De Wilde appel wordt als boom of struik niet hoger dan 10 meter.
Hij heeft een brede, ronde en dicht vertakte kroon.
De korte loten vervormen meestal tot takdorens.
De grijsbruine, fijn gescheurde schors bladdert af
met dubbe schubben van verschillende omvang.
De verspreid staande bladeren zijn breed elliptisch
tot eivormig en 3 – 8 cm lang.
De rand is een- tot tweemaal gezaagd.
Het jonge blad is geheel voorzien van beharing,
maar later is dat alleen nog terug te vinden op de nerven
aan de onderzijde van het blad.
Tegelijk met de bladontwikkeling
komen ook de bloemen tevoorschijn.
Ze groeien aan korte loten en worden 2 – 4 cm breed.
De kroonbladen zijn wit van kleur met een vaak
rood aangelopen buitenkant.
De meeldraden hebben gele helmknoppen.
De stijlen zijn tot halverwege met elkaar vergroeid.
Het leger der insekten draagt zorg voor de bestuiving.
De ronde appelvruchten verschijnen vanaf september.
Ze zijn 2 – 3 cm groot en zijn geel van kleur,
eventueel voorzien van rode wangen.
De smaak is licht zurig tot wrang.
De Wilde appel is te vinden in loofbossen,
heggen en struwelen op vochthoudende grond.
Hij houdt zowel van licht als van warmte
maar tolereerd ook halfschaduw.
Het wortelstelsel bevindt zich aan de oppervlakte.
In Nederland is de Wilde appel weinig algemeen. Home
Hij groeit vooral in de omgeving van Nijmegen
en op een enkele plaats in Drenthe.
Terug naar:
Groene Planten
Bomen en struiken
Loofbomen