtige bloemen
die samen een tot 25 cm lange aar vormen.
Aan de voet van deze bloeiaar groeien de vrouwelijke bloemen
die alleen- of met drie bijeenstaan.
Ze zijn omgeven door een groene, schubachtig bebladerde vruchtbeker.
In september en oktober zijn de vruchten rijp.
Het zijn glanzende 2 – 3 cm dikke noten die met 1 – 3 samen
in een geelgroene tot bruinachtige, zeer stekelige vruchtbeker zitten.
Bij rijpheid opent deze zich met vier kleppen.
De maximale leeftijd van de Tamme kastanje is 500 jaar, Home
maar volgens sommige opgaven zou hij zelfs 1000 jaar oud kunnen worden.
Terug naar:
Groene Planten
Bomen en struiken
Loofbomen