De Zomerlinde is een tot 40 meter hoge loofboom.
Wanneer hij vrij in het landschap staat heeft hij een relatief
korte stam en een zeer brede kroon die zich gelijkmatig vertakt.
Wanneer hij zich tussen andere bomen bevind ontwikkelt zich een hoge,
takvrije stam met een hoog beginnende kroon.
De twijgen zijn eerst fijn behaard, maar worden al spoedig kaal.
De bast is eerst glad en dun.
Later ontwikkelt zich een donkergrijsbruine schors met fijne
lengtegroeven en smalle, netvormig vertakte schilfers.
De bladeren zitten in twee rijen verspreid langs de twijgen.
De fluwelig behaardesteel is 2 – 5 cm lang.
De bladschijf is hartvormig en tot 17 cm lang
met een fijn gezaagde, scherpe rand.
Op krachtige scheuten kan de bladschijf zelfs nog groter worden.
Meestal zijn zowel de boven als de onderzijde
zijdeachtig behaard waarbij zich aan de onderzijde
in de nerfvertakkingen witachtige bosjes haren bevinden.
Nadat de bladeren zich ontvouwd hebben
breekt eind mei de bloeitijd aan.
De geelwitte, tweeslachtige bloemen vormen hangende bloeiwijzen,
waarvan de stelen vergroeid zijn met de tongvormige,
bleekgroene schutbladen.
Ze verspreiden een sterke geur, en worden bestoven
door vele insekten die op de grote voorraad honing afkomen.
Vanaf september ontwikkelen zich de 8 - 10 mm lange, harde nootjes.
Deze zijn grijs behaard en hebben duidelijke lengteribben.
Samen vormen ze kleine trossen die na rijping in zijn geheel afvalt,
samen met het droge, huidachtige schutblad.
De Zomerlinde is met name te vinden in loofbossen
met een droge, losse en voedselrijke bodem.
Hij wortelt diep, houdt van schaduw en is vrij gevoelig
voor luchtverontreiniging.
In Nederland is de Zomerlinde zeer zeldzaam Home
en wordt nog aangetroffen in Limburg, Oost_gelderland
en langs de grote rivieren.
Er bestaat een sterke verwantschap met de Winterlinde.
Terug naar:
Groene Planten
Bomen en struiken
Loofbomen