Het overblijvende Bevertjes is te vinden in onbemeste graslanden,
maar in Nederland is de soort zeldzaam geworden.
Nu nog is ze te vinden in Zuid-Limburg, langs de grote rivieren
en op sommige plekken in Zeeland.
Het liefst groeit ze op een droge bodem,
maar ze kan ook onder vochtiger omstandigheden groeien
wanneer de bodem maar voldoende zuurstof bevat.
De belangrijkste eis is dat de bodem voedselarm is.
Aan de tot 50 cm lange halmen worden van mei tot juli
de aartjes gevormd die paars en/of groen van kleur zijn.
Ze zijn ei- tot hartvormig en hangen aan dunne stelen.
Al bij het kleinste zuchtje wind komen ze in beweging,
wat haar als tweede naam 'Trilgras' bezorgd heeft.
Terug naar: