De Winterlinde is een tot 35 meter hoge loofboom.
Wanneer hij vrij in het landschap staat heeft hij een relatief korte
stam en een zeer brede, dichte en gelijkmatig vertakte kroon.
Wanneer hij staat in een dichte populatie ontwikkelt zich
een hoge, takvrije stam met een hoog beginnende kroon.
De twijgen zijn eerst fijn behaard,
maar worden al spoedig kaal.
De bast is eerst glad en dun.
Later ontwikkelt zich een donkergrijze
tot zwartachtige schors met diepe groeven.
De bladeren zitten in twee rijen verspreid
langs de twijgen.
De onbehaarde steel is 2 – 5 cm lang.
De bladschijf is hartvormig en 3 – 10 cm lang
met een fijn gezaagde, scherpe rand.
De bovenzijde is kaal, de grijsgroene onderzijde is bezet
met bruinachtige haartoefjes in de nerfoksels.
Nadat de blderen zich ontvouwd hebben breekt
in juni de bloeitijd aan.
De geelwitte, tweeslachtige bloemen vormen
hangende bloeiwijzen, waarvan de stelen
vergroeid zijn met de tongvormige,
bleekgroene schutbladen.
Ze verspreiden een sterke geur, en worden bestoven
door bijen, hommels en vele andere insekten
die op de grote voorraad honing afkomen.
Vanaf september ontwikkelen zich de 5 – 8 mm grote eenzadige nootjes.
Deze zijn wat zacht, grijs behaard en hebben een onduidelijk hoekige vorm.
Samen vormen ze trossen en na rijping valt de gehele tros
samen met het droge, huidachtige schutblad af.
De Winterlinde komt in Nederland bijna niet meer in het wild voor. Home
Hij is met name nog te vinden in Zuid-Limburg
en bij Winterswijk in loofbossen met een droge,
losse en voedselrijke bodem.
Bij voorkeur staat hij dan nog het liefst langs een beek.
Hij wortelt diep, houdt van schaduw en is gevoelig
voor luchtverontreiniging.
Er bestaat een sterke verwantschap met de Zomerlinde.
Terug naar:
Groene Planten
Bomen en struiken
Loofbomen