De Witte abeel is een snelgroeiende, tot 35 meter hoge loofboom
met een brede, losse kroon en forse takken.
Van nature komt hij voor in ooibossen maar
hij wordt ook veelvuldig aangeplant.
Hij heeft graag een licht tot matig vochtige bodem die zo nu en dan
overstroomd, maar ook op droge zandgronden gedeit hij wel.
Wel is hij warmtebehoeftig en lichtminnend.
De boom wortelt oppervlakkig en vormt regelmatig uitlopers.
De bast is lichtgrijs en blijft lange tijd glad
waarbij er grote ruitvormige lenticellen aanwezig zijn.
De schors wordt later donkergrijs en dik
met diepe overlangse spleten.
De twijgen zijn lichtviltig behaard, maar worden later kaal.
De verspreid staande bladeren hebben een 2 – 4 cm lange steel.
De bladschijf is zeer variabel van vorm:
rondachtig tot eivormig en meestal bochtig gelobd.
Hij is 4 – 10 cm lang maar op krachtige scheuten
kan hij zelfs aanzienlijk groter zijn.
De bovenzijde is eerst fluweelachtig, maar wordt later kaal en glanzend.
De onderzijde blijft hij min of meer witviltig.
De bladrand is onregelmatig bochtig en stomp getand.
De bloemen in de vorm van 10 cm lange katjes
verschijnen in maart en april.
De mannelijke en vrouwelijke bloemen
bevinden zich aan verschillende bomen.
De mannelijke zijn dik-cilindrisch en toch 8 cm lang.
Ze zijn in eerste instantie roodachtig maar verbleken later.
De vrouwelijke bloemen zijn wat korter en slanker
en hebben een geelgroene kleur.
De vruchten, die in mei en juni verschijnen, bestaan uit
2-kleppig openspringende doosvruchten die in trossen aan de boom hangen.
Daarin bevinden zich zeer kleine zaden die voorzien zijn van een haarkroon.
Veel gelijkend is de Grauwe abeel die veelvuldig aangeplant wordt. Home
Dit is een kruizing tussen de Witte abeel en de Ratelpopulier
en te herkennen aan de meer ruitvormige bladeren.
Terug naar:
Groene Planten
Bomen en struiken
Loofbomen